ECLI:NL:GHSHE:2016:5616

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
20-002476-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag met vuurwapen in Kaatsheuvel

Op 21 december 2016 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 april 2013 in Kaatsheuvel, waar de verdachte met een vuurwapen op een luchtkoker schoot, wetende dat zich daar een persoon bevond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader, die betrokken waren bij een hennepkwekerij, samen de loods bewaakten. Tijdens de nacht van het schietincident hoorde de verdachte geluiden en schoot hij meerdere keren op de luchtkoker, waarbij het slachtoffer, die zich daar bevond, door een kogel werd geraakt en verlamd raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het leven van het slachtoffer in gevaar bracht. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het medeplegen van de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en moest een schadevergoeding van € 111.320,00 betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002476-15
Uitspraak : 21 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer
02-800557-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [in het jaar] 1983,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen impliciet subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd (medeplegen van poging tot doodslag) en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 69.116,00 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit alsmede niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging het hof verzocht om de in eerste aanleg opgelegde straf aanzienlijk te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – nadat de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2013 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/ hebben geschoten en/of een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van een poging tot moord, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg alvorens er op het slachtoffer is geschoten. Het hof zal verdachte derhalve van het impliciet primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij en zijn mededader op 10 april 2013 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] hebben geschoten en kogels in de richting van die [slachtoffer] hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag, noch aan het medeplegen daarvan. Verdachte is in de nacht van 9 op 10 april 2013 niet in de loods aan de [adres] te Kaatsheuvel geweest en was niet degene die met een vuurwapen op slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten.
De zich in het dossier bevindende verklaringen die verdachte als dader aanwijzen, met name de inconsistente verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] maar ook die van andere getuigen, zoals [slachtoffer] en mensen uit zijn omgeving, zijn onbetrouwbaar en mogen niet voor het bewijs worden gebezigd. De raadsman is uitvoerig ingegaan op de verschillen tussen de diverse verklaringen. Ook de tapgesprekken mogen niet worden gebruikt voor het bewijs aangezien degenen wiens telefoon werd afgetapt wel zullen hebben begrepen dat dat gebeurde.
De van verdachte afkomstige DNA-sporen en dactyloscopische sporen die in de loods zijn aangetroffen kunnen worden verklaard door een eerder bezoek van verdachte aan de loods en impliceren niet dat verdachte tijdens het schieten aanwezig is was op de plaats van het delict. Voorts heeft verdachte een plausibele verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de in de loods gevonden patronen. Verdachte heeft in dat kader verklaard dat, toen hij vóór 10 april 2013 een keer in de loods was, er patroonhouders zijn gevallen en dat daardoor patronen uit de houder waren gevallen. Verdachte heeft deze patronen terug in de houders gedaan en in een tas gestopt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat degene die heeft geschoten blind heeft geschoten, zodat het maar de vraag is of de kans aanmerkelijk was dat iemand zou komen te overlijden en eveneens of deze kans wel is aanvaard.
Het oordeel van het hof
Alvorens het hof de relevante feiten en omstandigheden vast zal stellen volgt eerst een beschouwing over de verklaringen die het hof wel en niet bruikbaar acht voor het bewijs
Hoewel de medeverdachte [medeverdachte] in eerste instantie wisselend heeft verklaard over de gebeurtenissen op en rondom 10 april 2013, heeft hij uiteindelijk na zijn verhoor door de rechter-commissaris op 13 augustus 2014, op 14 augustus 2014 een gedetailleerde, tevens voor hemzelf belastende, verklaring afgelegd en heeft hij die verklaring op latere momenten vrij consistent herhaald. Deze vanaf 14 augustus 2014 afgelegde verklaringen vinden voorts bevestiging in andere objectieve bewijsmiddelen, zoals de resultaten van het forensisch onderzoek en de gegevens uit het ARS-systeem, alsmede in de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
Anders dan de verdediging, heeft het hof geen aanleiding om deze verklaringen in twijfel te trekken. Het hof acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Met betrekking tot de verklaring van de getuige [getuige 3] overweegt het hof nog in het bijzonder dat de getuige deze verklaring kort na zowel de schietpartij als ook haar ontmoeting met [verdachte] bij de benzinepomp Texaco heeft afgelegd en dat op dat moment nog niet veel over de schietpartij met en door andere personen kan zijn gesproken. Het hof overweegt voorts dat haar verklaring authentiek overkomt en bevestiging vindt in de camerabeelden van de benzinepomp, waarop een woordenwisseling tussen [getuige 3] en [verdachte] is waar te nemen.
