ECLI:NL:GHSHE:2016:5590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200 200 983_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 29 september 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen, omdat hij niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen. De appellant had een boedelachterstand van circa € 3.800,-- en had nagelaten om tijdig en volledig informatie te verstrekken aan zijn bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2016 heeft de appellant zijn persoonlijke omstandigheden uiteengezet, waaronder problemen in zijn thuissituatie, die volgens hem hebben bijgedragen aan zijn tekortkomingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant, ondanks zijn verklaringen, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn tekortkomingen niet aan hem kunnen worden verweten. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant eerder al een kans had gekregen om zijn verplichtingen na te komen, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 december 2016
Zaaknummer : 200.200.983/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/15/45 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek (tussentijdse) beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wordt afgewezen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Tason Avila;
- mevrouw [waarnemend bewindvoerder] , waarnemend voor de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de
bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van een zitting van de rechtbank inzake een eerder verzoek tot tussentijdse beëindiging d.d. 20 november 2015; (het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 8 september 2016 ontbreekt in het dossier)
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 november 2016;
  • de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 2 december 2016 en 5 december 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 november 2016;
- het ter zitting in hoger beroep door de bewindvoerder overgelegd actueel boedeloverzicht.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 22 januari 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 26 juli 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank constateert dat genoegzaam is komen vast te staan dat schuldenaar eenboedelachterstand heeft laten ontstaan van circa € 3.800,-- en dat hij hiermee tekort isgeschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtverplichting. Derechtbank overweegt dat schuldenaar ter zitting heeft aangevoerd dat hij deboedelachterstand nog voor het einde van de regeling in kan lopen door zuiniger te gaanleven. Gezien de omvang van de boedelachterstand had het naar het oordeel van derechtbank op de weg van schuldenaar gelegen om inzichtelijk te maken hoe hij in staat is omzuiniger te gaan leven en om daarnaast een onderbouwd betalingsvoorstel te doen waaruitblijkt hoe en binnen welke termijn de achterstand kan worden ingelopen, hetgeen hij heeftnagelaten. De rechtbank overweegt verder dat schuldenaar - blijkens het proces-verbaal van20 november 2015 - al eerder in de regeling een boedelachterstand heeft laten ontstaan dievoor het einde van de regeling ingelopen zou zijn, maar dat deze boedelachterstanduiteindelijk alleen maar is opgelopen in plaats van afgenomen. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van een saneringsgezinde houding die van een schuldenaar, op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, mag worden verwacht.”
(…)
“Voorts stelt de rechtbank vast dat schuldenaar tevens tekort is geschoten in zijn uitde schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting. Immers, een schuldenaarbehoort alle informatie tijdig en uit eigen beweging naar de bewindvoerder te sturen. Datschuldenaar heeft verklaard dat hij hedenochtend alsnog de ontbrekende salarisspecificatiesheeft toegestuurd, neemt niet weg dat onderhavige verplichting geschonden is. Naar hetoordeel van de rechtbank had van schuldenaar verwacht mogen worden dat hij, nu hij terzitting van 20 november 2015 nadrukkelijk op zijn informatieverplichting gewezen is, allesin het werk zou stellen om onderhavige verplichting tijdig en correct na te konten, hetgeenhij heeft nagelaten.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] kan niet ontkennen dat er een boedelachterstand is ontstaan. Helaas heeft hij in de eerste helft van het jaar 2016 problemen gehad in zijn thuissituatie. Zo is namelijk zijn dochter opgenomen geweest. Hierdoor is de focus van [appellant] geswitcht van de WSNP naar volledig ervoor zijn dochter zijn. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een boedelachterstand is ontstaan. Ten tijde van de zitting van 8 september 2016 was deze boedelachterstand
