ECLI:NL:GHSHE:2016:5645

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
20-002916-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2014. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2012 en 11 juni 2013, waarbij de verdachte betrokken was bij de productie en distributie van synthetische drugs, waaronder amfetamine en MDMA. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de impact van de gepleegde misdrijven op de samenleving. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte vanuit detentie leiding heeft gegeven aan de criminele activiteiten, wat de ernst van de zaak vergroot.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002916-14
Uitspraak : 22 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-993234-12 tegen:

[voornaam] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- bepleit dat de verdachte van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken;
  • subsidiair – voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen – bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een kortere gevangenisstraf dan door de eerste rechter is opgelegd;
  • bepleit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte voor onbepaalde tijd zal worden geschorst, dan wel dat deze zal worden verlengd tot 14 dagen na de datum waarop het hof arrest zal wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juni 2013, in de gemeente Middelburg en/althans (elders) in Nederland en/of in Polen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerp(en) en/of vervoermiddel(len) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
- met een of meer van verdachtes mededader(s) en/of met een of meer bedrijven en/of personen in Polen overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt over de levering van een of meer hoeveelhe(i)d(en) mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan en/althans chemicaliën, bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of
- een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan en/althans chemicaliën en/of grondstoffen, bestemd voor de productie van synthetische drugs, besteld en/of laten bestellen en/of gekocht en/of laten kopen en/of opgehaald en/of laten ophalen (uit Polen) en/of overgebracht en/of laten overbrengen naar en/of opgeslagen en/of laten opslaan op een of meer plaatsen in Nederland en/aldus voorhanden gehad en/of
- een of meer personen in Polen geïnstrueerd en/of laten instrueren en/of betaald en/of laten betalen om de chemicaliën te zuiveren en stickers van de zending af te halen, teneinde de herkomst en bestemming van de chemicaliën te verhullen en/of
- het transport van chemicaliën (vanuit Polen naar Nederland) geregeld en/of laten regelen en/of contact (laten) onderhouden met (een) chauffeur(s) en/of afspraken gemaakt over het transport en/of het lossen van de lading (chemicaliën) in Nederland en/of
- aantekeningen en/of documenten met betrekking tot de aankoop en/of levering van chemicaliën voorhanden gehad en/of
- een of meer geldbedrag(en) bestemd voor de aankoop van mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan, althans chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs
* geregeld en/of laten regelen en/of
* weggebracht en/of laten wegbrengen naar [voorletter(s)] [medeverdachte 7] en/of
* in ontvangst genomen en/of laten) nemen door [voorletter(s)] [medeverdachte 7] en/of een of meerdere (andere) verdachte(n) en/of perso(o)n(en) en/of
- betaald en/of laten betalen van een of meer medeverdachte(n) en/of perso(o)n(en) in Nederland en/of Polen voor werkzaamheden ten behoeve van de levering van chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs van Polen naar Nederland, bestaande onder meer uit het verrichten van vertaalwerkzaamheden en/of het doen van bestellingen en/of het regelen van transporten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juni 2013, in de gemeente Middelburg en/althans (elders) in Nederland en/of in Polen, heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [voorletter(s)] . [medeverdachte 1] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 2] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 3] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 4] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 5] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 6] en/of [voorletter(s)] [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het (telkens) verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10a eerste lid van de
Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:
1.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juni 2013 in Nederland en/of in Polen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen door:
- zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededaders
- met een of meer van verdachtes mededaders en/of met een of meer bedrijven en/of personen in Polen overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt over de levering van een of meer hoeveelheden mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan en/of andere chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of
- grote hoeveelheden mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan en/of andere chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs besteld en/of laten bestellen en/of gekocht en/of laten kopen en/of opgehaald en/of laten ophalen uit Polen en overgebracht of laten overbrengen naar Nederland en/aldus voorhanden gehad en/of
- een of meer personen in Polen geïnstrueerd en/of laten instrueren om stickers van de zending af te halen en/of
- het transport van chemicaliën (vanuit Polen naar Nederland) geregeld en/of laten regelen en/of contact (laten) onderhouden met chauffeurs en/of afspraken gemaakt over het transport en/of het lossen van de lading (chemicaliën) in Nederland en/of
- aantekeningen en documenten met betrekking tot de aankoop en/of levering van chemicaliën voorhanden gehad en/of
- geldbedragen bestemd voor de aankoop van mierenzuur en/of formamide en/of zoutzuur en/of apaan bestemd voor de productie van synthetische drugs
* geregeld en/of laten regelen en
* weggebracht en/of laten wegbrengen naar [voorletter(s)] [medeverdachte 7] en
* in ontvangst genomen en/of laten nemen door andere verdachten en/of
- een of meer medeverdachte(n) en/of perso(o)n(en) in Nederland en/of Polen betaald en/of laten betalen voor werkzaamheden ten behoeve van de levering van chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs van Polen naar Nederland, bestaande onder meer uit het verrichten van vertaalwerkzaamheden en/of het doen van bestellingen en/of het regelen van transporten.
