ECLI:NL:GHSHE:2016:5462

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
20-002379-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door politieagent tijdens aanhouding met noodweer als verweer

In deze zaak gaat het om een politieagent die tijdens de aanhouding van een bestuurder op een parkeerplaats zijn vuurwapen op de bestuurder richtte en schoot, waarbij de bijrijder geraakt werd. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de verdachte, die handelde uit noodweer, niet strafbaar was voor poging tot doodslag op de bijrijder. De feiten vonden plaats op 22 augustus 2013 in Heerlen. De verdachte had de intentie om de bestuurder, [betrokkene 2], te stoppen, die met hoge snelheid probeerde te ontsnappen. Tijdens de aanhouding schoot de verdachte, waarbij de bijrijder, [betrokkene 1], gewond raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien er een onmiddellijke dreiging was voor hem en zijn collega’s. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om de bijrijder te raken en dat hij handelde uit zelfverdediging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat zijn handelen gerechtvaardigd was onder de omstandigheden van de aanhouding. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002379-15
Uitspraak : 7 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 17 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-866220-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
domicilie kiezende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van het openbaar ministerie en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis van de eerste rechter wordt vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte vervolgens van alle rechtsvervolging zal ontslaan, omdat hij zich met succes kan beroepen op noodweer, dan wel op putatief noodweer of op noodweerexces. Voorts is gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Door en namens verdachte is primair betoogd dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Subsidiair (noodweer), meer subsidiair (putatief noodweer) nog meer subsidiair (wettelijk voorschrift) en meest subsidiair (noodweerexces) is betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden. Uiterst subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. De vordering van de benadeelde partij dient volgens de verdediging te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [betrokkene 1] waarbij die kogel het lichaam van die [betrokkene 1] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting van die [betrokkene 1] en waarbij die kogel het lichaam van die [betrokkene 1] is binnengedrongen.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [betrokkene 1] en waarbij die kogel het lichaam van die [betrokkene 1] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [betrokkene 1] waarbij die kogel het lichaam van die [betrokkene 1] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Volgens de advocaten-generaal was sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [betrokkene 1] doordat verdachte in de auto schoot en richtte op [betrokkene 2] , terwijl [betrokkene 1] in die auto naast [betrokkene 2] was gezeten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen. Volgens het openbaar ministerie had verdachte daarmee in voorwaardelijke vorm opzet op de dood van [betrokkene 1] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op het doden of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [betrokkene 1] heeft aanvaard toen hij in de auto van [betrokkene 2] schoot. Verdachte wist immers precies wat hij deed en wat de gevolgen waren van zijn handelen. In de verklaringen die verdachte over het feit heeft afgelegd zijn contra indicaties aanwezig die deze stelling ondersteunen, zoals de verklaring dat verdachte er altijd van uit is gegaan dat hij [betrokkene 1] niet zou raken, dat verdachte met zijn wapen [betrokkene 2] aanwees toen hij schoot, dat verdachte zicht had op [betrokkene 2] , dat [betrokkene 1] niet in de schootsrichting, maar meer naar achteren zat, dat hij bewust op de romp van [betrokkene 2] richtte en niet op de benen omdat zich twee personen in de auto bevonden en dat bij het schieten op korte afstand de kans groter is dat de persoon waarop wordt gericht ook wordt geraakt. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van het hof
Voorop wordt gesteld dat uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte vol opzet heeft gehad om [betrokkene 1] het leven te benemen. Uit de hierna weergegeven verklaring van de verdachte blijkt immers dat hij zijn wapen heeft gericht op [betrokkene 2] .
