ECLI:NL:GHSHE:2016:5518

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200 176 741_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag en betaling achterstallig loon in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2016, gaat het om een geschil tussen Horecabedrijven B.V., [VOF] V.O.F. en [beheer] Beheer B.V. als appellanten en [geïntimeerde] als geïntimeerde. De zaak betreft een hoger beroep tegen de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] recht had op betaling van achterstallig loon. De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde] zijn arbeidsovereenkomst op correcte wijze heeft opgezegd of dat hij op staande voet is ontslagen. De kantonrechter had vastgesteld dat [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2014 een arbeidsovereenkomst had met [VOF] en dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij op staande voet was ontslagen. De appellanten voerden aan dat zij gerechtvaardigd hadden mogen vertrouwen op de opzegging door [geïntimeerde]. Het hof oordeelde echter dat de opzegging niet duidelijk en ondubbelzinnig was en dat de appellanten niet gerechtvaardigd mochten vertrouwen op de opzegging. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellanten tot betaling van het achterstallige loon, inclusief vakantiebijslag en wettelijke verhoging. De proceskosten in hoger beroep werden eveneens aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.741/01
arrest van 13 december 2016
in de zaak van

1.[Horecabedrijven] Horecabedrijven B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[VOF] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als respectievelijk “Horecabedrijven”, “ [VOF] ” en “ [beheer] ”,
advocaat: mr. D. Hendriks te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juli 2015 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 27 mei 2015 en 8 juli 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3661478 CV EXPL 14-7578)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties niet in het nadeel van Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] bij de beoordeling zullen worden betrokken, nu zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om hierop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
In overweging 3.1. heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1991, is op 1 februari 2013 in dienst getreden bij Chocolat B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd van 12 maanden, in de functie van medewerker bediening tegen een salaris van € 1.725,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. Deze arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 februari 2014 stilzwijgend voortgezet.
b. Chocolat B.V. is op 1 april 2014 in staat van faillissement verklaard. Haar personeel, waaronder [geïntimeerde] , is voor die datum overgenomen door Suite Nine B.V. Er is geen nieuwe arbeidsovereenkomst opgesteld tussen Suite Nine B.V. en [geïntimeerde] .
c. [geïntimeerde] is per 1 juni 2014 werkzaamheden gaan verrichten voor [VOF] . [geïntimeerde] heeft zijn loon betaald gekregen van [VOF] .
d. [geïntimeerde] is op 20 juni 2014, na een woordenwisseling met mevrouw [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] , toenmalig vennoot van Horecabedrijven, gestopt met werken en naar huis gegaan. Hij heeft die dag om 16:39 uur via zijn mobiele telefoon een bericht aan haar gestuurd, waarin staat: “Beste mevrouw [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] , na onze vervelende discussie, begreep ik dat U mij op staande voet ontsloeg. Indien dit het geval is zou ik graag de reden hiervan schriftelijk ontvangen. Mocht dit niet het geval zijn dan verneem ik wanneer ik weer verwacht wordt. Mvg, [geïntimeerde] ”.
e. [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] heeft hierop gereageerd met het bericht:
“Beste [geïntimeerde] correctie je hebt zelf ontslag genomen met zelf op te stappen dat krijg je schriftelijk Mvg [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] ”.
f. [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] heeft namens [VOF] , op briefpapier van Horecabedrijven, in een brief van 23 juni 2014 aan [geïntimeerde] bevestigd dat hij zelf ontslag had genomen.
g. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft in een brief van 18 juli 2014 aan Suite Nine B.V. verzocht om intrekking van het op 20 juni 2014 gegeven ontslag op staande voet, om wedertewerkstelling van [geïntimeerde] en doorbetaling van loon.
h. [geïntimeerde] heeft per 25 augustus 2014 ander werk gevonden.
3.2.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] , samengevat en voor zover relevant in deze procedure, in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Horecabedrijven en/of [VOF] en/of [beheer] te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 3.635,48 bruto aan achterstallig salaris over de maanden juni, juli en augustus 2014, te vermeerderen met vakantiebijslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente en met veroordeling van hen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] maken onderdeel uit van één groot familiebedrijf. Hij heeft in ieder geval per 1 juni 2014 gewerkt bij Horecabedrijven en/of [VOF] . Volgens [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] zou hij 20 juni 2014 zelf ontslag hebben genomen, maar in zijn beleving is hij die dag op staande voet ontslagen door haar. Hij ontvangt sinds 21 juni 2014 geen loon meer. Hij heeft op 18 juli 2014 een beroep gedaan op de nietigheid van het ontslag op staande voet en zich bereid en beschikbaar gehouden om te werken. Hij heeft per 25 augustus 2014 elders werk gevonden, zodat de arbeidsovereenkomst in ieder geval per die datum als geëindigd kan worden beschouwd. [geïntimeerde] heeft, voordat de onderhavige procedure aanhangig is gemaakt, gesommeerd om tot betaling van het achterstallige loon en emolumenten over de periode van 21 juni tot 25 augustus 2014 over te gaan. Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In het vonnis van 27 mei 2015 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2014 een arbeidsovereenkomst had met [VOF] . Volgens de kantonrechter heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij op staande voet is ontslagen, zodat vast is komen te staan dat hij de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd. [VOF] had er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [geïntimeerde] ontslag had genomen. Zij is derhalve veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon (r.o. 3.5 – 3.7).