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juni 2013 in Nederland en/of in Polen, heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [voorletter(s)] . [medeverdachte 1] en [voorletter(s)] [medeverdachte 2] en [voorletter(s)] [medeverdachte 3] en [voorletter(s)] [medeverdachte 4] en [voorletter(s)] [medeverdachte 5] en [voorletter(s)] [medeverdachte 6] en [voorletter(s)] [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om telkens een feit als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – evenals in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte van het onder 1. en 2. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
a.
Op de eerste plaats is daartoe aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’ is over wie in de onderhavige tap- of OVC-gesprekken wordt gesproken. De raadsman heeft in dat verband verwezen naar de inhoud van een OVC-gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 24 februari 2013 (zie p. 923 van de ordner 15-2) waarin wordt gezegd: “dan krijg je honderd van ons en honderd van [bijnaam] (FON)”, waaruit blijkt dat er nog een ander persoon dan verdachte [bijnaam] ’ wordt genoemd.
Het hof overweegt als volgt.
Ten eerste is van belang dat de verbalisante die het betreffende verhoor heeft uitgeluisterd, achter het woord [bijnaam] ’ heeft vermeld ‘(FON)’, waarmee zij tot uitdrukking heeft gebracht dat het hier om een fonetische weergave gaat van hetgeen zij gehoord heeft. Daaruit volgt dat het hier ook kan gaan om een persoon die daadwerkelijk een achternaam heeft die (al dan niet gedeeltelijk) klinkt als [bijnaam] ’.
Voorts is van belang dat uit de tot het bewijs gebezigde tap- en OVC-gesprekken waarbij de verdachte [medeverdachte 4] is betrokken, deze, waar hij kennelijk over de verdachte spreekt, hem consequent aanduidt met “ [bijnaam] ” en niet met [bijnaam] ’ (zie onder andere het OVC-gesprek van 11 maart 2013: ordner 15, p. 298) en het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 23 augustus 2012 (ordner 16, p. 275 e.v.) waarin [medeverdachte 1] met betrekking tot verdachte spreekt over “ [bijnaam] ” (zie ook haar tweede en achtste verhoor) en verdachte over “ [bijnaam] ”).
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] in een telefoongesprek met [voorletter(s)] [betrokkene] d.d. 25 september 2012 heeft verklaard dat ‘ [bijnaam] ’ (hof: medeverdachte [medeverdachte 6] ) voor ‘ [bijnaam] ’, ene ‘ [naam 1] ’ werkt en dat deze in de gevangenis zit, samen met ‘ [naam 2] ’. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 1] naar aanleiding van dit gesprek op 5 juni 2013 heeft verklaard dat ‘de celmaat van [naam 2] ’ als bijnaam ‘ [bijnaam] ’ heeft, hetgeen Pools is voor ‘ [bijnaam] ’. Bij datzelfde verhoor is aan [medeverdachte 1] een foto van de verdachte getoond, waarop zij heeft verklaard dat het hier om ‘ [bijnaam] ’ gaat.