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of de verdachte in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van [betrokkene 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
De politie heeft op 22 augustus 2013 een observatieteam (OT) en een aanhoudingseenheid (AE) ingezet ter aanhouding van verdachte [betrokkene 2] . In dat verband werd [betrokkene 2] op 22 augustus 2013 gedurende de dag geobserveerd. Het OT raakte [betrokkene 2] een paar keer kwijt vanwege de snelheden waarmee [betrokkene 2] reed (tot boven de tweehonderd kilometer per uur). Toen [betrokkene 2] in Meerssen was, stapte [betrokkene 1] als bijrijder rechtsvoor in het voertuig (een Volkswagen Golf). [betrokkene 2] reed vervolgens naar coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” te Heerlen en parkeerde zijn auto op een parkeerplaats aldaar. Het was een kleine omsloten parkeerplaats. Het plan was om [betrokkene 2] in de coffeeshop aan te houden, maar toen de leden van de aanhoudingseenheid, te weten verdachte en nog 5 collega’s waaronder [getuige 1] en [getuige 2] , ter plaatse kwamen, was [betrokkene 2] alweer in zijn auto gestapt. Daarop is besloten [betrokkene 2] nog op de parkeerplaats aan te houden. [betrokkene 2] had echter aan de voorzijde van zijn auto dusdanig veel manoeuvreerruimte dat hij kon draaien en kon wegrijden in de richting van de uitgang van de parkeerplaats die grotendeels was geblokkeerd door een voertuig van de AE. Verdachte heeft tijdens het wegrijden in de auto van [betrokkene 2] geschoten. Daarbij is [betrokkene 1] in de linkerborst geraakt.
Uit de medische verklaring van de spoedeisende hulp van het Atrium Medisch Centrum van 22 augustus 2013 volgt dat [betrokkene 1] een schotwond had aan de thorax links, een longcontusie links, een cor-contusie met spoor pericardvocht en een schotwond aan de linker arm, waarin de kogel nog aanwezig was. Uit een brief van 26 september 2013, opgemaakt door dokter [naam chirurg] , chirurg bij de maatschap Heelkunde Zuid-Limburg, blijkt over de verwondingen van [betrokkene 1] dat sprake was van 3 wonden: 2 bij de borstkas en 1 aan de binnenzijde van de linker bovenarm. Na radiologisch onderzoek en laboratoriumonderzoek bleek dat [betrokkene 1] van geluk mocht spreken dat de kogel naast het borstbeen op een rib was gestoten, opzij was gegaan en van daaruit het lichaam weer had verlaten via de tweede wond op de borstkas zonder vitale schade aan te richten. Door de klap van de kogel was een longkneuzing ontstaan en ook een kneuzing van het hartzakje. De kogel is uit de arm van [betrokkene 1] verwijderd.
Verdachte heeft op 23 augustus 2013 tegenover de Rijksrecherche verklaard dat hij op 22 augustus betrokken was bij de aanhouding van [betrokkene 2] op de parkeerplaats bij “ [naam coffeeshop] ” in Heerlen. [betrokkene 2] zat als bestuurder in een Volkswagen Golf met een passagier naast hem. Ineens zag verdachte dat [betrokkene 2] probeerde weg te rijden van de parkeerplaats. Op dat moment heeft hij geschoten. Toen hij schoot stond hij rechts naast de Golf. Hij zag [betrokkene 2] achter het stuur zitten. Hij richtte op de bestuurder van de Golf. Hij stond er dicht bij. Hij was gefocust op de bestuurder. Verdachte heeft op dat moment niet meer gekeken naar de passagier. Na zijn schot reed de Golf gewoon door en kwam op de parkeerplaats in botsing met twee auto’s.
Verdachte heeft op 24 augustus 2016 tegenover het hof verklaard dat hij toen het grommen van de motor hoorde en dat de banden piepten, dat de auto van [betrokkene 2] bewoog toen hij schoot en dat hij heeft gemikt op de romp van [betrokkene 2] .
Getuige [getuige 2] heeft op 23 augustus 2013 tegenover de Rijksrecherche verklaard, dat nadat de Golf tot stilstand was gekomen, [betrokkene 2] de auto naar rechts heeft weten te draaien zodat hij richting de uitgang van de parkeerplaats kwam te staan. Daarna gaf de bestuurder vol gas en begon de auto te bewegen. Toen hoorde hij in een fractie van een seconde een schot vallen en een ruit sneuvelen.
