Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 17 mei 2016;
- de memorie na tussenarrest van [appellante] met tien producties;
- de antwoordmemorie na tussenarrest van Caprice.
6.De verdere beoordeling
Het betreft in beide gevallen, kennelijk, geen eigen waarneming van [chirurg] of van [deskundige 1] / [deskundige 2] , maar – voor wat [chirurg] betreft – datgene wat hij van een ander – waarschijnlijk [appellante] zelf – heeft gehoord, en – voor wat [deskundige 1] / [deskundige 2] betreft – datgene wat zij van [chirurg] hebben gelezen.
In de “ [vestigingsplaats 2] ” stukken – sub e), f) en g) – is nergens sprake van uitvalverschijnselen. In de rapportage van [deskundige 1] / [deskundige 2] , aangehaald in het verslag sub h), is sprake van “moeite met de benen te besturen”.
In geen van de overige stukken, ook niet die van dr. [neuroloog 1] , wordt gewag gemaakt van uitvalverschijnselen.
Het hof komt tot de voorlopige conclusie dat in de voorhanden zijnde stukken onvoldoende aanwijzingen liggen besloten welke de stelling van [appellante] dat zij als gevolg van een plotselinge uitval in 2006 ten val is gekomen ondersteunen.
Het hof begrijpt dit verweer aldus dat zij daarmee vooruit wenst te lopen op een mogelijk verwijt dat zij als [appellante] geweten had van haar neiging tot uitval zij zich niet op dat dak had behoren te geven, en dat dit aldus gelezen verweer inhoudt dat zodanig verwijt haar niet tegengeworpen zou kunnen worden omdat zij zodanige uitvalverschijnselen nooit eerder had gehad. Wat hiervan zij: haar opmerking dat dit voor het eerst was onderstreept slechts dat enkel uit haar eigen relaas die uitval ten tijde van de val in 2006 zou moeten blijken. Dat is vooralsnog onvoldoende.
- dat de val van het dak in februari 2006 werd veroorzaakt door een plotselinge uitval;
- dat die uitval werd veroorzaakt door het letsel dat zij bij gelegenheid van de val in november 2003, in de manege in [plaats 1] , had opgelopen.
In het rapport van [Intermediair] – hiervoor sub h) – wordt verwezen naar diverse brieven van huisarts [huisarts 2] , fysiotherapeut [fysiotherapeut] en huisarts [huisarts 3] , daterend uit 2009 en 2010, welke gewag maakten van voortdurende klachten aan de linkerarm en/of –elleboog.
Vanzelfsprekend speelt hierbij niet de vraag of en in hoeverre dat letsel indirect toegerekend kan worden aan de val in november 2003, maar te zijner tijd zal wel aan de orde kunnen komen in hoeverre de huidige beperkingen mede aan het ongeval in 2008 moet worden toegerekend en waartoe dat leidt voor de vast te stellen schadevergoeding. Het hof houdt elk verder oordeel ook op dit onderdeel aan.