4.1De rechtbank heeft in het vonnis van 4 maart 2015 onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
[appellant] is directeur-grootaandeelhouder van [Beheer] B.V. (hierna: [Beheer B.V.] ) en een ervaren onroerend goed ondernemer. [Beheer B.V.] is een bedrijf dat zich bezighoudt met projectontwikkeling en verkoop van onroerend goed.
De vaste accountant van [appellant] is de heer [accountant] van Accountants- en Adviesgroep [Accountants] (hierna: [Accountants] ).
Op 9 januari 2001 heeft [appellant] het bedrijfsobject (een bakkerij) gelegen aan de Arnesteinweg 35 te [woonplaats 1] gekocht voor een bedrag van fl. 850.000,= (omgerekend € 410.000,=). Het bedrijfsobject is destijds btw onbelast geleverd aan [appellant] . De notaris heeft hiervoor de akte van levering opgemaakt.
Tussen [appellant] en Patrius BV (hierna: Patrius) is een koopovereenkomst gesloten ter zake van voornoemd bedrijfsobject.
Op 24 maart 2006 heeft [appellant] de notaris per fax opdracht gegeven om een leveringsakte voor de verkoop van het bedrijfsobject op te stellen. De opdracht luidt, voor zover relevant:
“(…) Aankoopprijs € 1.681.007,82 kosten koper (…)”.
Artikel 1 van de door de notaris opgestelde conceptakte luidt als volgt:
“Kosten en belastingen
Artikel 1
1.Alle kosten van de overdracht, waaronder begrepen de overdrachtsbelasting en het kadastrale tarief en de kosten van deze akte zijn voor rekening van koper.
2. Wegens de levering van het verkochte is geen omzetbelasting verschuldigd.”
De conceptakte is aan beide partijen voorgelegd. [appellant] en Patrius zijn akkoord gegaan met de inhoud van de conceptakte.
Op 30 maart 2006 heeft de ondertekening van de definitieve akte plaatsgevonden. [appellant] heeft een medewerker van de notaris gevolmachtigd om de akte te ondertekenen. Patrius heeft de akte laten ondertekenen door de heer [medeondertekenaar] (hierna: [medeondertekenaar] ). De notaris heeft [appellant] en Patrius vervolgens de definitieve leveringsakte doen toekomen.
Kort daarna is een medewerker van de notaris, de heer [notaris] (hierna: [notaris] ), benaderd door de dochter van [appellant] , werkzaam voor [Beheer B.V.] . Zij gaf aan dat bij de levering geopteerd had moeten worden voor een btw-belaste levering en verzocht [notaris] contact op te nemen met de belastingdienst hierover.
Op 9 mei 2006 heeft [notaris] contact opgenomen met de belastingdienst. De belastingdienst gaf aan dat het niet mogelijk was om achteraf nog te opteren voor een btw-belaste levering. De notaris heeft dit aan [appellant] doorgegeven.
De belastingdienst heeft nader onderzoek verricht naar de levering. De conclusie van het onderzoeksrapport van 23 november 2006 is dat er sprake is van nieuwbouw van het bedrijfsobject en niet van verbouw. Het pand is in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2006 gebruikt voor belaste prestaties. Voor deze periode moet herzien worden en 47,5% van de in aftrek gebrachte voorbelasting worden terugbetaald.
Door de belastingdienst wordt op 25 januari 2007 aan [appellant] een naheffingsaanslag omzetbelasting voor een bedrag van € 65.723,= opgelegd en daarnaast een vergrijpboete van € 16.430,= wegens het te laat indienen van een herberekening door [appellant] . Deze bedragen heeft [appellant] op 6 februari 2007 aan de belastingdienst betaald.
De belastingdienst heeft op 28 mei 2008, naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift, uit coulance de boete gematigd met € 9.858,=. Hierdoor resteert een door [appellant] aan de belastingdienst betaald bedrag van € 72.295,=.
[appellant] heeft de notaris voor zijn schade ter hoogte van het bedrag van de naheffingsaanslag schriftelijk aansprakelijk gesteld. Deze aansprakelijkstelling is door de notaris van de hand gewezen.
In zijn memorie van grieven merkt [appellant] op dat in deze vaststelling ontbreekt dat hij in geïntimeerde zijn vaste notaris had. Ook verder ontbreken volgens hem relevante aspecten, maar hij laat na aan te geven waar hij precies op doelt. Wat daar ook van zij, de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten is hiermee niet althans voldoende betwist, zodat ook het hof hiervan in hoger beroep uitgaat.