ECLI:NL:GHSHE:2016:5507

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
20-001468-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en bezit van harddrugs met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel en het bezit van harddrugs. De zaak betreft de uitbuiting van een minderjarige, die door de verdachte en zijn medeverdachte werd gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De verdachte heeft de minderjarige, geboren in 1994, ertoe aangezet zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA, GHB, heroïne en cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de minderjarige hebben voorzien van drugs en dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit haar seksuele handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er een schadevergoeding van € 1.500,00 toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar hij van is vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001468-14
Uitspraak : 7 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-702670-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie in het arrondissement Limburg hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde partieel vrijspraak bepleit. Voor het overige onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. De raadsman refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het (deels) ten laste gelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2011 tot en met 6 december 2011 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1994) heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en/of
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1994) ertoe heeft/hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft/hebben ondernomen, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl zij (slachtoffer [slachtoffer] ) de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- aan die [slachtoffer] voorgesteld om te gaan werken als prostituee en/of
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en/of
- een (erotische) foto van die [slachtoffer] gemaakt en/of vervolgens voor die [slachtoffer] een advertentie op een (erotische) site (onder de naam Stacey) geplaatst en/of
- voor die [slachtoffer] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen waar zij zich kon prostitueren en/of
- de contacten onderhouden met één of meerdere man(nen)/klant(en) voor die [slachtoffer] voor het verrichten van seksuele handelingen en/of
- die [slachtoffer] naar/van de plek waar zij zich prostitueerde gebracht en/of die [slachtoffer] gebracht en/of vervoerd naar één of meer man(nen)/klant(en) voor het verrichten van seksuele handelingen (tegen betaling) en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om (een (groot) deel van haar) verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer] voorzien of laten voorzien van een of meer soorten (hard)drugs en/of
- die [slachtoffer] in een door de verdachte en/of zijn mededader(s) gecontroleerde situatie en/of in een afgesloten woning heeft/hebben gehouden;
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2012 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 91,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of ongeveer 52 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of ongeveer 150 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, en/of ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine, en/of MDMA, en/of GHB, en/of heroïne, en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 26 november 2011 tot en met 6 december 2011 in Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1994) heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1994) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl zij (slachtoffer [slachtoffer] ) de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
immers hebben verdachte en zijn mededader:
- aan die [slachtoffer] voorgesteld om te gaan werken als prostituee en
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en
- voor die [slachtoffer] een advertentie op een erotische site onder de naam Stacey geplaatst en
- de contacten onderhouden met één of meerdere klanten voor die [slachtoffer] voor het verrichten van seksuele handelingen en
- die [slachtoffer] gebracht en vervoerd naar één of meer klanten voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling en
- die [slachtoffer] bewogen om haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en zijn mededader af te staan en
- die [slachtoffer] voorzien of laten voorzien van een of meer soorten (hard)drugs;
2.
hij op 14 februari 2012 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 91,58 gram van een materiaal bevattende amfetamine, ongeveer 52 pillen van een materiaal bevattende MDMA, ongeveer 150 milliliter van een materiaal bevattende GHB, ongeveer 3 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine, MDMA, GHB, heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partieel vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Meer specifiek stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en diens medeverdachte voordeel hebben getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer] . Immers, medeverdachte [naam medeverdachte] heeft van het geld dat met de seksuele handelingen is verdiend onder meer sigaretten en shag gekocht en deze aan [slachtoffer] gegeven en zij heeft een bedrag zelf gehouden als vergoeding voor de benzine, omdat zij [slachtoffer] naar een klant had vervoerd. Het resterende geld dat is verdiend zou nog in het bezit zijn van [slachtoffer] . Deze omstandigheden leiden er naar de mening van de verdediging toe dat er onvoldoende bewijs is voor het door de verdachte en diens medeverdachte voordeel trekken uit de seksuele handelingen.
