ECLI:NL:GHSHE:2016:5576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
20-001445-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van rechtspersoon voor het zonder vergunning lozen van gierhoudend water in oppervlaktewater

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het zonder vergunning of vrijstelling lozen van gierhoudend water in een oppervlaktewaterlichaam. Het hof oordeelde dat opzet niet bewezen was, maar verwierp het verweer van de verdachte dat zij niet strafbaar was. De verdachte had op of omstreeks 18 januari 2014 gierhoudend water in een sloot gebracht, wat in strijd was met artikel 6.2 van de Waterwet. De advocaat-generaal had een geldboete van € 6.000,00 geëist, waarvan € 3.000,00 voorwaardelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, waarvan € 1.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de verdachte niet de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat er geen feiten waren die de strafbaarheid uitsloten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Waterwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001445-15
Uitspraak : 16 november 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 82-130966-14 tegen:

[verdachte] ,

statutair gevestigd te [plaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de economische politierechter zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het primair ten laste gelegde in de opzetvariant bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 6.000,00 waarvan € 3.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, al dan niet te voldoen in termijnen zoals door het hof vast te stellen.
Namens verdachte is:
- een vrijspraakverweer gevoerd omdat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld;
- ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit;
- een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter en zal daarom het vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 januari 2014, in elk geval in de periode van 17 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 te Deurne, al dan niet opzettelijk stoffen, te weten een hoeveelheid gier, althans gierhoudend water, heeft gebracht in een sloot gelegen aan of nabij [adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl
- daartoe geen vergunning was verleend door Onze Minister of het bestuur van het betrokken waterschap;
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
- artikel 6 lid 3 van de Waterwet niet van toepassing was;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 januari 2014, in elk geval in de periode van 17 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 te Deurne, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten en waarvan zij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen, immers heeft zij toen aldaar niet alle maatregelen genomen om te voorkomen dat een hoeveelheid gier, althans gierhoudend water, werd gebracht in een sloot gelegen aan of nabij de [adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, door middel van het plaatsen van een dompelpomp met een afvoerslang op de rand van een mestbassin, welke afvoerslang eindigde aan de rand van het erf alwaar het via een geul naar een kavelsloot afstroomde en/of het via een buis naar een schouwsloot is gestroomd en tenslotte in een sloot gelegen aan of nabij de [adres] aldaar, is gestroomd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 17 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 te Deurne stoffen, te weten gierhoudend water, heeft gebracht in een sloot gelegen aan of nabij [adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl
- daartoe geen vergunning was verleend door Onze Minister of het bestuur van het betrokken waterschap;
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
- artikel 6 lid 3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is, zo begrijpt het hof het verweer, vrijspraak van opzet bepleit. Voor het overige heeft de verdediging zich wat het bewezenverklaarde betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Geen opzet
Namens verdachte is verklaard dat hemelwater werd afgepompt dat op het dekzeil stond waarmee het mestbassin was afgedekt. Volgens verdachte is ten gevolge van een scheur in het dekzeil het hemelwater dat werd afgepompt vermengd met gier uit het mestbassin. Namens verdachte is verklaard dat men niet wist dat het dekzeil was gescheurd.
Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen op grond waarvan deze verklaring als onaannemelijk terzijde kan worden gesteld.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, gierhoudend water in een sloot gelegen aan of nabij de [adres] te Deurne heeft gebracht.
Het hof acht het primair ten laste gelegde mitsdien bewezen als hiervoor vermeld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, begaan door een rechtspersoon
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte ten aanzien van haar handelen geen verwijt kan worden gemaakt en dat sprake was van verontschuldigbare onmacht.
Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat de vertegenwoordiger van de verdachte, [naam] , bij het aanzetten van de dompelpomp (ongeveer 16.00 uur) heeft geconstateerd dat het water dat van het afdekzeil van het mestbassin werd afgevoerd schoon (regenwater) was. Vervolgens heeft de vertegenwoordiger van verdachte de pomp rond 23.30 uur uitgeschakeld. Hij heeft toen niet gecontroleerd of het water schoon was. Kennelijk is de dompelpomp door tussenkomst van derden nadien weer ingeschakeld waardoor er ten gevolge van de scheur in het dekzeil mogelijk de hele nacht gierhoudend water is afgepompt naar de sloot.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het geen geloof hecht aan de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte dat hij de pomp rond 23.30 uur heeft uitgeschakeld en dat de pomp nadien door tussenkomst van derden weer is ingeschakeld. Het hof acht die verklaring onaannemelijk. Bovendien is uit het onderzoek het volgende gebleken.
Uit de verklaringen van toezichthouders [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] volgt dat ’s morgens de bij eerste constatering van de vervuiling de uitstroom vanaf het mestbassin nog steeds plaatsvond. Toen zij bij het mestbassin kwamen, net voordat de vertegenwoordiger van verdachte, ter plaatse arriveerde, stond de dompelpomp weliswaar uit, maar lag er nog wel heel veel wit schuim bij de uitstroom van de slang van de pomp. Dit schuim was een uur later helemaal verdwenen. Voor [toezichthouder 1] was daarmee duidelijk dat de lozing nog maar net was gestopt. [toezichthouder 2] heeft verklaard dat hij het mestbassin heeft betreden. Daarbij is hem gebleken dat het vloeistofniveau van het bassin met 35 centimeter was gezakt. Gelet op de oppervlakte van het mestbassin en de daling van het vloeistofniveau moet er tussen de 200 en 220 m³ vloeistof uit het bassin zijn gepompt, aldus [toezichthouder 2] . [toezichthouder 2] heeft verder verklaard dat er, gelet op de capaciteit van de gebruikte dompelpomp en uitgaande van de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte dat de pomp om 16.00 uur is aangezet, ongeveer 16 uur is geloosd. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring. Uit deze constatering kan worden afgeleid dat er vanaf het begin van de lozing door de verdachte (vrijwel) continue moet zijn geloosd.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de duur en de hoeveelheid van de lozing, alsmede de aard van de plaats vanwaar werd geloosd (een afdekzeil op een mestbassin) van de verdachte meer mocht worden verwacht dan een visuele controle enkel bij aanvang van het wegpompen van het hemelwater. Aldus heeft de verdachte niet de van haar te vergen zorgvuldigheid betracht.
Het hof verwerpt het verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde zicht heeft voorgedaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte sindsdien maatregelen heeft genomen om toekomstige incidenten te vermijden. Van nieuwe voorvallen is het hof niet gebleken.
Het hof acht na te melden geldboete in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 6.2 van de Waterwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. [datum] onder CJIB nummer [aanslagnummer] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 2.000,00 (tweeduizend euro).

Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.000,00 (duizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de geldboete kan worden voldaan in vijf maandelijkse termijnen van telkens € 200,00.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 16 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.