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af.
Verdachte heeft met een vuurwapen, een bij uitstek geschikt middel om dodelijk letsel toe te brengen, van nabij gericht op de romp van de bestuurder, terwijl zich naast de bestuurder, vrijwel in de schootsrichting een bijrijder bevond en de auto waarin beide waren gezeten vooruit in beweging was, en heeft vervolgens een kogel afgevuurd. Met deze wijze van handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de bijrijder in de borst, een gebied waarin zich vitale organen bevinden, en dus dodelijk, zou raken.
De door de raadsman als contra indicaties aangemerkte omstandigheden doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af, omdat daarmee de door het hof juist relevant geachte omstandigheden, te weten het vlak voor een bijrijder langs richten op de bestuurder en vervolgens schieten terwijl de auto vooruit rijdt, niet worden ontkracht.
Op grond hiervan acht het hof voorwaardelijk opzet om [betrokkene 1] het leven te benemen, en daarmee het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Standpunt openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde primair op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Uit de verklaringen van de verdachte, de collega’s van de verdachte en de camerabeelden leiden de advocaten-generaal af dat sprake was van een acute en ernstige dreiging voor verdachte en zijn collega’s. Gelet op de ernst van die dreiging was het schieten door verdachte proportioneel, terwijl alle minder ingrijpende mogelijkheden om de auto te stoppen waren uitgeput. Verdachte had zich aan deze situatie niet kunnen onttrekken en hij behoefde dat ook niet. Hoewel verdachte een getraind politieman was, reikte diens Garantenstellung niet zover dat van hem redelijkerwijs had kunnen worden gevergd om anders op te treden dan hij heeft gedaan. Evenmin is volgens het openbaar ministerie gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie. Aan de verdachte komt derhalve een geslaagd beroep op noodweer toe.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft eveneens aangevoerd dat, zo het hof tot een bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit komt, dit feit niet strafbaar is omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Kort gezegd is betoogd dat op het moment dat verdachte schoot, sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 2] jegens verdachte en ten minste diens collega’s [getuige 2] en [getuige 1] , die in de rijrichting van de auto van [betrokkene 2] stonden.
Mocht het hof dat oordeel niet zijn toegedaan, dan was in ieder geval sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Volgens de verdediging voldeed het handelen van verdachte aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dient verdachte van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Het oordeel van het hof
Op grond van artikel 41 Sr is een verdachte, die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, niet strafbaar.
Een ogenblikkelijke aanranding omvat tevens een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Dit onmiddellijk dreigende gevaar dient dan wel zodanig bedreigend te zijn voor de verdachte dat het kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van voornoemd artikel. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn dat deze kan worden aangemerkt als ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
Vervolgens dient te worden bezien of de daartegen door verdachte verrichte gedraging was geboden door de noodzakelijke verdediging. Hierin ligt besloten dat het handelen van verdachte moet voldoen aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis. Dit betekent dat getoetst dient te worden of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. Daarbij kan de persoon van degene die zich op noodweer beroept van belang zijn.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daar ook aan had moeten onttrekken. Daartoe moet voor de verdachte een reële mogelijkheid hebben bestaan. Onttrekking moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoeft te onttrekken aan de aanranding. Bovendien kan iemands hoedanigheid, bijvoorbeeld die van politieambtenaar, hier van belang zijn.