Gelet op de context van de tot het bewijs gebezigde tapgesprekken waarin de naam ‘ [bijnaam] ’, [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’ naar voren komt, bezien in samenhang met de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen, staat voor het hof, mede gelet op het hiervoor overwogene, vast dat hier telkens de verdachte wordt bedoeld.
b.
Voorts heeft de raadsman daartoe aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 1] om een tweetal redenen van het bewijs moeten worden uitgesloten. In de eerste plaats is daartoe onder verwijzing naar de zgn. Vidgen-jurisprudentie aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal terwijl de verdediging haar niet op een effectieve manier als getuige heeft kunnen ondervragen aangezien zij zich ter zitting als getuige steevast op haar verschoningsrecht heeft beroepen. Ten tweede is – in meer of mindere mate ook in de zaken tegen de andere verdachten – aangevoerd dat haar verklaringen wegens aantoonbare inconsistenties, tegenstrijdigheden en leugens als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld.
Het hof overweegt als volgt en sluit aan bij de bewoordingen die de rechtbank heeft gebezigd bij de verwerping van ditzelfde verweer in eerste aanleg.
In het onderhavige geval is verdachte [medeverdachte 1] op verzoek van de raadslieden van haar medeverdachten als getuige in de zaken contra die medeverdachten gehoord, zowel bij de rechter-commissaris, als ter terechtzitting van de rechtbank, als door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof. Zij heeft zich bij die gelegenheden steevast op haar verschoningsrecht beroepen en geweigerd om antwoord te geven op alle haar gestelde vragen. Het moet bij die stand van zaken aan de verdediging worden toegegeven dat, hoewel zij aan de getuige haar vragen heeft kunnen stellen, het haar niettemin aan een adequate en effectieve ondervragingsgelegenheid heeft ontbroken teneinde de verklaringen van deze getuige op haar betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Het tot bewijs gebruiken van de door deze getuige bij de politie afgelegde en de verdachten belastende verklaringen zou onder deze omstandigheden in strijd kunnen komen met het bij art. 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces wegens een schending van het ondervragingsrecht en alsdan ongeoorloofd zijn.
Van die ongeoorloofdheid is echter geen sprake indien de bij de politie afgelegde belastende verklaringen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Daarvan is blijkens het in de bijlage weergegeven overzicht van bewijsmiddelen ontegenzeggelijk sprake, zodat de situatie waarop de Vidgen-jurisprudentie ziet, te weten het ongeoorloofde gebruik van belastende politieverklaringen indien er geen ondervragingsgelegenheid is geweest èn zonder dat voldoende steun steunbewijs voorhanden is, zich in deze zaak niet voordoet. In zoverre faalt dus reeds het verweer.
Maar ook voor zover het verweer stoelt op de stelling dat de verklaringen van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn, kan het verweer niet slagen. De inhoud van haar verklaringen wordt, met name waar het de handelingen en rol van de medeverdachten betreft, op alle wezenlijke onderdelen in ruime mate bevestigd door de inhoud van andere bewijsmiddelen, waaronder de (inhoud van) de verklaringen van [betrokkene] , die van andere medewerkers van [bedrijf 2] , de tot het bewijs gebezigde tapgesprekken waarbij onder meer [medeverdachte 1] betrokken was en de zogeheten OVC-gesprekken.
Naast het feit dat haar verklaringen in zodanige mate wordt bevestigd door overig bewijsmateriaal, merkt het hof op dat [medeverdachte 1] in een elftal verhoren nagenoeg volledige openheid van zaken heeft gegeven waarbij zij ook zichzelf in wezenlijke mate heeft belast. Weliswaar doet zij op sommige momenten voorkomen alsof haar rol minder is geweest dan uit de overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid, maar dat doet niet in een zodanige mate afbreuk aan de kern van haar verklaringen dat zij als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zouden moeten worden aangemerkt.