3.5.
Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling tot terugbetaling van al hetgeen [VOF] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, waaronder begrepen nakosten.
3.6.
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van het gevorderde in hoger beroep, met veroordeling van Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] in de proceskosten, inclusief nakosten.
omvang van het hoger beroep
3.7.
Met grief 1 komen Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [VOF] er niet gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat [geïntimeerde] ontslag had genomen. Grief 2 richt zich tegen de overweging dat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hem ontslag op staande voet is verleend. Grief 3 ziet op de veroordeling van [VOF] tot betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging, rente en (proces)kosten.
3.8.
[geïntimeerde] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat in hoger beroep niet aan de orde is, zoals de kantonrechter heeft overwogen en beslist:
- dat [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2014 een arbeidsovereenkomst met [VOF] had;
- dat [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd;
- dat de gevorderde hoofdelijke veroordeling is afgewezen, nu alleen is komen vast te staan dat [VOF] in de desbetreffende periode werkgever van [geïntimeerde] was en niet dat Horecabedrijven of [beheer] zich hoofdelijk hebben verbonden tot betaling van loon.
behandeling van de grieven
3.9.
In de toelichting op grief 1 is betoogd dat sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring van [geïntimeerde] tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.10.
Het hof overweegt als volgt. De opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer vereist een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem of haar kan hebben, zoals het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten (HR 25 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1310).
3.11.
In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat op 20 juni 2014 een conflict op het werk is ontstaan.
Volgens Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] werd [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] door [geïntimeerde] uitgescholden en heeft hij daarna zelf ontslag genomen. Ter onderbouwing van deze stelling is verwezen naar:
- een e-mail van [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] van 9 februari 2015 (conclusie van antwoord, productie 2): “(…) Bij deze bevestig ik dat dhr [geïntimeerde] zelf ontslag heeft genomen , na een berisping heeft hij onder getuigen de Handdoek in de ring gegooid , en is weg gelopen . Heb hem nog op gewezen als hij nu weg loopt dat hij dan op staande voet ontslag heeft genomen . Hij antwoorden met ik citeer ik zal blij zijn dat ik van deze k.u.t. Fam af ben , en is toen weg gegaan . Heb hem de volgende dag nog een berichtje gestuurd dat hij zelf ontslag heeft genomen. (…)”; en naar:
- een e-mail van [collega van geintimeerde] van 10 februari 2015 (conclusie van antwoord, productie 1):
“(…) Ik kan nog heel goed herinneren dat hij op 20 juni ontslag heeft genomen. Hij had al tegen mij en andere colleg,s gezegd dat hij dit niet bleef doen en ontslag wou nemen. Die dag was hij helemaal van het o padtje af en liep alleen maat e schellen en lelijk te doen tegen iedereen. Mevr. [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] zei daar iets van dat hij gewoon gezellig moest meewerken. Toen begon hij tegen haar tekeer tegaan dat hij dat niet wilde en dat het een kutfamilie was enz,enz Hij ging naar boven en [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] ging ache hem aan en zei dat als hij nu wegging dat hij zelf ontslag nam. Ze heeft hem niet weggestuurd. Hij riep dat dat niets uitmaakte want dat hij niet meer voor deze kutfamilie wou werken. (…)”.
3.12.