De door [verdachte] afgelegde verklaringen blijven daarentegen op belangrijke onderdelen inconsistent en volstrekt onaannemelijk, in het bijzonder zijn verklaring voor het DNA dat is aangetroffen op een drietal in de loods veiliggestelde patronen, welk DNA matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . Hij is hierover op 19 november 2013 gehoord en heeft toen verklaard dat hij patronen in de loods heeft zien liggen toen hij daar heeft geslapen. Hoewel [verdachte] in eerste instantie nog heeft ontkend dat het DNA op de patronen van hem afkomstig kon zijn, heeft hij vervolgens verklaard dat hij patroonhouders in de slaapkamer heeft gezien, dat hij die houders in een tas heeft gegooid en dat er daardoor twee of drie kogels uitvielen. Hierbij zou zijn DNA op de patronen terechtgekomen kunnen zijn. Toen hem vervolgens door de politie werd gevraagd om hoeveel patronen het ging en in hoeveel houders hij die patronen had gedaan, heeft [verdachte] verklaard dat hij twee of drie patronen in één houder heeft gedaan. Wanneer [verdachte] vervolgens wordt voorgehouden dat het gaat om patronen van twee verschillende kalibers en dat die niet in één houder bij elkaar geplaatst kunnen worden, heeft hij verklaard dat het ook twee of drie houders geweest kunnen zijn.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat hij één keer eerder in de loods is geweest – hij denkt 10 tot 14 dagen vóór het schietincident –dat hij toen een patroonhouder en een paar patronen heeft zien liggen en dat hij die patronen heeft terug heeft gedaan in de houder, welke hij vervolgens in een boodschappentas heeft gegooid. Gelet hierop, kan het hof niet anders dan constateren dat [verdachte] zijn verklaring telkens aanpast aan hetgeen hem wordt voorgehouden. Dit maakt zijn verklaring naar het oordeel van het hof onbetrouwbaar.
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van [verdachte] volstrekt ongeloofwaardig is, gelet op het volgende. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de desbetreffende boodschappentas naar de loods heeft meegebracht toen hij daar met [verdachte] ging waken. Uit die verklaring volgt dat de tas niet al 10-14 dagen vóór het schietincident in de loods stond, zodat [verdachte] de daarin aangetroffen patroonhouder niet al op dat moment in de tas gegooid kan hebben, maar dit pas op een later moment kan hebben gedaan.
Van [verdachte] is DNA aangetroffen op drie patronen van twee verschillende kalibers. Dat [verdachte] deze patronen in één patroonhouder heeft gestopt is niet mogelijk, aangezien patronen van verschillende kalibers niet in één houder passen. Daarbij merkt het hof op dat de patronen door de veer strak in de houder zaten, zodat er onmogelijk meerdere patronen uit de houder kunnen zijn gevallen. Voorts zaten de patronen waarop het DNA van [verdachte] is aangetroffen niet in de houder, maar lagen deze verspreid in de loods, namelijk op de loopvloer en in de slaapkamer. Dit sporenbeeld past bij de door [medeverdachte] afgelegde verklaring dat [verdachte] heeft geschoten staande op de loopvloer en vanuit de deuropening van de slaapkamer en hij, omdat het eerste vuurwapen haperde, met een tweede vuurwapen heeft geschoten.
Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof de latere verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en neemt deze als uitgangspunt bij de beoordeling. Het hof acht geen redenen aanwezig om daarbij geen geloof te hechten aan de verklaring van [medeverdachte] over wie de schutter is geweest. Het hof schuift de door [verdachte] afgelegde verklaringen als ongeloofwaardig ter zijde.
