In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep dat was ingeleid door appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De appeldagvaarding was betekend aan het kantoor van de gemachtigde van de geïntimeerden, maar niet aan de geïntimeerden zelf. Het hof oordeelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat de gemachtigde niet als advocaat was ingeschreven en de betekening op basis van artikel 63 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet mogelijk was. Hierdoor was de appeldagvaarding nietig.
Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere verstekverlening berustte op een evident onjuiste juridische grondslag, aangezien de appeldagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. De appellanten hadden niet aangetoond dat de dagvaarding tijdig naar de geïntimeerden was doorgestuurd, en er was geen bewijs dat de geïntimeerden op de juiste wijze op de hoogte waren gesteld van het hoger beroep.
Uiteindelijk heeft het hof de appeldagvaarding nietig verklaard en de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerden tot op heden begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 12 januari 2016 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.