ECLI:NL:GHSHE:2016:5464

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
200 187 097_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die op 4 december 1981 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2015 aangevochten, waarin haar verzoek om een onderhoudsbijdrage van de man werd afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de man te verplichten een bijdrage van € 1.257,- per maand te betalen, terwijl de man, hierna aangeduid als verweerder, zich verzet tegen dit verzoek en de vrouw niet-ontvankelijk wil laten verklaren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 november 2016, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en verschillende V6-formulieren van beide advocaten. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij de man aanvoert dat hij door een aanzienlijke schuldenlast niet in staat is om een bijdrage te leveren aan het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw betwist dit en stelt dat de schulden verwijtbaar zijn.

Het hof concludeert dat de man, gezien zijn schuldenlast van in totaal € 380.813,31 en het feit dat er loonbeslag op zijn inkomen ligt, niet in staat is om enige alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage wordt afgewezen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 8 december 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 december 2016
Zaaknummer: 200.187.097/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/283036 / FA RK 14-3886
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A.H. Vullings,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2016, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking, althans met ingang van de datum die het hof juist acht, een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 1.257,- per maand dient te voldoen, althans een bijdrage die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2016, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar dit verzoek te ontzeggen als ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Vullings;
  • de man, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 juli 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 19 oktober 2016;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 20 oktober 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 21 oktober 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 oktober 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 4 december 1981 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 maart 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage afgewezen.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding eerst de draagkracht van de man te beoordelen.
Draagkracht man
3.5.
De man stelt dat hij in verband met een enorme schuldenlast niet de draagkracht heeft om enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat met de schulden van de man geen rekening gehouden dient te worden, nu deze verwijtbaar zijn. De vrouw becijfert de draagkracht van de man op een bedrag van (het hof begrijpt) € 749,- netto per maand, zijnde € 1.257,- bruto per maand.
3.6
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
De rechtbank is in de bestreden beschikking bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw uitgegaan van een jaarinkomen van de man in 2013 van € 46.854,-. Aan de hand van dit jaarinkomen heeft de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man becijferd op € 2.635,- per maand. Hoewel de vrouw ter zitting heeft opgeworpen dat de man heeft nagelaten recente salarisspecificaties in het geding te brengen, acht het hof het aangewezen ook bij de vaststelling van de huidige draagkracht van de man van voornoemd NBI uit te gaan, nu de man onbetwist heeft gesteld dat hij bij dezelfde werkgever werkt en nog dezelfde werkzaamheden verricht. Niet gesteld of gebleken is dat de man thans een significant hoger inkomen geniet, zodat het hof het ervoor houdt dat de man een inkomen heeft dat vergelijkbaar is met zijn inkomen in 2013, verhoogd met inflatiecorrecties.
Het hof neemt in aanmerking dat het uitgangspunt is dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met alle schulden welke op hem drukken. Uitzonderingen op deze regel dienen zorgvuldig te worden gemotiveerd en de vrouw heeft tegenover de betwisting door de man haar stelling onvoldoende onderbouwd dat van dit uitgangspunt zou dienen te worden afgeweken omdat er sprake zou zijn van verwijtbare schulden. Het hof stelt verder vast dat blijkens het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 14 april 2016, de schulden in totaal € 380.813,31 bedragen, waaronder zowel door partijen gezamenlijk aangegane schulden vanuit de VOF als schulden van de man persoonlijk. Daar komt bij dat, zoals de man ter zitting onbetwist heeft gesteld, op het loon van de man tot de beslagvrije voet loonbeslag is gelegd.
Dit in aanmerking nemende, oordeelt het hof dat de man thans niet de draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen in het levensonderhoud van de vrouw.
Gelet op de omvang van de schuldenlast en het feit dat partijen nog verwikkeld zijn in een procedure tot vermogensafwikkeling, waarvan de uitkomst thans niet is te voorzien, ziet het hof evenmin aanleiding een partneralimentatie voor de nabije toekomst vast te stellen.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof niet toekomt aan bespreking van de grieven betreffende de behoeftigheid van de vrouw.
3.8.
De beschikking waarvan beroep dient aldus te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.