ECLI:NL:GHSHE:2016:5682

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
20-002610-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in Valkenburgse zedenzaak wegens onvoldoende bewijs van ontucht met minderjarige prostituee

In de zaak van de Valkenburgse zedenzaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het plegen van ontucht met een zestienjarige prostituee en kreeg een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen gekregen. Zowel de verdachte als de officier van justitie gingen in hoger beroep.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verklaringen van de jeugdige prostituee inconsistent waren en dat de bewijsvoering niet sluitend was. Cruciale onderdelen van de verklaring waren op verschillende manieren te interpreteren, wat leidde tot twijfels over de betrouwbaarheid van de 'bedrijfsadministratie' in de werktelefoon van de prostituee. Het hof oordeelde dat de vermelding van de voornaam van de verdachte in de werktelefoon niet voldoende bewijs bood dat hij daadwerkelijk seksuele handelingen met de prostituee had verricht.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof benadrukte dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002610-15
Uitspraak : 28 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
30 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-866082-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van het plegen van ontucht met een zestienjarige die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis. De benadeelde partij is voor het overige in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. De vordering strekt derhalve tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schade.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden en de vordering van de benadeelde partij primair volledig zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat door het hof een substantieel voorschot wordt vastgesteld van bijvoorbeeld € 1.500,-.
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair – in geval het hof in raadkamer tot een bewezenverklaring mocht komen – heeft de verdediging een verzoek gedaan tot het horen van twee getuigen. Meer subsidiair heeft raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Meest subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat de benadeelde partij ook in geval van een veroordeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014, in elk geval in de periode van
29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum 2] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .
Vrijspraak
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 4 oktober 2014 seksuele handelingen heeft verricht met een minderjarige prostituee.
Verdachte is met zijn voornaam en telefoonnummer opgeslagen in de werktelefoon van de betreffende prostituee. Op grond van met name dit gegeven in combinatie met de omstandigheid dat de telefoon van verdachte op 4 oktober 2014 de zendmast heeft aangestraald die valt onder de locatie [naam hotel] te Valkenburg en daarna ongeveer 55 minuten uit de lucht is geweest, acht de advocaat-generaal bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar telefonisch contact heeft gehad om een seksafspraak te maken en dat hij op 4 oktober 2014 (met een vriend) naar Valkenburg is gereden, maar dat hij niet bij de jeugdige prostituee is geweest en dat er dus ook geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Volgens zijn raadsman kan uit de verklaring van de jeugdige prostituee niet met zekerheid worden afgeleid dat alle klanten die met (voor)naam in de werktelefoon staan opgeslagen ook daadwerkelijk bij haar zijn geweest en is het bewijs dat in een dergelijk geval dus ook ontuchtige/seksuele handelingen moeten hebben plaatsgevonden niet sluitend.
Gedurende de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof geconstateerd dat er van de opgetekende verklaringen van de jeugdige prostituee meerdere versies bestonden, welke op onderdelen inhoudelijk van elkaar afweken. Het hof heeft daarom bij het openbaar ministerie de auditieve registratie van (o.a.) haar verhoor d.d. 11 maart 2015 opgevraagd en daarvan een kopie verstrekt aan de verdediging en de advocaat-generaal. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2016 is het betreffende verhoor deels beluisterd en is met de procespartijen over de inhoud daarvan gesproken, alsook over enkele andere passages uit de weergave van dat verhoor in vergelijking tot de auditieve registratie. Gebleken is dat hetgeen is geverbaliseerd over het ‘registratiebeleid’ in de werktelefoon op enkele belangrijke onderdelen niet volledig is.
De jeugdige prostituee heeft – voor zover hier van belang – verklaard dat:
- zij het telefoonnummer van een klant
meestal(hof: dus niet altijd, zoals het definitieve proces-verbaal door weglating van dit woord doet vermoeden) met een naam erbij in de werktelefoon opsloeg als die klant daadwerkelijk bij haar was geweest;
  • haar ‘loverboy’ ook namen van klanten in de werktelefoon opsloeg:
  • als klanten niks wilden, zij (d.w.z. zijzelf en de ‘loverboy’) gewoon deden verwijderen (hof: ook dit tekstdeel met betrekking tot ‘
  • de contacten die in de werktelefoon staan
  • zij achter
Naar het oordeel van het hof kunnen deze cruciale onderdelen van haar verklaring op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en blijkt daaruit geenszins van een betrouwbare, sluitende ‘bedrijfsadministratie’ in de werktelefoon. Over haar eigen ‘beleid’ om (contactzoekende) prostituanten in de contactenlijst van de telefoon op te nemen en/of daaruit te verwijderen verklaart zij zelf immers wisselend, althans met de nodige terughoudendheid (‘meestal’ en ‘als het goed is’). Daarnaast hield ook de ‘loverboy’ zich kennelijk bezig met de werktelefoon, doch ter zake van het door hem gehanteerde ‘beleid’ is het hof onvoldoende bekend geworden.
Mitsdien kan naar ’s hofs oordeel uit de wijze waarop een bepaalde verdachte voorkomt in de werktelefoon (wel of niet met vermelding van een naam in de contactenlijst, opgeslagen telefoonnummer en/of opgeslagen berichten) niet worden afgeleid of ten aanzien van die verdachte wel of geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet genoegzaam komen vast te staan dat de vermelding van verdachtes voornaam bij zijn in de werktelefoon opgeslagen telefoonnummer impliceert dat hij ook daadwerkelijk bij de prostituee is geweest en seksuele handelingen met haar heeft verricht.
Derhalve heeft het hof niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat het hof verdachte daarvan zal vrijspreken.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat ook de inhoud van de overige bewijsmiddelen – afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien – niet de conclusie rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op 4 oktober 2014 bij haar is geweest en dat toen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,- en de benadeelde partij voor het overige in die vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. De vordering strekt derhalve tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schade.
Nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten en J.E. van Dijk, griffiers,
en op 28 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.