De reden waarom de verklaring van getuige [getuige 3] wordt gebruikt voor het bewijs heeft het hof hierboven reeds uiteengezet. De verklaringen van [getuige 4] , [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] worden eveneens gesteund door andere bewijsmiddelen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[verdachte] heeft in een loods aan de [adres] te Kaatsheuvel een hennepkwekerij geregeld. [2] Hij heeft geld in de kwekerij geïnvesteerd [3] en hij heeft de kwekerij opgebouwd. [4] [verdachte] en zijn vrouw [getuige 5] hebben aan [getuige 4] , de vrouw van [medeverdachte] , gevraagd of zij tegen een vergoeding het huurcontract van de desbetreffende loods op haar naam wilde zetten. [getuige 4] is vervolgens samen met [getuige 5] naar de loods gegaan om deze te bezichtigen, is het huurcontract op haar naam aangegaan en heeft de sleutels aan [getuige 5] afgegeven. [getuige 4] ontving het geld voor de huur van de loods telkens van [getuige 5] , reed dan samen met [medeverdachte] naar een GWK om het geld te storten en gaf het bonnetje aan [getuige 5] af. [5]
Op enig moment hebben [verdachte] en [getuige 5] aan [medeverdachte] en [getuige 4] verteld dat er was geprobeerd om in de loods in te breken en dat er daar gewaakt moest gaan worden om te voorkomen dat de bijna volgroeide hennepplantjes ‘geript’ zouden worden. [verdachte] heeft aan [medeverdachte] gevraagd of hij daar tegen betaling ook wilde gaan waken. [6]
[medeverdachte] heeft vervolgens drie nachten – van 7 tot en met 10 april 2013 – in de loods gewaakt. Toen [medeverdachte] in de nacht van 8 op 9 april 2013 samen met [verdachte] aan het waken was, werd hij wakker van geritsel en heeft daarop [verdachte] , die een pistool bij zich had, wakker gemaakt. [verdachte] liep vervolgens met een pistool in zijn hand richting het wiethok. Omdat er die nacht – ondanks het waken – toch een aantal hennepplantjes bleken te zijn weggenomen, zijn er balken en steunen voor de deuren geplaatst, zodat deze niet meer open konden. [7]
In de nacht van 9 op 10 april 2013 heeft [medeverdachte] wederom met [verdachte] in de loods gewaakt. [medeverdachte] hoorde in de nacht geluiden bij een houten luchtkoker en heeft daarop [verdachte] wakker gemaakt. [verdachte] sprong op met een pistool in zijn handen en riep “rot op”. Toen het geluid aanhield, heeft [verdachte] een paar keer op de houten luchtkoker geschoten. [8] In die luchtkoker bleek [slachtoffer] zich te bevinden. Hij was die nacht, samen met anderen (naar later bleek [getuige 1] en [getuige 2] ), het dak van de loods opgegaan, omdat hij zijn deel van de in de loods aanwezige hennepplanten wilde ophalen. [slachtoffer] is vanaf het dak van de loods via de luchtkoker naar binnen geklommen. Op het moment dat hij zich in de luchtkoker bevond, hoorde hij een aantal schoten. [9] Het wapen van [verdachte] haperde echter, waarop [verdachte] de slaapkamer is ingelopen, daar een sms-bericht heeft verstuurd naar [getuige 6] en een ander vuurwapen heeft gepakt. Met dat tweede vuurwapen heeft hij nog een paar keer op de luchtkoker geschoten. [10] [slachtoffer] is door één van de kogels in zijn lichaam geraakt en hierdoor verlamd geraakt. [getuige 1] en [getuige 2] hebben nog geprobeerd om [slachtoffer] omhoog te trekken door de luchtkoker, maar omdat [slachtoffer] zich niet meer kon bewegen is hen dat niet gelukt. [11]
