Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 30 augustus 2016;
- een H16 formulier van 5 september 2016, houdende uitlating van de zijde van Amlin.
9.De verdere beoordeling
Grieven 3 en 4 (betreffende het niet laten rapporteren door een verzekeringsgeneeskundige) en grief 5 (betreffende de vraag of de rechtbank terecht het rapport van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] , en niet het rapport van diens collega [arbeidsdeskundige 2] had gevolgd) waren door het hof reeds verworpen bij het tussenarrest van 12 augustus 2014, en dat geldt ook voor grieven 6 tot en met 9 (betreffende de restverdiencapaciteit van [geïntimeerde] ). Voor grief 10 (betreffende het aantal door [geïntimeerde] voorheen gewerkte aantal uren) geldt dat deze in het licht van de door het hof voorgestane schadeberekening niet meer van belang is, zie eveneens voormelde tussenarresten.
stelde dit laatste ter discussie, doch om redenen als weergegeven in r.o. 6.25 en 6.26 van het tussenarrest van 30 augustus 2016 zag en ziet het hof geen aanleiding om van het in r.o. 4.8.5 (van het tussenarrest van 12 augustus 2014) overwogene terug te komen.
In dat arrest had het hof voorts in r.o. 4.8.9 reeds overwogen en beslist dat grieven 16 en 17 faalden en voor zover grief 17 zou slagen, deze geen behandeling behoefde.
Het hof overweegt dat datgene waartoe Amlin krachtens de WAM maximaal gehouden is te vergoeden beperkt is tot het equivalent van fl. 5 miljoen, zijnde € 2.268.901,08. Geheel los van de vraag of en in welke omstandigheden een benadeelde aanspraak kan maken op betaling van omvangrijke voorschotten wegens het aanstellen van een interimmanager
naastbetaling van de gederfde inkomsten, brengt het genoemde maximum tot betaling waarvan Amlin gehouden zou kunnen worden met zich dat de ruimte voor een door Amlin te betalen vergoeding beperkt blijft tot het maximum van € 2.268.901,08 verminderd met de, naar tussen partijen vast staat, uitbetaalde voorschotten groot € 720.293,07, derhalve tot een bedrag groot € 1.548.608,--. Alvorens tot gedetailleerde berekeningen over te gaan dient het hof dus na te gaan of op basis van een ruwe schatting waarschijnlijk is of het pro resto uit te keren bedrag (aanzienlijk) meer dan wel (aanzienlijk) minder dan laatstgenoemd bedrag zal blijken te belopen.
Wel moet rekening gehouden worden met uitkeringen en/of andere inkomsten welke [geïntimeerde] feitelijk na het ongeval heeft genoten. Het gaat daarbij om de feitelijke inkomsten (de inkomsten uit de 50 % aandelen buiten beschouwing gelaten) zoals deze van 2000 tot 2033 hebben bedragen c.q. zullen bedragen. De tabel onderaan blad 6-77 van het rapport van VDVDE biedt enig inzicht. Voor de jaren 2004-2008 bedroegen de feitelijke inkomsten (uitgaande van een resterende verdiencapaciteit van 23.000 bij 40 uren waar feitelijk slechts 20 uren konden worden gewerkt) en de WAZ-uitkeringen omstreeks 108.000 netto. Voor de jaren van 2009 tot en met 2033 zou uitgegaan kunnen worden van 19.535 per jaar (het bedrag van 2008), te corrigeren voor inflatie. De inflatie buiten beschouwing gelaten leidt dat reeds tot ruim 488.000. Samen met het eerder genoemde bedrag groot 108.000 wordt dat dan 596.000. Van het hiervoor genoemde potentiële schadebedrag groot 1.445.000 blijft dan 849.000 over. Met het negatief inkomen over 2001-2003 groot omstreeks 90.000 en met de inflatie heeft het hof dan echter nog geen rekening gehouden (zie eveneens pag. 6-77 bovenaan).
Wat er van deze grove berekeningen ook zij, zij illustreren dat het uiteindelijk, bovenop de reeds uitbetaalde voorschotten, resterende plafondbedrag groot 1.548.608 bij lange na niet zal worden gehaald, reden waarom een meer gedetailleerde berekening door de deskundige nodig is.
10.De uitspraak
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;