ECLI:NL:GHSHE:2016:5611

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.179.851_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in renvooiprocedure binnen schuldsaneringsregeling; ontvankelijkheid hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in eerste aanleg

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had in haar vonnis van 30 september 2015 de appellanten niet ontvankelijk verklaard in hun vordering tot verificatie van een schuld van € 91.306,25 in het kader van een schuldsaneringsregeling. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. C.W.H.M. Uitdehaag, hebben in hoger beroep één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en plaatsing van hun vordering op de lijst van erkende concurrente crediteuren.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om uitstel voor het nemen van een conclusie van eis tot verificatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat, gezien de aard van de procedure en de specifieke omstandigheden van de schuldsaneringsregeling, de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het hof heeft voorts aangegeven dat nadere informatie van partijen gewenst is, met name over de stand van zaken in de schuldsaneringsregeling, en heeft een comparitie van partijen bepaald.

De uitspraak van het hof is gedaan op 20 december 2016, waarbij de zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en partijen zijn verzocht om relevante informatie aan te leveren voorafgaand aan de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.179.851/01
arrest van 20 december 2016
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
V.O.F. Autorijschool en Taxibedrijf [V.O.F. Autorijschool en Taxibedrijf] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. C.W.H.M. Uitdehaag te Veldhoven,
tegen
[bewindvoerder] ,in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van
[saniet 1] (voorheen h.o.d.n.
Taxicentrale [vestigingsnaam] V.O.F)en
[saniet 2] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder,
advocaat: mr. N. Vinke te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 september 2015, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten c.s.] als eisers en de bewindvoerder als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/295386/HAZA 15-453)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daaraan voorafgegane rolbeslissing van 16 september 2015 (welke beide stukken zijn gehecht aan de pleitnota van het schriftelijk pleidooi van de bewindvoerder.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven (met 12 producties);
  • de memorie van antwoord;
  • de pleitnota’s van de schriftelijke pleidooien van beide partijen (voor wat betreft [appellanten c.s.] met drie producties, de producties 13, 14 en 15);
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken. Door [appellanten c.s.] zijn geen stukken van de eerste aanleg overgelegd. Het hof heeft derhalve geen kennis genomen van de beslissingen van de rechter-commissaris tot verwijzing noch van een proces-verbaal van de verificatievergadering.