[getuige 1] heeft na het schieten een kale man met een dik postuur buiten de loods heen en weer zien lopen. [12] Dit bleek [medeverdachte] te zijn geweest. [medeverdachte] heeft hierover zelf verklaard dat hij na het schieten zijn auto, een Ford Ka, uit de loods heeft gereden en dat hij buiten nog enige tijd heen en weer heeft gelopen, wachtende op [verdachte] . Vervolgens zijn zij in de Ford Ka gestapt en zijn zij bij een rotonde de BMW van [getuige 6] tegengekomen. [verdachte] is daarop bij [getuige 6] in de auto gestapt. [medeverdachte] is doorgereden naar de woning van [verdachte] en [getuige 5] is Tilburg. Hij heeft [getuige 5] vervolgens ingelicht over de schietpartij. [13]
Deze bewegingen van de auto’s volgen ook uit de van het ARS-systeem afkomstige informatie. Immers, daaruit blijkt dat op de Midden-Brabantweg N261 richting Waalwijk (bij Kaatsheuvel, ter hoogte van de Efteling) op 10 april 2013 om 01:25:30 uur een BMW Cabrio op naam van [getuige 6] is geregistreerd. Om 01:34:02 uur is deze BMW geregistreerd direct na de afslag Bevrijdingsweg te Kaatsheuvel (detectiepunt 261SPRA-B) op de Midden-Brabantweg N261 richting Tilburg en om 01:34:03 is de Ford Ka van [medeverdachte] bij datzelfde detectiepunt geregistreerd. [14]
[getuige 1] en [getuige 2] zijn, zonder [slachtoffer] , van de loods weggereden. Onderweg heeft [getuige 2] de politie gebeld met de melding dat er in een wiethok geschoten was en dat daarbij iemand was geraakt. [15] De politie kreeg deze melding op 10 april 2013 omstreeks 01.24 uur. Ter plekke trof de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aan met daarin 697 planten. [16] De politie vond [slachtoffer] liggend op de grond tussen de planten ter hoogte van het gat van de luchtkoker. [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in zijn rug was geschoten, dat hij alleen zijn hoofd nog kon bewegen en geen gevoel meer in zijn lichaam had. Hij heeft verder verklaard dat hij in de kwekerij werd geconfronteerd met twee personen, komende vanaf het kantoorgedeelte, die hem hadden neergeschoten. [17]
Het Team Forensische Opsporing (hierna: TFO) heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. Volgens TFO is de kogelpunt die uit het lichaam van [slachtoffer] is gehaald, zeer waarschijnlijk van het kaliber 7,65/.32. [18] In de houten luchtkoker zijn aan de buitenkant en op corresponderende plekken aan de binnenkant drie beschadigingen waargenomen, die veroorzaakt kunnen zijn door projectielen. [19] Direct onder de luchtkoker werd op de vloer een vervormd loden projectiel – zeer waarschijnlijk van het kaliber .22 – aangetroffen. In de gang tussen het kantoor en de kwekerij, ter hoogte van de slaapkamerdeur, werd een huls van het kaliber .32 aangetroffen. [20] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft geconcludeerd dat er vermoedelijk is geschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning en met een semiautomatisch pistool of kogelgeweer van het kaliber .22. [21]
Niet kan worden uitgesloten dat, in een lijn lopende vanaf de omgeving van de deur van de slaapkamer in de richting van de luchtkoker, minimaal drie keer is geschoten met twee verschillende kalibers, waarbij .22 en 7,65/.32 het meest waarschijnlijk wordt geacht. [22]
Dat er met twee verschillende wapens is geschoten omdat het eerste wapen haperde, volgt ook uit het munitiesporenbeeld. Immers, in het kantoor van de loods is een niet afgeschoten .22 patroon aangetroffen met een deuk in de zijkant van de huls (AAFW1462NL). [23] Het hof acht het aannemelijk dat deze deuk is veroorzaakt door een aanvoerstoring in het wapen. Voorts zijn op de loopvloer en in de slaapkamer twee niet afgeschoten .22 patronen (AAGA2250NL en AAGA2254NL) aangetroffen. [24] Het hof acht het aannemelijk dat deze patronen het wapen hebben verlaten bij het herladen. Op het .22 patroon AAGA2250NL is DNA van [verdachte] aangetroffen. [25]