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij, als verdedigingsmiddel, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij, nadat hij bij de parkeerplaats van “ [naam coffeeshop] ” was aangekomen, naar het rechter voorportier van de auto van [betrokkene 2] is gerend om dit te openen. Dat lukte niet. Vervolgens is de auto, bestuurd door [betrokkene 2] in beweging gekomen. Verdachte heeft op het dak van de auto geslagen en kenbaar gemaakt dat de auto moest stoppen. Ook heeft hij met zijn dienstwapen geprobeerd de ruit van het rechter voorportier stuk te slaan. Ook dat lukte niet. Op enig moment lukte het [betrokkene 2] om de auto te draaien zodat hij in de richting van de uitgang van de parkeerplaats kon gaan rijden. Daarbij piepten de banden en gromde de motor. Verdachte was geconcentreerd op [betrokkene 2] , maar zag vanuit zijn ooghoeken dat collega’s die ook bij de actie betrokken waren gevaarlijk voor de auto van [betrokkene 2] stonden. Hij zag de schimmen van de collega’s. Toen hij de auto van [betrokkene 2] vol gas richting zijn collega’s zag gaan, was de controle volledig weg. Toen dacht hij: “Hij rijdt ons kapot, hij moet gestopt worden.” en “Ik moet schieten, nu.” De auto van [betrokkene 2] moest stoppen. Verdachte heeft gemikt op de romp. Hij zag wat hij in beeld had en daar schoot hij op. Verdachte kon geen waarschuwingsschot geven omdat het allemaal heel snel ging. Het voorval speelde zich af in luttele seconden. [betrokkene 2] wilde koste wat kost weg komen. Verdachte had niet de regie over die auto. Nadat [betrokkene 2] zich had vast gereden was het gevaar nog niet voorbij. De motor bleef ronken.
Uit de verklaring van [getuige 1] , afgelegd ter terechtzitting van het hof blijkt dat toen [getuige 1] in de baan van de auto stond, hij zijn wapen trok en richtte op [betrokkene 2] en daarna uit de baan van de auto is gegaan. Het incident duurde maar kort en vond plaats op een kleine omsloten ruimte.
De verklaring van [getuige 2] afgelegd tegenover de Rijksrecherche op 23 augustus 2013 houdt voor zover hier van belang zakelijk weergegeven het volgende in.
[betrokkene 2] wist zijn voertuig met snelheid rechtsom te draaien, zodat hij in zijn richting en die van [getuige 1] kwam te staan. Hij zag [verdachte] op dat moment aan de passagierszijde van het voertuig staan. Ook zag hij [getuige 1] met zijn wapen in zijn handen. Vervolgens gaf de bestuurder vol gas en zag hij de auto in beweging. Daarna hoorde hij een schot vallen en een ruit sneuvelen. Hij sprong weg en zag op dat moment [verdachte] met zijn wapen in de hand staan. Hij verklaart dat hij op het moment dat het voertuig van [betrokkene 2] in zijn richting kwam, hij ook zijn wapen in zijn hand had. De wagen van [betrokkene 2] ramde vervolgens de auto waar [getuige 1] en hij in hadden gezeten en een andere auto. [betrokkene 2] bleef gas geven.
Van het incident zijn camerabeelden met tijdsregistratie gemaakt. Het NFI heeft deze beelden bewerkt en de daarop voorkomende personen van een kleurkoker voorzien. Deze NFI animatie is uitvoerig getoond en besproken op de zitting van het hof. Daarbij is het volgende waargenomen.
  • Op tijdstip 20:57:10:72 is verdachte (lichtbruine koker) in beeld;
  • Tussen de tijdstippen 20:57:10:12 tot en met 20:57:11:32 verplaatst [getuige 1] (mintgroene koker) zich van voor de auto van [betrokkene 2] naar rechts van die auto;
  • Op tijdstip 20:57:11:92 staat verdachte voorovergebogen bij het rechter voorportierraam van de auto van [betrokkene 2] ;
  • Na het tijdstip van 20:57:11:92 begint de auto van [betrokkene 2] naar voren te rijden;
  • Op tijdstip 20:57:12:22 staat verdachte naast het raam van bijrijder [betrokkene 1] ;
  • Op tijdstip 20:57:12:82 staat verdachte nog ter hoogte van het raam van [betrokkene 1] , iets meer naar de achterzijde van de auto;
  • Tussen de tijdstippen 20:57:12:22 en 20:57:13:12 staat [getuige 2] (rode koker) rechts voor en voor de auto van [betrokkene 2] .