II.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, omdat – zakelijk weergegeven – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte bij de genoemde trajecten was betrokken en, indien dit anders zou zijn, dat de feitelijke rol van de verdachte bij de onderhavige feiten zodanig is dat deze als medepleger kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 4] , ten tijde van de delicten (nagenoeg) de gehele periode gedetineerd is geweest. Directe uitvoeringshandelingen, zoals daadwerkelijk aanwezig zijn bij aankoop, betaling, vervoer of ontvangst van de onderhavige chemicaliën, zijn niet door hem verricht. Het hof acht echter de intellectuele bijdrage van de verdachte aan de feiten, bestaand uit zijn leidinggevende en coördinerende rol zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komt, van zodanig gewicht dat hij zonder enige twijfel als medepleger van de ten laste gelegde feiten moet worden gezien. Daarbij merkt het hof op dat het enkele feit dat verdachtes (leidinggevende) betrokkenheid niet bij alle in de bewijsmiddelen genoemde trajecten expliciet kon worden vastgesteld, daaraan niet afdoet. Feit 1 ziet niet enkel op deze trajecten. Uit de bewijsmiddelen volgt zonneklaar dat verdachte met mede-verdachte [medeverdachte 4] vanuit detentie, onder andere met behulp van [medeverdachte 4] en zijn echtgenote, leiding heeft gegeven aan tal van voorbereidingshandelingen zoals in feit 1 zijn omschreven, waaronder aan enkele van de in de bewijsmiddelen uitgewerkte trajecten.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
III.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 2. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat zakelijk weergegeven – niet valt in te zien dat de verdachte, gelet op de omstandigheid dat hij moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde, als deelnemer kan hebben bijgedragen aan het oogmerk van enige organisatie. Bovendien is, aldus de raadsman, geen sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking tussen de verdachten met enige vorm van duurzaamheid.
Het hof overweegt als volgt.
Onder een organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Evenmin is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en dat de samenstelling van het samenwerkingsverband van de organisatie steeds dezelfde is.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat deze het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet noodzakelijk is opzet op de door de organisatie beoogde of mogelijk reeds gepleegde, concrete misdrijven. Voor deelnemen is voorts nodig dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat komt vast te staan dat de betrokkene heeft deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht.
Het hof stelt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen vast dat in de ten laste gelegde periode op grote schaal chemicaliën
– onder andere zoutzuur, mierenzuur, formamide en apaan – zijn aangekocht bij het bedrijf [bedrijf 2] te Polen en naar Nederland zijn getransporteerd. Deze chemicaliën waren bestemd voor het omzettings- dan wel productieproces van (precursoren van) synthetische drugs, zoals amfetamine en MDMA. Een en ander geschiedde binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen [voornaam] en [medeverdachte 4] aan de top, met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als de personen die door deze twee personen werden aangestuurd en met verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] als afnemers, maar ook als personen die tezelfdertijd bestellingen plaatsten en zeggenschap hadden over transporten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking – hoewel bij de onderscheidenlijke trajecten niet telkens tussen alle verdachten onderling – niet incidenteel is geweest. Integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, zoals alle deelnemers wisten, ten dienste van de invoer van chemicaliën die waren bestemd voor de vervaardiging van (precursoren van) synthetische drugs. Gelet daarop is het hof van oordeel dat verdachte binnen de bewezenverklaarde periode heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet, gericht op het opzettelijk verrichten van voorbereidingshandelingen in het kader van de productie van (precursoren van) synthetische drugs.
Het hof ziet verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] als de leiders van het criminele samenwerkingsverband waarin de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zich hebben voorgedaan.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
VI.