Voorts zijn in de slaapkamer van de loods op de vloer, op ongeveer 8,5 centimeter van de deur, een patroon van het kaliber 7,65 (AAGA2251NL) en op de stoel voor de televisie een patroon van het kaliber .22 (AAGA2292NL) aangetroffen. [26] Deze patronen zijn eveneens onderzocht en op beide patronen is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . [27]
In de loods zijn ook nog andere aan [verdachte] te linken sporen aangetroffen, te weten aan hem gerichte correspondentie, [28] schoensporen, [29] dactyloscopische sporen op de slaapkamerdeur en op een blikje cola in de slaapkamer [30] alsmede DNA-sporen op een fles ice-tea en op een bekertje uit het vuilnis. [31] Op twee achtergelaten peuken is DNA van [medeverdachte] aangetroffen. [32]
In de vroege avond van 10 april 2013, omstreeks 18.00 à 18.30 uur, is [verdachte] samen met [getuige 5] en een derde persoon naar de Texaco benzinepomp in de Oerlesestraat te Tilburg gereden. De schoonmoeder van [slachtoffer] , mevrouw [getuige 3] , was daar ook aanwezig en heeft een woordenwisseling met [verdachte] gehad. Hij heeft toen onder andere tegen haar geroepen: “ik schiet ook jouw kankerkop vol, net als die van je schoonzoon”. Voorts heeft [verdachte] geschreeuwd dat hij ‘ [slachtoffer] de volgende keer weer zou schieten, hij heeft met z’n poten van mijn spullen af te blijven’. [33]
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 10 april 2013 heeft geprobeerd om de loods aan de [adres] te Kaatsheuvel via het dak binnen te komen. [verdachte] heeft met meerdere vuurwapens gericht op de luchtkoker geschoten, wetende dat zich in die luchtkoker een persoon bevond. Eén van de kogels is daarbij in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen. [slachtoffer] heeft de schietpartij overleefd, maar is daardoor wel verlamd geraakt. Door gericht met een vuurwapen te schieten op een luchtkoker waarachter een persoon zich bevindt is naar het oordeel van het hof de kans aanmerkelijk dat deze persoon hierdoor dodelijk wordt getroffen welke aanmerkelijke kans door [verdachte] bewust is aanvaard. Het hof is van oordeel dat dit handelen van [verdachte] een poging tot doodslag oplevert.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens ziet gesteld in het kader van het tenlastegelegde medeplegen is wat de rol van [medeverdachte] bij deze poging tot doodslag is geweest. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] en zijn vrouw [getuige 4] van meet af aan bij de hennepkwekerij in de loods aan de [adres] te Kaatsheuvel waren betrokken. De loods waarin de hennepkwekerij zich bevond stond immers op naam van [getuige 4] en zij zou per oogst een aanzienlijk geldbedrag ontvangen. Niet alleen [verdachte] , maar ook [medeverdachte] had er daarom belang bij dat de hennepplantjes niet uit de loods gestolen zouden worden, te meer nu [medeverdachte] en [getuige 4] in financiële problemen verkeerden. Ter voorkoming van een dergelijke diefstal werd besloten dat [verdachte] en [medeverdachte] samen in de loods zouden gaan waken.
Tijdens één van de nachten waarin [verdachte] en [medeverdachte] samen de loods bewaakten, te weten in de nacht van 8 op 9 april 2013, is daadwerkelijk in de loods ingebroken en is een aantal plantjes weggenomen. [medeverdachte] heeft die nacht waargenomen dat [verdachte] over een vuurwapen beschikte en dat hij er niet voor schroomde om dit wapen te trekken op het moment dat er geluid (van vermoedelijk inbrekers) was te horen. [medeverdachte] was voorts op de hoogte van de omstandigheid dat er na deze inbraak, op 10 april 2013, balken en steunen voor de deuren van de loods zijn geplaatst, om het gebouw zo minder kwetsbaar te maken. [slachtoffer] kon de hennepkwekerij daardoor alleen nog via de luchtkoker bereiken.
