In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het zonder vergunning of vrijstelling lozen van gierhoudend water in een oppervlaktewaterlichaam. Het hof oordeelde dat opzet niet bewezen was, maar verwierp het verweer van de verdachte dat zij niet strafbaar was. De verdachte had op of omstreeks 18 januari 2014 gierhoudend water in een sloot gebracht, wat in strijd was met artikel 6.2 van de Waterwet. De advocaat-generaal had een geldboete van € 6.000,00 geëist, waarvan € 3.000,00 voorwaardelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, waarvan € 1.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de verdachte niet de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat er geen feiten waren die de strafbaarheid uitsloten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Waterwet.