€ 5.300,--. Inmiddels is zijn boedelachterstand fors geslonken. Voor de zitting heeft hij een bedrag van € 1.500,-- op de boedelrekening gestort en daarna heeft [appellant] nog meer gelden op de boedelrekening gestort waardoor de boedelachterstand flink is geslonken. Indien er nog een achterstand is, zal [appellant] er alles aan doen om deze achterstand in zijn lopende WSNP traject in te lopen zodat hem een schone lei gegeven kan worden. [appellant] verzoekt het hof rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden en stelt zich op het standpunt dat hij het niet meer zover zal laten komen. [appellant] geeft voorts toe dat hij zich gedurende het afgelopen jaar niet volledig heeft gehouden aan de inlichtingenplicht. Ook dit heeft echter te maken gehad met de zeer lastige thuissituatie. Inmiddels heeft [appellant] alle stukken verzonden aan de bewindvoerder en houdt hij zich maandelijks netjes aan de verplichtingen. [appellant] stelt zich ook op het standpunt dat hij dit voor de duur van zijn WSNP traject zal blijven doen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat zijn caravan inmiddels door zijn ex-echtgenote zou zijn verkocht. Wat het verkoopbedrag is geweest weet [appellant] niet, maar uitgaande van een naar zijn mening realistisch verkoopbedrag van € 1.000,00 zou dat betekenen dat hem een bedrag van € 500,00 zal toekomen dat hij vervolgens rechtstreeks in de boedel zal storten. Voorts geeft [appellant] aan dat hij op dit moment vanwege overspannenheid ziek thuis zit en op 9 december aanstaande zijn eerste gesprek bij een psycholoog zal hebben. Tot slot geeft [appellant] aan te beseffen dat hij reeds eerder een kans heeft gekregen om zijn tekortkomingen ten aanzien van het nakomen van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling alsnog te compenseren en dat hij deze kans destijds niet gegrepen heeft, maar dat hij desondanks toch hoopt op een tweede “laatste” kans. Daarbij geeft [appellant] aan dat hij, mede gelet op de gehanteerde termijnen in het door hem voor het inlopen van zijn boedelachterstand ingediende plan van aanpak, beseft dat een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling hiertoe noodzakelijk zal zijn.
3.6.
De bewindvoerder ( [bewindvoerder] ) heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft een actieve en maandelijkse informatieverplichting. Deze verplichting is ten tijde van het huisbezoek op 5 februari 2015 besproken met hem. [appellant] heeft eveneens getekend voor akkoord voor de verplichtingen zoals deze in de WSNP gelden. De informatieverplichting wordt verzorgd door [appellant] zelf. Hierbij is geen hulpverlenende instantie betrokken. [appellant] voldoet sporadisch aan de informatieverplichting om maandelijks bankafschriften en loonspecificatie te overleggen. Na waarschuwingen ten aanzien van een mogelijke tussentijdse beëindiging leidt dit tot een (tijdelijke) verbetering in de nakoming van de informatieplicht. De informatie wordt moeizaam na meerdere verzoeken van de bewindvoerder gedeeltelijk dan wel niet aangeleverd door [appellant] . Momenteel ontbreken nog de beschikking inkomstenbelasting 2014 en stukken waaruit blijkt welke inspanningen zijn gedaan ten aanzien van de verkoop van de caravan dan wel het herleiden van de sleutels en stallingsplaats van deze caravan. Voorts is er sprake van een voorlopige boedelachterstand ad. € 4.286,76. De boedelachterstand is voornamelijk ontstaan doordat [appellant] in de eerste zes maanden van de schuldregeling (januari 2016 t/m juni 2016) slechts eenmaal een afdracht heeft overgemaakt. Tevens is in april 2016 t/m juni 2016 geen afdracht gedaan. Tijdens de zitting d.d. 20 november 2015 heeft appellant toegezegd € 100,00 per maand extra af te dragen om zo de boedelachterstand in te lopen binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling. Dit wordt echter niet dan wel sinds juli 2016 sporadisch nagekomen. Op 13 november 2016 heeft appellant per e-mail aangegeven € 800,00 te hebben overgemaakt ten aanzien van de afdracht over oktober 2016. Deze gelden zijn tot op heden echter niet ontvangen op de boedelrekening.