Dit wetende, is [medeverdachte] in de nacht van 9 op 10 april 2013 wederom samen met [verdachte] in de loods gaan waken. Toen [medeverdachte] geluid uit de luchtkoker hoorde komen, heeft hij [verdachte] erbij geroepen. Terwijl [verdachte] vlak bij [medeverdachte] stond, heeft [verdachte] met een vuurwapen gericht op de luchtkoker geschoten. Het hof is van oordeel dat [medeverdachte] er niet op mocht vertrouwen dat [verdachte] die nacht geen vuurwapen naar de loods zou meebrengen, dan wel dat hij daarvan geen gebruik zou maken als zich wederom een inbreker zou aandienen, enkel en alleen omdat [medeverdachte] hem daarop zou hebben aangesproken. Integendeel, het is algemeen bekend dat de handel in drugs vaak gepaard gaat met het gebruik van vuurwapens. Dat geldt zeker ook in het geval van hennepkwekerijen van een omvang als de onderhavige, omdat daarbij grote financiële belangen zijn gemoeid en het risico op het leeghalen daarvan door concurrenten (het zogenaamde rippen) groot is, vooral op het moment dat de hennep oogstrijp wordt. Bewaking middels een vuurwapen lag daarom juist voor de hand. Het maken van lawaai is in de gegeven omstandigheden geen reëel alternatief. In de nacht van 8 op 9 april 2013 waren er al hennepplanten weggenomen en [verdachte] had toen ook een vuurwapen getrokken. Zonder nader onderzoek mocht [medeverdachte] er niet op vertrouwen dat het wapen niet opnieuw aanwezig zou zijn en zou worden gebruikt.
Het hof is derhalve van oordeel dat [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verdachte] , ter voorkoming van diefstal van de bijna oogstrijpe hennep, in de nacht van 9 op 10 april 2013 wederom de beschikking zou hebben over een vuurwapen en dat hij daarvan ook gebruik zou maken waarbij personen (dieven) door kogels geraakt zouden kunnen worden.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen is het hof van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij zich tezamen hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij meermalen met een vuurwapen op een luchtkoker heeft geschoten en het in die luchtkoker bevindende slachtoffer door één van de kogels in zijn nek is geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een dwarslaesie opgelopen en zal nooit meer zelfstandig kunnen lopen. De gevolgen voor het slachtoffer zijn derhalve immens en het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij tevens acht geslagen op:
 de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten en een leidende rol heeft gehad in en rond het bewezen verklaarde feit;
 de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2016, eerder onherroepelijk ter zake van delicten met een geweldscomponent is veroordeeld, doch niet recentelijk;
 de omstandigheid dat uit voornoemd Uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overwegende, acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren passend en geboden. De jurisprudentie waarnaar de verdediging heeft verwezen maakt dat oordeel niet anders.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 121.300,00 bestaande uit:
1. dagvergoeding ziekenhuis van 10 april 2013 tot 27 mei 2013 (47 dagen x € 28,00 =
€ 1.316,00);
2. dagvergoeding revalidatie van 27 mei 2013 tot 13 december 2013 (200 dagen x € 14,00 = € 2.800,00);
3. zelfwerkzaamheid 2013-2015 (€ 1.680,00);
4. huishoudelijke hulp (107 weken x € 324,00 x 50% = € 17.334,00);
5. materieel (meerdere posten, totaal € 23.170,00);
6. immaterieel (voorschot van € 75.000,00).
De benadeelde partij heeft voorts verzocht om vergoeding van de wettelijke rente, toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand volgens het liquidatietarief.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen tot een totaalbedrag van € 4.116,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zake van de kosten voor rechtsbijstand heeft de rechtbank een bedrag van € 400,00 toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, maar heeft daarbij verzocht om de onder punt 5 samengebrachte posten ‘materieel’ op één onderdeel te beperken en op één onderdeel te verhogen. In hoger beroep wordt niet langer verzocht om vergoeding van de kosten voor het dagelijks bezoek aan het ziekenhuis (à € 600,00), nu deze kosten reeds onder punt 1 ‘dagvergoeding ziekenhuis’ vallen. Ten aanzien van het onderdeel ‘eigen risico ziektekostenverzekering’, welke post in eerste aanleg alleen zag op een vergoeding voor het jaar 2013 (à € 350,00), wordt tevens verzocht om een vergoeding voor de jaren 2014 en 2015 (respectievelijk € 360,00 en € 375,00).
Het vorenstaande betekent dat in hoger beroep door de benadeelde partij een totaalbedrag van € 121.435,00 wordt gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en met vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand volgens het liquidatietarief.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 69.116,00 voor toewijzing in aanmerking komt, bestaande uit
€ 4.116,00 aan materiele schade (ter zake van de punten 1 en 2) en € 65.000,00 aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist in het geval van een bewezenverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 111.320,00. Dit bedrag bestaat uit € 36.320,00 aan materiële schade en € 75.000,00 aan immateriële schade.