3.De beoordeling

3.1.1.
Het gaat in deze zaak om een renvooiprocedure als voorzien in art. 122 Fw, welk artikel krachtens art. 328 Fw van overeenkomstige toepassing is op vorderingen die zijn ingediend in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
3.1.2.
[appellanten c.s.] hebben in de schuldsaneringsregeling van bovenvermelde sanieten (verder tezamen in mannelijk enkelvoud [saniet 1] te noemen) een vordering van € 91.306,25 ingediend. Bij brief van 23 april 2009 (prod. 11 mvg) heeft de bewindvoerder aan de advocaat van [appellanten c.s.] laten weten dat die vordering op de lijst van voorlopig erkende crediteuren is gezet.
3.1.3.
Op de verificatievergadering van 16 augustus 2013 - op welke vergadering [appellanten c.s.] niet aanwezig waren - hebben zowel de bewindvoerder als de voormalige advocaat van [saniet 1] de door [appellanten c.s.] ingediende vordering (alsnog) betwist. De rechter-commissaris heeft de partijen hierop verwezen naar de terechtzitting van de rechtbank van 2 oktober 2013. Op die zitting zijn de partijen niet verschenen. De rechter-commissaris heeft de partijen vervolgens verwezen naar de schriftelijke rolzitting van de rechtbank van 15 juli 2015. De advocaat van [appellanten c.s.] heeft zich bij B2 formulier d.d. 14 juli 2015 gesteld voor (thans) appellanten sub 1 en sub 2 en bij brief van 8 september 2015 meegedeeld dat hij ook optrad voor (thans) appellant sub 3.
3.1.4.
Op de zitting van 15 juli 2015 is de zaak verwezen naar de rolzitting van 26 augustus 2015 voor eis tot verificatie. [appellanten c.s.] hebben op laatstgenoemde zitting geen eis tot verificatie genomen. Door de rechtbank is evenmin een verzoek van [appellanten c.s.] tot uitstel ontvangen. De rechtbank wees daarop de zaak naar de rolzitting van 9 september 2015 voor partijberaad. Bij B16-formulier van 4 september 2015 is door de bewindvoerder vonnis gevraagd. [appellanten c.s.] hebben bij B16-formulier d.d. 8 september 2015 uitstel gevraagd voor het nemen van een eis tot verificatie. In een aangehechte brief hebben zij voorts, voor het geval zij niet in de gelegenheid zouden worden gesteld een conclusie te nemen, verzocht een datum voor pleidooi te bepalen.
3.1.5.
Bij rolbeslissing van 16 september 2015 (aangehecht aan het schriftelijk pleidooi van de bewindvoerder) heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat:
- het recht te concluderen van eis tot verificatie conform het bepaalde in art. 133 lid 4 Rv en art. 1.7 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij rechtbanken (Lpr) is vervallen omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn (26 augustus 2015) is verricht en geen uitstel kon worden verleend omdat de advocaat van [appellanten c.s.] daartoe geen verzoek had gedaan;
- naar mededeling van de advocaat door een misverstand op zijn kantoor geen uitstelverzoek is gedaan;
- niet is meegedeeld wat de reden voor het niet gedane uitstelverzoek was;
- de rechtbank in een fout van het kantoor van de advocaat geen aanleiding ziet om op grond van 1.14 Lpr af te wijken van de in art. 133 lid 4 Rv en art. 1.7 Lpr geformuleerde sanctie.
Op grond van die overwegingen wees de rechtbank het verzoek van [appellanten c.s.] om alsnog uitstel te verlenen voor het nemen van een conclusie van eis tot verificatie af. Ook het verzoek om pleidooi werd afgewezen omdat dit verzoek geacht werd strijdig te zijn met een goede procesorde. Ten aanzien van dit laatste overwoog de rechtbank dat een pleidooi de procespartijen de gelegenheid bood om hun standpunten nog eens mondeling voor het voetlicht te brengen maar dat [appellanten c.s.] die gelegenheid niet zouden kunnen benutten om alsnog de proceshandeling te verrichten die zij verzuimd hadden te verrichten. Bij de rolbeslissing van 16 september 2015 werd de zaak naar de rol van 30 september 2015 verwezen voor vonnis.
Bij het vonnis van 30 september 2015 (eveneens aangehecht aan het schriftelijk pleidooi van de bewindvoerder) zijn [appellanten c.s.] vervolgens niet ontvankelijk verklaard omdat zij niet hadden geconcludeerd van eis tot verificatie. [appellanten c.s.] zijn bij dat vonnis veroordeeld in de proceskosten.
3.1.6.
[appellanten c.s.] zijn van het vonnis van 30 september 2015 in hoger beroep gekomen. Zij hebben tegen dat vonnis één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot plaatsing van hun vordering van € 91.306,25 (in de conclusie van de memorie van grieven nader gesteld op € 98.548,47), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, op de lijst van erkende concurrente crediteuren in de schuldsaneringsregeling van Bever.
ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.2.1.
[appellanten c.s.] hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing in de rolbeslissing van 16 september 2015 van hun verzoek om alsnog uitstel te verlenen voor het nemen van de conclusie van eis tot verificatie. Zij hebben alleen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 september 2015 waarbij zij in hun vordering niet ontvankelijk zijn verklaard. In hun enige tegen dat vonnis aangevoerde grief stellen zij dat zij door een misverstand hebben verzuimd te concluderen van eis tot verificatie en dat zij dat verzuim in hoger beroep wensen te herstellen.
3.2.2.
Nu het vonnis waarvan beroep een uitspraak betreft waarbij [appellanten c.s.] niet ontvankelijk zijn verklaard, zal eerst dienen te worden beoordeeld of [appellanten c.s.] in hun hoger beroep tegen dat vonnis wel kunnen worden ontvangen. Het hof ziet in de aard van de procedure - een renvooiprocedure die haar aanvang vindt in een verwijzing door de rechter-commissaris - en de verdere omstandigheden van het geval - het feit dat het te dezen gaat om een vordering in een schuldsaneringsregeling en de specifieke gevolgen van een met een schone lei beëindigde schuldsaneringsregeling voor vorderingen ten aanzien waarvan de regeling werkt (art. 358 Fw) - reden om [appellanten c.s.] in hun hoger beroep ontvankelijk te achten.
verder
3.3.1.
Beide partijen zijn, voor het geval het hoger beroep ontvankelijk zou worden geacht, inhoudelijk op de vordering van [appellanten c.s.] ingegaan. Het hof begrijpt hieruit dat geen van beide partijen een analoge toepassing van het bepaalde in art. 76 Rv bepleit en dat beide partijen ervan uitgaan dat in deze verder door het hof zal worden beslist.
3.3.2.
Het hof acht, alvorens verder te beslissen, nadere informatie door partijen gewenst. Het hof wenst onder meer nadere informatie over de stand van zaken in de schuldsaneringsregeling. In het thans voorhanden procesdossier ontbreekt daarover iedere informatie. Zelfs het proces-verbaal van de verificatievergadering is niet overgelegd. Het hof zal hierna een comparitie van partijen bepalen tot het verstrekken van inlichtingen, welke comparitie tevens zal kunnen worden benut om te bezien of partijen op een of meer punten met elkaar te verenigen zijn. Aan de bewindvoerder wordt verzocht om stukken waaruit de stand van zaken van de schuldsaneringsregeling blijkt (zoals de beschikking waarbij de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, het proces-verbaal van de verificatievergadering en eventuele verslagen) voorafgaand aan de comparitie aan het hof en de wederpartij te doen toekomen.
3.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.A.M. van Schaik-Veltman als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.3.2 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2017 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt de bewindvoerder kopieën van de hiervoor onder 3.3.2 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, L.S. Frakes en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 december 2016.
griffier rolraadsheer