ECLI:NL:GHSHE:2016:561
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en de vereisten van goede trouw
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 17 december 2015 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 350.515, waaronder aanzienlijke vorderingen van het Pensioenfonds en de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen minnelijk traject had doorlopen en dat hij niet had aangetoond dat hij een reële poging had gedaan om tot een buitengerechtelijke regeling te komen met zijn schuldeisers. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2016 is de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Zwanenberg. Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de omstandigheden, waaronder de mate van verwijtbaarheid, niet voldoende waren om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toe te wijzen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van goede trouw in de schuldsaneringsregeling werd benadrukt.