Voorts zou het bestanddeel ‘die [slachtoffer] voorzien of laten voorzien van een of meer soorten (hard)drugs’ niet kunnen worden bewezen. Daartoe is het volgende aangevoerd. [slachtoffer] zou tegen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hebben gezegd dat zij in het verleden al verdovende middelen heeft gebruikt. Op dat moment verkeerden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] nog in de veronderstelling dat [slachtoffer] meerderjarig was. Daarom hebben zij toegestaan dat [slachtoffer] van de drugs op de tafel in de woning van de verdachte gebruik maakte, maar niet met het oogmerk om haar in de prostitutie te werk te stellen. Later bleek dat de verdachte bemerkte dat er andere drugs weg waren. Dat duidt op de omstandigheid dat [slachtoffer] niet is voorzien van drugs, maar dat zij deze zelf heeft gepakt. Bij gebreke aan bewijs zouden de verdachte en diens medeverdachte op dit punt moeten worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van het eerste onderdeel van feit 1. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de verdachte [slachtoffer] in eerste instantie wilde helpen en dat in het begin geen oogmerk was op uitbuiting. De advocaat-generaal heeft gesteld dat het niet noodzakelijk is dat het oogmerk van uitbuiting al aanwezig was op het moment dat [slachtoffer] door de verdachte naar huis werd genomen. Hij acht daarvoor geen aanknopingspunt in de wet of de wetgeschiedenis voorhanden. Eveneens acht de advocaat-generaal bewezen dat [slachtoffer] in een gecontroleerde situatie is gehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het slachtoffer [slachtoffer] op 4 december 2011 door medeverdachte [naam medeverdachte] met de auto van de verdachte naar een klant in Kerkrade is gebracht. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het zijn auto betrof waarmee [naam medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] naar de klant [naam klant] heeft gereden. [naam medeverdachte] was met [slachtoffer] bij het adres van de klant naar binnen gegaan om aldaar een bedrag van € 125,00 voor de seksuele diensten in ontvangst te nemen. [slachtoffer] zegt dat zij twee pakjes shag, een pakje sigaretten en
€ 35,00 van dat geld heeft ontvangen. Naar schatting gaat het daarbij om een bedrag van ongeveer € 60,00. De rest van het bedrag is naar medeverdachte [naam medeverdachte] en verdachte gegaan. [naam medeverdachte] voerde met verdachte een gemeenschappelijke huishouding. Het hof stelt vast dat de afstand Heerlen-Kerkrade ongeveer 10 km is en dat de reiskosten, voor zover deze door [slachtoffer] zouden moeten worden vergoed, dus in redelijkheid nooit een bedrag van € 65,00 kunnen zijn geweest. Aldus kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte in vereniging opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] . Het verweer dienaangaande faalt.
Ten aanzien van het tweede verweer overweegt het hof het volgende. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij tijdens haar verblijf bij de verdachte en zijn medeverdachte dagelijks samen met hen cocaïne snoof en amfetamine en GHB gebruikten. Verdachten wisten van de drugsverslaving van [slachtoffer] . Zij hebben beiden bij de politie verklaard dat ze wisten dat [slachtoffer] hun drugs gebruikte. Het feit dat [slachtoffer] wellicht eigenhandig enige malen drugs uit de woning heeft gepakt, maakt dat niet anders, nu de verdachte en zijn mededader daartoe gelegenheid hebben gegeven. Bij terugkomst in de jeugdinrichting te Cadier en Keer wees een test uit dat [slachtoffer] positief testte op ‘amfetamine H’ met een hoeveelheid groter dan 1000. Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen is het voor het hof genoegzaam vast komen te staan dat de verdachte en zijn mededader [slachtoffer] hebben voorzien van een of meer soorten (hard)drugs. Het tweede verweer faalt aldus eveneens.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Naar aanleiding van het standpunt van de advocaat-generaal over het eerste onderdeel van feit 1 overweegt het hof als volgt. Dit deel van de tenlastelegging is toegesneden op art. 273f Sr sub 2 en houdt - kort weergegeven - in dat de verdachte en zijn mededader [slachtoffer] hebben vervoerd of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. Voor het oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte en zijn mededader, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus het door haar gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer] door hen werd of zou kunnen worden uitgebuit. [1]
Ten eerste is het hof van oordeel dat huisvesting een duurhandeling is en niet alleen het moment waarop daarmee wordt begonnen omvat, maar ook de periode erna. In die periode erna hebben de gebeurtenissen zich voorgedaan die het hof verder bewezen heeft geacht. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte en zijn mededader [slachtoffer] hebben gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting.
Anders dan de rechtbank, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat
de verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam medeverdachte] , in de periode van 26 november 2011 tot en met 6 december 2011 het minderjarige slachtoffer [slachtoffer] hebben gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] . Niet bewezen is dat de huisvesting vóór 26 november 2011 heeft plaatsgevonden, nu [slachtoffer] pas nadat zij voor de tweede keer aan de [woonadres verdachten] te Heerlen aan de deur stond, door de verdachte en zijn medeverdachte een kamer aangeboden heeft gekregen.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachte in een gecontroleerde situatie is gehouden. Hiervoor ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs, nu het scheppen van een afhankelijkheidsrelatie nog niet maakt dat per definitie sprake is van een gecontroleerde situatie. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen dat [slachtoffer] de mogelijkheid had de woning te verlaten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigdepersonen.

Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C vanOpiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en aan het bezit van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de straf bepleit dat het hof, gelet op het tijdsverloop van de berechting en de persoon van de verdachte, zal volstaan met oplegging van een taakstraf voor de maximale op te leggen duur alsmede een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • het feit dat de verdachte en de medeverdachte een kwetsbaar meisje hebben gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting, terwijl zij wisten dat het slachtoffer op dat moment geen ander verblijfadres had;
  • het feit dat de verdachte en de medeverdachte ook toen zij er wetenschap van kregen dat het slachtoffer was weggelopen uit een gesloten jeugdinstelling, er desondanks voor gekozen hebben door te gaan met hun strafbaar en laakbaar handelen;
  • zij misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer door haar drugs te verstrekken;
  • het feit dat het slachtoffer minderjarig was ten tijde van het bewezen verklaarde en dat de verdachte en zijn mededader zich daarvan zelfs bewust waren op het moment dat zij het slachtoffer voor prostitutie aanboden;
  • de omstandigheid dat blijkens de intensieve correspondentie met potentiële klanten verdachte en zijn mededader voornemens waren om het slachtoffer te exploiteren, aan welke uitbuitingssituatie enkel een einde is gekomen doordat de politie op 6 december 2011 het slachtoffer in de woning van de verdachte en zijn medeverdachte heeft aangetroffen;
  • het beschamen van het door het slachtoffer in verdachte en zijn medeverdachte gestelde vertrouwen;
  • de omstandigheid dat prostitutie op minderjarige leeftijd een grote aanslag vormt op de lichamelijke en psychische integriteit;
  • de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte een grote hoeveelheid aan verscheidene soorten harddrugs in hun woning aanwezig hebben gehad, welke stoffen schadelijk voor de gezondheid en sterk verslavend zijn.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2016, betrekking hebbende op de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld;
  • de omstandigheid dat de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in de onjuistheid van zijn handelen;
  • de lange tijd die de verdachte in onzekerheid heeft moeten leven over de uitkomst van deze strafzaak;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, waaronder begrepen het feit dat de verdachte een grote schuldenproblematiek kent en de omstandigheid dat de verdachte werkloos is geraakt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve het volgende.
De verdachte is eerst op 18 april 2012 bekend geworden met het feit dat hij werd verdacht van strafbare feiten. De rechtbank te Maastricht heeft op 23 april 2014 vonnis gewezen. Aldus is de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg in geringe mate geschonden.
De verdachte heeft op 6 mei 2014 hoger beroep ingesteld. Het hof zal bij arrest van heden einduitspraak doen. Aldus wordt eindarrest gewezen na het verstrijken van twee jaren na het instellen van het hoger beroep en is daarmee de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 7 maanden geschonden. Die overschrijding is deels het gevolg van het feit dat de verdediging bij brief van 20 oktober 2015 heeft verzocht om het horen van getuigen door de raadsheer-commissaris.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. In de door de verdediging bepleite strafmodaliteit van een taakstraf komt naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking.
Het hof acht in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Gelet op het hiervoor overwogene ter zake van de schending van de redelijke termijn, zal het hof evenwel het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf matigen met twee maanden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De hoofdvordering is door de rechtbank bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft zich, indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde zou komen, ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en diens mededader rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting ligt de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 voor hoofdelijke toewijzing gereed, welk bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij een bedrag van € 41,00 euro aan proceskosten heeft gemaakt om haar vordering ter terechtzitting van het hof toe te kunnen lichten. De verdediging heeft deze gestelde proceskosten onbetwist gelaten en zich te dien aanzien eveneens gerefereerd aan het oordeel van het hof. Gelet op die omstandigheid alsmede op het feit dat het voor het hof genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze kosten in de fase van het hoger beroep heeft moeten maken, zal het hof overgaan tot hoofdelijke veroordeling van de verdachte in de gevorderde proceskosten.
Schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van StrafrechtUit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en diens mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte en diens mededader zijn jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof ziet daarom aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met een beslissing omtrent de hoofdelijkheid als hierna vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de hierna te melden verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de hierna te melden verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van zijn na te noemen verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 41,00 (zegge: eenenveertig euro);
bepaalt dat indien en voor zover de mededader F.P. [naam medeverdachte] aan haar verplichting tot betaling van voormelde proceskosten aan de benadeelde partij [slachtoffer] heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, en dat indien en voor zover de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van voormelde proceskosten aan de benadeelde partij [slachtoffer] heeft voldaan, zijn mededader F.P. [naam medeverdachte] daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 7 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. HR 27 oktober 2009,