ECLI:NL:GHSHE:2016:5581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
200 198 536_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad in een alimentatiegeschil na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 mei 2016. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad te schorsen, omdat zij in financiële problemen zou komen door de beslissing van de rechtbank. De man, verweerder, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij ook in een nijpende financiële situatie verkeert en dat het blijven betalen van de kinderalimentatie voor hem tot een noodsituatie zou leiden.

Het hof overweegt dat bij een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak, in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter. Het hof stelt vast dat de vrouw geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die niet reeds door de rechtbank zijn betrokken in haar oordeel. De vrouw heeft niet aangetoond dat er sprake is van misbruik van recht of dat er nieuwe omstandigheden zijn die een schorsing van de uitvoerbaar verklaring rechtvaardigen.

Het hof wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad af en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 december 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 december 2016
Zaaknummer: 200.198.536/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/207250/FA RK 15-1968
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T.M.T.M. Lindeman.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 mei 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2016, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te schorsen, voor zover het betreft de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2016, heeft de man verzocht:
primair:
het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad af te wijzen;
subsidiair:
voor zover het hof beslist tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad: te bepalen dat de man een bedrag van € 94,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen, zulks met ingang van de beslissing van het hof op het verzoek van de vrouw, waarbij de vrouw zekerheid dient te stellen ten aanzien van het bedrag dat zij nog aan de man verschuldigd is, te weten € 4.412,98;
meer subsidiair:
voor het geval het hof beslist tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad: te bepalen dat de vrouw zekerheid dient te stellen voor zowel het bedrag dat zij nog aan de man verschuldigd is conform de beschikking in primo (€ 4.412,98), alsmede voor de te ontvangen alimentatietermijnen, tot het hof op het hoger beroep van de vrouw heeft beslist;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
de vrouw te veroordelen in de proceskosten die de man naar aanleiding van het verzoek van de vrouw heeft moeten maken,
althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.3.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Partijen zijn op 29 september 2000 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 3 november 2010 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 december 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het convenant d.d. 11 oktober 2010, als in de beschikking opgenomen worden beschouwd. In dat convenant zijn partijen - voor zover thans van belang - overeengekomen dat de man een kinderbijdrage van in totaal € 637,90 per maand zal voldoen.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering thans € 683,18 per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 3 november 2010 en het daarvan deel uitmakende echtscheidingsconvenant gewijzigd voor zover het betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en deze bijdrage met ingang van 1 juli 2015 bepaald op € 94,- per kind per maand.
De rechtbank heeft voorts, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man hetgeen hij sinds 1 juli 2015 tot heden meer aan de vrouw heeft voldaan ten titel van kinderbijdragen dan waartoe hij volgens de beschikking van de rechtbank gehouden is, niet van de vrouw kan terugvorderen maar enkel kan verrekenen met toekomstige termijnen.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen (geregistreerd onder zaaknummer 200.198.536/01). Bij het onderhavige beroepschrift heeft de vrouw verzocht de uitvoerbaar verklaring bij voorraad te schorsen.
3.5.
De vrouw voert in het beroepschrift, samengevat en voor zover in dit kader van belang, aan dat zij door de beslissing van de rechtbank in de financiële problemen komt. Gelet op de door de rechtbank aan de man gegeven mogelijkheid tot verrekening voorziet de vrouw dat de man gedurende langere tijd geen alimentatie aan de vrouw zal voldoen, waar zij voorheen € 683,18 per maand ontving. De vrouw heeft de zorg voor de drie kinderen van partijen en haar financiële situatie is overigens niet evident veranderd.
3.6.
De man voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De man heeft te lang, tegen beter weten in, geprobeerd aan zijn betalingsverplichting jegens de vrouw te voldoen. Zijn financiële situatie is zeer nijpend. Het blijven betalen van de kinderalimentatie zou voor de man leiden tot een noodsituatie. De man kan geen hoge bedragen meer uit zijn onderneming opnemen, nu dit tot onaanvaardbare en bovendien onomkeerbare gevolgen voor de man zou kunnen leiden en mogelijk zelfs tot het faillissement van zijn onderneming.
De vrouw heeft de door haar genoemde financiële problemen niet nader toegelicht, laat staan dat zij heeft onderbouwd dat er sprake is van een noodtoestand. De vrouw geniet een vast inkomen en daarboven de toeslagen en de kinderbijslag.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt voorop dat bij een verzoek als het onderhavige de beoordeling van een incidenteel verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak (art. 360 lid 2 Rv) in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en een terughoudende toetsing plaatsvindt in die zin dat geen sprake is van een nieuwe afweging van alle feiten en omstandigheden op basis waarvan de rechtbank heeft geoordeeld. Een dergelijke uitgebreide toetsing vindt pas plaats in de procedure in de hoofdzaak van het hoger beroep.
3.7.2.
Voor toewijzing van een dergelijk verzoek is plaats in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel indien een afweging van belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel verzoeker te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft.
Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan na afsluiting van de behandeling van de zaak in eerste aanleg. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven
.
3.7.3.
Uit het door de vrouw gestelde blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is van misbruik van recht dan wel van nieuwe omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
3.7.4.
De vrouw heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die niet reeds door de rechtbank bij haar oordeel zijn betrokken.
Evenmin is naar het oordeel van het hof gebleken van een situatie die een noodtoestand voor de vrouw zou inhouden indien de bestreden beschikking zal worden geëxecuteerd.
3.8.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep, zoals door de vrouw verzocht rechtvaardigen, zodat het daartoe strekkend verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.
Proceskosten
3.9.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 mei 2016;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.D.M. Lamers en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.