Uit de inhoud van de in de bijlage bij dit arrest vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, blijkt dat verdachte zich in de bewezenverklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan tal van voorbereidingshandelingen zoals onder 1 zijn omschreven en deel uitmaakte van een criminele organisatie die gericht was op het ten name van [bedrijf 1] van de firma [bedrijf 2] in Polen betrekken en invoeren van grondstoffen voor het vervaardigen van synthetische drugs als amfetamine (speed) en MDA/MDMA (XTC), waarbij [voornaam] en [medeverdachte 4] elkaar tijdens hun gevangenschap hadden gevonden in de leiding en coördinatie van een en ander en daarbij gebruik maakten van de diensten van [naam 3] [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , alsmede van [voorletter(s)] [medeverdachte 7] , de echtgenote van [voornaam] . [medeverdachte 6] stond daarbij in rangorde boven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , terwijl de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] gebruik maakten van dit criminele samenwerkingsverband om via de aldus verkregen leveranties een bestaande schuld (aan de vader van [medeverdachte 3] ) te verrekenen.
V.
De strafbare voorbereidingshandelingen zoals ten laste gelegd en bewezen verklaard onder 1. maken deel uit van het handelen van de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte zoals bewezen onder 2. Voor zover verdachte feitelijk niet betrokken is geweest bij onderdelen van de bewezenverklaring zoals bewezenverklaard onder 1, zijn deze toch in het aan bij dit arrest behorende bewijsmiddelenoverzicht opgenomen, nu deze feiten onderdeel uitmaken van het handelen van de criminele organisatie waar verdachte deel van uitmaakte.
VI.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, of artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich met anderen, in een georganiseerd crimineel verband, heeft schuldig gemaakt aan het gedurende langere tijd vanuit Polen naar Nederland invoeren van grote partijen chemicaliën die waren bestemd voor de productie van (precursoren van) synthetische drugs, zoals amfetamine en MDMA;
  • de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in verband staat met de (zeer) grootschalige productie van harddrugs, kennelijk ook bedoeld voor de uitvoer naar Engeland en/of Noorwegen;
  • de omstandigheid dat synthetische harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren;
  • de omstandigheid dat de productie van synthetische drugs schadelijk is voor het milieu vanwege de wijze waarop chemische afvalstoffen van dergelijke productieprocessen vaak illegaal worden afgevoerd in het openbare riool, dan wel middels lozingen in openbare wateren of dumping in de openbare ruimte;
  • de omstandigheid dat verdachte slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin; uit de inhoud van het procesdossier, in het bijzonder de weergaven van de OVC-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] , kan worden opgemaakt dat de (mede) door verdachte geleide criminele organisatie een maandelijkse omzet genereerde van ongeveer € 150.000,00;
  • de omstandigheid dat de internationale rechtsorde en de openbare orde door het bewezenverklaarde is geschonden;
  • de leidinggevende en coördinerende rol van de verdachte binnen de onderhavige criminele organisatie zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komt;
  • de omstandigheid dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan vanuit de P.I. gedurende de periode dat hij preventief was gedetineerd (immers had hij hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf) in verband met de verdenking van het begaan van soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 juli 2016, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde eenmaal eerder is veroordeeld, maar niet ter zake van een feit als de onderhavige feiten;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat hij momenteel een baan zou hebben op het gebied van de antenne(ver)bouw en - sloop met vooruitzicht op een vast contract.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Op grond daarvan acht het hof oplegging van de door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf een passende en geboden reactie.
Verzoek schorsing voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte voor onbepaalde tijd dan wel dat tot 14 dagen na de datum waarop het hof arrest zal wijzen, te schorsen.
Het hof is van oordeel dat, bij afweging van het persoonlijk belang dat de verdachte heeft bij een schorsing, tegen het algemeen belang dat met de voortzetting van de voorlopige hechtenis is gemoeid, het laatste belang in casu dient te prevaleren, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 22 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.