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder (in dit geval Zwaga) ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] reeds in het tweede verslag is gewezen op het feit dat hij beschikking inkomstenbelasting over het jaar 2014 diende te overleggen. Naar nu is gebleken heeft [appellant] dat evenwel pas een jaar later ook daadwerkelijk gedaan en daardoor loopt er nu een bezwaarprocedure. Voorts benadrukt de bewindvoerder dat er ten aanzien van de caravan nog steeds niets concreets bekend is en dat [appellant] de informatiebescheiden over de maand november 2016 nog niet naar haar heeft toegezonden, althans dat zij deze bescheiden, nu [appellant] in een reactie hierop stelt dat hij ze wel verzonden zou hebben, nog niet heeft ontvangen. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat de boedelachterstand inmiddels € 3.330,66 bedraagt. Tot slot stelt de bewindvoerder geen heil te zien in een continuering van de al dan niet verlengde schuldsaneringsregeling van [appellant] . [appellant] doet thans ten aanzien van het nakomen van de informatieplicht en het inlopen van zijn boedelachterstand immers dezelfde toezeggingen als in november 2015 en daar kwam destijds nagenoeg niets van terecht. Ook nu ziet de bewindvoerder weer geen concrete tekenen van verbetering. Zij handhaaft dan ook het verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks zowel in zijn beroepschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht wederom niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] reeds in november 2015 een laatste kans heeft gekregen om voornoemde verplichting alsnog naar behoren na te komen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het inlopen van zijn boedelachterstand, met dien verstande dat de boedelachterstand blijkens het door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde overzicht in vergelijking tot november 2015 alleen maar is toegenomen tot een bedrag van € 3.330,66.
3.8.3.
Daarbij voert [appellant] voor het niet naar behoren nakomen van voornoemde verplichtingen thans in hoger beroep hetzelfde verweer aan als gedurende de zitting van 20 november 2015, te weten de problematische situatie met betrekking tot zijn dochters, in het bijzonder ten aanzien van de oudste van de twee. Blijkens het proces-verbaal van voornoemde zitting is [appellant] ten aanzien van deze door hem geschetste problematiek destijds op het hart gedrukt dat hij deze problematiek, zeker wanneer deze volgens [appellant] een nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting belemmert, onverwijld aan zijn bewindvoerder kenbaar diende te maken. [appellant] heeft dit evenwel structureel nagelaten, hetgeen eveneens als een schending van de (spontane) informatieplicht dient te worden beschouwd. Gelet op het vorengaande is het hof dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270), er is ten opzichte van november 2015 feitelijk sprake van een “herhaling van zetten”. Dat [appellant] , naar hij heeft gesteld, op dit moment overspannen thuis zou zitten, doet aan de al (veel) eerder ontstane situatie niet af, daargelaten nog dat het dan op zijn weg had gelegen eerder hulp te zoeken of in te roepen (waarvan niet is gebleken) en de bewindvoerder te informeren (waarvan, zoals al eerder bleek, evenmin is gebleken).
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst en het hier feitelijk ook om een “herhaling van zetten” handelt, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Het moge zo zijn dat het door [appellant] thans in hoger beroep overlegde financieel plan van aanpak het inlopen van de boedelachterstand gedurende een hiertoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling in beginsel mogelijk zou kunnen maken, het hof is van oordeel dat [appellant] zijn eenmalige kans om, naast het alsnog naar behoren nakomen van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht, zijn boedelachterstand in te lopen reeds in november 2015 heeft gehad. Gebleken is evenwel dat [appellant] , ondanks zijn destijds gedane toezeggingen, slechts éénmaal een maandelijkse extra afdracht van € 100,00 heeft gedaan en daarnaast zelfs verzuimd heeft om, nog los van de toegezegde extra afdrachten, de reguliere afdrachten te verrichten waardoor de boedelachterstand zelfs is toegenomen. Het hof ziet daarbij thans ook geen aanwijzingen of indicaties dat [appellant] nu wel zijn toezeggingen adequaat zal gaan naleven en acht het in dat kader ook tekenend dat het reeds bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep alweer onduidelijk was of [appellant] zijn informatiebescheiden met betrekking tot de maand november 2016 aan de bewindvoerder had doen toekomen.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.