Het hof overweegt hiertoe nog het volgende. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de onder de punten 1 en 2 genoemde posten (dagvergoedingen ziekenhuis en revalidatie) voor toewijzing in aanmerking komen, omdat deze forfaitaire bedragen, gebaseerd op de richtlijnen van de letselschade raad, voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Gelet op voornoemde richtlijnen is het hof, anders dan de rechtbank, voorts van oordeel dat ook de onder punt 4 genoemde post (huishoudelijke hulp) voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij gedurende 107 weken huishoudelijke hulp heeft gekregen. Voor een gezin met inwonende kinderen jonger dan 5 jaar, waarbij het gaat om een zware beperking van het vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, wordt een bedrag van € 324,00 per week berekend. Nu de benadeelde partij heeft gesteld dat hij voordien de helft van het huishouden voor zijn rekening nam, komt vijftig procent van het normbedrag voor vergoeding in aanmerking.
Hoewel ook de onder punt 3 genoemde post (zelfwerkzaamheid 2013-2015) is gebaseerd op voornoemde richtlijnen van de letselschade raad, is het hof van oordeel dat dit onderdeel onvoldoende door de benadeelde partij is onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen. Door de benadeelde partij is slechts aangevoerd dat hij woonachtig is in een huurwoning met tuin, maar de mate van onderhoud daarvan is niet gespecificeerd. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij niet in dit onderdeel van de vordering kan worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de onder punt 5 genoemde materiële schadeposten is het hof van oordeel dat daarvan drie posten voor toewijzing in aanmerking komen, te weten de post ‘reiskosten voor het dagelijks bezoek aan Hoensbroek’ (200 dagen x 240 km x € 0.29 = € 13.920,00), de post ‘oppaskosten’ (200 x € 3,00 = € 600,00) en de post ‘eigen risico ziektekosten- verzekering voor het jaar 2013’ (à € 350,00). Het hof acht deze posten voldoende aannemelijk. Het hof is van oordeel dat de verzochte vergoeding voor het eigen risico voor de jaren 2014 en 2015 een verhoging van de oorspronkelijke vordering vormen, zodat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Ook ten aanzien van de overige posten onder punt 5 zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze posten onvoldoende onderbouwd zijn en het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren om deze onderdelen nader te onderzoeken.
De benadeelde partij heeft – als voorschot op de vergoeding van immateriële schade – een bedrag van € 75.000,00 gevorderd. Het hof verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een eenvoudig vast te stellen deel van zijn vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. De verdediging heeft dit deel van de vordering, net als de materiële schade, niet betwist. Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke gevolgen die het bewezen verklaarde voor de benadeelde partij heeft (gehad) en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht het hof een vergoeding van
€ 75.000,00 redelijk en billijk, waarbij het hof ook de eigen schuld van de benadeelde partij in aanmerking heeft genomen. De vordering tot immateriële schade kan derhalve tot dat bedrag geheel worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot een totaalbedrag van € 111.320,00 toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof ziet daarbij aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige, zoals hiervoor reeds is besproken, niet in haar vordering kan worden ontvangen en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kosten rechtsbijstand
Anders dan de rechtbank, acht het hof het ten aanzien van de rechtsgang in eerste aanleg niet aangewezen om aansluiting te zoeken bij het “liquidatietarief kantonzaken”, aangezien de kantonrechter bevoegd is te oordelen over vorderingen tot ten hoogste € 25.000,00 en de vordering van de benadeelde partij op een aanzienlijk hoger bedrag ziet. Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg derhalve berekenen op grond van het “liquidatietarief rechtbanken eerste aanleg”. In geval van een vordering tussen € 98.000,00 en € 195.000,00 (tarief V) wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.421,00. De benadeelde partij komt in dit geval twee punten toe: één punt voor het door de advocaat indienen van de vordering en één punt voor de aanwezigheid van de advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof zal voor dit deel derhalve een bedrag van € 2.842,00 toewijzen.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het “liquidatietarief principaal appèl van rechtbank op hof” van toepassing. In tarief V wordt ieder punt gewaardeerd op een bedrag van
€ 2.632,00. De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van de advocaat ter terechtzitting in hoger beroep.
