Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 1 april 2015;
- het proces-verbaal van de enquête van 18 oktober 2016.
6.De verdere beoordeling
slechts een beperkt deel van de werkzaamheden op 1 mei 2008 klaar zou zijn. De uitdrukkelijke afspraak in maart 2008 was dat alles op 1 mei 2008 klaar zou zijn. Volgens [bestuurder van aannemersbedrijf] van [geïntimeerde] zou dat gehaald worden, ook als rekening wordt gehouden met naderhand extra opgedragen werk. Ook dat zou [bestuurder van aannemersbedrijf] naar eigen zeggen redden.
[bestuurder van aannemersbedrijf] werd bedreigd. In die tijd heb ik ook wel zelf met [bestuurder van aannemersbedrijf] gesproken. Hij zei toen tegen mij dat de heer [appellant] niet moest zeuren omdat hij maar een week te laat was. Ik weet niet op welke periode dit slaat, want ik weet niet welke afspraken partijen hadden gemaakt. Met zijn uitspraak dat hij maar een week te laat was bedoelde hij dat hij in zijn werk voor mij nog wel meer te laat was soms, dus had [appellant] volgens hem niet te zeuren. Het is juist dat [bestuurder van aannemersbedrijf] bij mij wel eens vaker te laat was met zijn werk, maar ik had daarvan niet zoveel last.
die tussen [appellant] en [bestuurder van aannemersbedrijf] waren gemaakt voor 30 april van het jaar waarover ik zojuist heb verklaard. Daarover kan ik niets verklaren.’
nietin geslaagd om het gevraagde bewijs te leveren.
nietis komen vast te staan dat [geïntimeerde] was gehouden om alle vóór 1 mei 2008 overeengekomen werkzaamheden uiterlijk op 1 mei 2008 op te leveren, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] - toen die werkzaamheden op dat moment niet gereed waren - is tekortgeschoten jegens [appellant] en ter zake van rechtswege in verzuim is geraakt.
nietde fatale termijn van 1 mei 2008 zijn overeengekomen, heeft het hof in r.o. 3.6.2. in het tussenarrest geoordeeld: (1) dat in dat geval ook op 15 mei 2008 geen sprake was van een tekortkoming van [geïntimeerde] , (2) dat er voor [appellant] daarom geen aanleiding was om de voor die dag tussen partijen overeengekomen betaling van een deel van de aannemingssom op te schorten, en (3) dat, toen die betaling niettemin uitbleef, [appellant] (als schuldenaar is tekortgeschoten en) in verzuim is geraakt, welk verzuim pas in april 2014 is gezuiverd.
Vast staat dat het verzuim van [appellant] (gelegen in het niet-betalen) pas is gezuiverd in april 2014 (zie de r.o. 3.1. onder u. en 3.6.2. in het tussenarrest). Tot dan toe had [geïntimeerde] het recht de werkzaamheden op te schorten en kon hij daarmee niet in verzuim raken (zie art. 6:61 lid 2 BW).
7.De uitspraak
27 december 2016.