In deze zaak gaat het om de oproeping van een vermiste persoon, [betrokkene], en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden. Appellant, de oudste broer van [betrokkene], heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin het verzoek om [betrokkene] op te roepen werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het overlijden van [betrokkene], die sinds 12 oktober 1998 vermist is. Appellant stelt dat het zeer waarschijnlijk is dat [betrokkene] is overleden, gezien de lange periode van vermissing en de omstandigheden waaronder hij is verdwenen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft appellant zijn zorgen geuit over het feit dat er sinds 1998 geen teken van leven van [betrokkene] is vernomen. De advocaat-generaal van het Openbaar Ministerie heeft bevestigd dat er geen lopend strafrechtelijk onderzoek is naar de vermissing van [betrokkene], maar dat eerdere onderzoeken zijn afgesloten wegens gebrek aan bewijs voor een misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat het bestaan van [betrokkene] onzeker is en heeft besloten om hem op te roepen voor een zitting op 16 februari 2017, om te bepalen of hij in leven is. Indien [betrokkene] niet verschijnt, zal het hof overgaan tot het verklaren van een rechtsvermoeden van overlijden.