De rechtsbijstandskosten, die ten laste van verdachte zullen worden gebracht, worden daarom begroot op een totaalbedrag van € 5.474,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het impliciet subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 111.320,00 (honderdelfduizend driehonderdtwintig euro) bestaande uit € 36.320,00 (zesendertigduizend driehonderdtwintig euro) materiële schade en € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormelde toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 10 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5.474,00 (vijfduizend vierhonderdvierenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het impliciet subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 111.320,00 (honderdelfduizend driehonderdtwintig euro) bestaande uit € 36.320,00 (zesendertigduizend driehonderdtwintig euro) materiële schade en € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichtingen ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 10 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 21 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna opgenomen bewijsmiddelen ten aanzien van de bewijsmotivering wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar
2.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , dossierpagina 464 van PV1.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , dossierpagina 480 van PV1
4.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , dossierpagina’s 464 en 469 van PV1.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , dossierpagina’s 210 en 211 van PV1; het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , dossierpagina 450 van PV1 en de op 7 december 2016 ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte [medeverdachte] .
6.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , dossierpagina’s 545 en 546 van PV1 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , dossierpagina’s 219 en 220 van PV1.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , dossierpagina’s 546 en 547 van PV1.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , dossierpagina’s 548 en 555 van PV1 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 26 februari 2015.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , dossierpagina’s 101 en 106 van PV1.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , dossierpagina’s 548 en 55 van PV1 en het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 26 februari 2015.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , dossierpagina 106 van PV1; het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , dossierpagina’s 140 en 141 van PV1 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , dossierpagina’s 144 en 145 van PV1.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , dossierpagina 141 van PV1.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 26 februari 2015.
14.Het proces-verbaal van bevindingen verplaatsingen voertuigen [kenteken 1] en [kenteken 2] , separaat bijgevoegd bij PV1.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , dossierpagina 146 van PV1.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 28 van PV1.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 31 en 32 van PV1.
18.Het proces-verbaal van omschrijving plaats delict, dossierpagina 27 van PV2.
19.Het proces-verbaal van onderzoek n.a.v. afgelegde verklaringen, dossierpagina 34 van PV2.
20.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek van de loopvloer, kwekerij en luchtkoker, dossierpagina’s 40 en 41 van PV2.
21.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 juni 2013, pagina 103 van PV2.
22.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek van de loopvloer, kwekerij en luchtkoker, dossierpagina’s 40 en 41 van PV2.
23.De fotomap met omschrijving op dossierpagina 157 van PV2 en de foto’s met nummers 14, 15 en 16 op dossierpagina’s 166 en 167 van PV2.
24.Het proces-verbaal van onderzoek slaapkamer en loopvloer, dossierpagina’s 29 en 30 van PV2 en de fotomap met omschrijving op dossierpagina 158 van PV2 en de foto’s met nummers 40, 41, 42, 43, 47 en 48 op dossierpagina’s 179, 180, 181 en 183 van PV2.
25.De sporenlijst op dossierpagina 201 van PV2 en het rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek d.d. 16 mei 2013, dossierpagina’s 118 en 127 van PV2.
26.Het proces-verbaal van onderzoek slaapkamer en loopvloer, dossierpagina’s 29 en 30 van PV2.
27.Het rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek d.d. 26 juni 2013, dossierpagina 127 van PV2; het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 december 2013, dossierpagina’s 151-154 van PV2 en het rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek d.d. 16 mei 2013, dossierpagina 119 van PV2.
28.De kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL203M 2013069809-32, separaat bijgevoegd aan PV1; het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, dossierpagina 55 van PV1 en het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , dossierpagina 464 van PV1.
29.Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, dossierpagina’s 62-64 van PV2.
30.Het proces-verbaal dactyloscopische individualisatie, dossierpagina’s 48-52 van PV2 en het proces-verbaal dactyloscopische individualisatie, dossierpagina’s 53-56 van PV2.
31.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 december 2013, dossierpagina’s 153-155 van PV2.
32.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 oktober 2013, dossierpagina 143 van PV2.
33.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , dossierpagina 125 van PV1.