Gelet op deze, in voornoemde e-mails beschreven gang van zaken op 20 juni 2014, had bij [geïntimeerde] nagegaan moeten worden of hij zijn arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wilde opzeggen. Als daar ten tijde van het weglopen van [geïntimeerde] van de werkvloer (nog) geen aanleiding voor of mogelijkheid toe was, dan had dit in elk geval moeten gebeuren na ontvangst van het bericht van [geïntimeerde] van diezelfde middag om 16:39 uur. [geïntimeerde] heeft in dat bericht immers gevraagd of hij op staande voet was ontslagen en zo nee, wanneer hij weer werd verwacht. Dit bericht kan niet anders worden begrepen dan dat [geïntimeerde] zijn arbeidsovereenkomst niet daadwerkelijk wilde opzeggen. Anders dan Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] hebben betoogd, blijkt uit het bericht van [geïntimeerde] dat hij zich vanaf dat moment al beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werk. Dit valt niet te rijmen met het betoog dat [geïntimeerde] daadwerkelijk zijn arbeidsovereenkomst had willen opzeggen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden gezegd dat, onder de gegeven omstandigheden, gerechtvaardigd mocht worden vertrouwd op de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] .
Hieraan doet niet af dat [geïntimeerde] medio mei 2014 en op 1 juli 2014 aan [medewerker van Horecabedrijven c.s.] te kennen zou hebben gegeven dat hij “klaar was met [VOF] ” en alleen nog promotiewerkzaamheden wilde verrichten of gedurende evenementen zou willen werken (voor HUGO en Club76). [geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was waar hij formeel in dienst was. Hij wist niet welke onderneming onder welke VOF of BV ressorteerde, voor hem was het allemaal één groot familiebedrijf. De uitlating dat hij niet meer voor [VOF] wilde werken moet dan ook redelijkerwijs worden opgevat als dat hij niet meer voor die onderneming wilde werken, maar voor een andere onderneming van de familie, en niet dat het een einde van zijn arbeidsovereenkomst betekende.
De enkele omstandigheid dat de vader van [geïntimeerde] telefonisch zou hebben aangegeven dat Chocolat B.V. (Suite Nine B.V.) een schriftelijke verklaring over het ontslag diende af te leggen voor een WW-uitkering, maakt dit oordeel niet anders. Los van de omstandigheid dat het niet gaat om een verklaring van [geïntimeerde] zelf maar van zijn vader, kan ook uit een dergelijk verzoek niet ondubbelzinnig worden opgemaakt dat [geïntimeerde] zijn arbeidsovereenkomst wilde opzeggen. Uit het voorgaande volgt dat grief 1 faalt.
3.13.
Anders dan Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] in de toelichting op grief 2 hebben betoogd, heeft de kantonrechter geoordeeld dat vast is komen te staan dat [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, maar dat [VOF] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] ontslag had genomen. Voor zover Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] hebben bedoeld te stellen dat de arbeidsovereenkomst, bij gebreke van gerechtvaardigd vertrouwen, door een ontslag op staande voet is geëindigd, wordt dit betoog verworpen. Hoewel [geïntimeerde] in zijn beleving op 20 juni 2014 op staande voet zou zijn ontslagen, hebben Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] in eerste aanleg betoogd dat dit nimmer is gebeurd. Zij hebben in dit verband verwezen naar het bericht van [toenmalig vennoot van Horecabedrijven] waarin zij het vermoeden van [geïntimeerde] dat hij op staande voet zou zijn ontslagen heeft gecorrigeerd. Volgens haar had [geïntimeerde] zelf ontslag genomen (dagvaarding in eerste aanleg, productie 5). Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] hebben hun in hoger beroep andersluidende betoog dat toch sprake was van een ontslag op staande voet niet, althans volstrekt onvoldoende, nader onderbouwd. Aan bewijs wordt niet toegekomen. Grief 2 faalt eveneens.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling, voorzien van een correcte berekening van bruto naar netto, van het achterstallige loon over de periode van 20 juni 2014 tot 25 augustus 2014, te vermeerderen met vakantiebijslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente terecht zijn toegewezen. Het hof ziet in de door Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] betoogde omstandigheden geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen. De niet (tijdige) betaling van het loon is aan [VOF] toe te rekenen. Aan het verzoek tot terugbetaling van al hetgeen [VOF] aan [geïntimeerde] heeft betaald uit hoofde van de veroordeling in de bestreden vonnissen wordt derhalve voorbijgegaan. [VOF] is voorts, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in eerste aanleg terecht in de (proces)kosten veroordeeld. Grief 3 gaat ook niet op.
3.15.
Al hetgeen Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] overigens hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Nu de grieven falen, zullen de bestreden vonnissen worden bekrachtigd.
3.16.
Het hof zal Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg onweersproken heeft verzocht. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 311,00 wegens griffierecht en € 632,00 voor salaris advocaat (1 punt x € 632,00). Het hof zal de nakosten begroten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden. De onweersproken gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal eveneens worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Horecabedrijven, [VOF] en [beheer] , des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,00 aan griffierecht en op € 632,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M .J.H.A. Venner-Lijten, M .E. Smorenburg en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2016.
griffier rolraadsheer