Uit de vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af.
Uit de verklaring van verdachte en de getuige [getuige 2] , zoals hiervoor weergegeven in combinatie met de positie van verdachte volgens de tijdsregistratie, leidt het hof af dat verdachte heeft geschoten op of omstreeks het tijdstip 20:57:12:22.
Uit de tijdsregistratie bij de camerabeelden blijkt dat tussen de verplaatsing van [getuige 1] van vóór de auto van [betrokkene 2] naar rechts (20:57:10:12) en het laatstgenoemde tijdstip waarop [getuige 2] zich vóór die auto bevindt (20:57:13:12) drie seconden verstrijken. In dat tijdsbestek is sprake geweest van onmiddellijk dreigende aanrandingen van [getuige 2] en [getuige 1] .
Op het moment van het schot stond [getuige 2] (rechts) voor de auto van [betrokkene 2] en heeft verdachte met zijn schot in ieder geval gereageerd op die onmiddellijk dreigende aanranding.
Verdachte heeft voorafgaand aan het schieten tegen de inzittenden van het voertuig geroepen dat ze moesten stoppen. Verder heeft hij geprobeerd het bijrijdersportier te openen, maar dat was afgesloten. Ook heeft verdachte geprobeerd met zijn wapen de rechter voorportierruit in te slaan en heeft hij ook nog op het dak van de auto geslagen. Toen al deze minder ingrijpende mogelijkheden om de uitbrekende auto te stoppen waren uitgeput en bovengenoemde onmiddellijke dreigende aanrandingen zich aandienden heeft verdachte gebruik gemaakt van zijn dienstwapen en zo geprobeerd het voertuig van [betrokkene 2] , die er blijk van gaf hoe dan ook weg te willen komen, te stoppen. Het hof acht dit gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden proportioneel, zowel voor wat betreft de keuze van het gebruikte middel als ook de wijze waarop dit is ingezet. Er restte verdachte geen andere reële mogelijkheid meer.
Ook is het hof van oordeel dat aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Het zich onttrekken aan de situatie was in dit geval ook geen reëel alternatief. Het was immers een hectische en gevaarlijke situatie in een beperkte ruimte waarin de gebeurtenissen waar het hier om gaat, zich in een uiterst korte tijd voltrokken. De aanhouding op de parkeerplaats was niet als zodanig voorbereid en verliep doordat [betrokkene 2] niet meewerkte onvoorzien. Daarom moest worden gehandeld naar bevind van zaken. Bovendien mag juist van een getrainde politiefunctionaris als verdachte worden verwacht in situaties als deze handelend op te treden. Er kon van hem gegeven de omstandigheden redelijkerwijs niet worden gevergd om anders op te treden dan hij heeft gedaan.
In dit verband merkt het hof nog op dat door het handelen van [betrokkene 2] op de parkeerplaats de verdenking ontstond ter zake van poging doodslag op in ieder geval [getuige 2] en [getuige 1] , welke feiten zijn bedreigd met meer dan 4 jaar gevangenisstraf en een ernstige inbreuk vormen op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer. Omdat [betrokkene 2] zich tevens aan aanhouding trachtte te onttrekken werd ook voldaan aan de vereisten van artikel 7 lid 1 sub b van de Ambtsinstructie, zodat ook om die reden gebruik van het wapen geoorloofd was.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake was van een noodweersituatie en dat het handelen van verdachte was geboden ter noodzakelijke verdediging van andermans lijf tegen de onmiddellijke dreiging van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 2] . Het bewezen verklaarde levert om die reden geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Deze conclusie brengt met zich dat het hof niet toekomt aan de bespreking van de overige verweren en standpunten die door het openbaar ministerie en de verdediging naar voren zijn gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.534,60. De vordering bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade aan kleding € 1.034,60 (nieuwwaarde)
Immateriële schade € 3.500,00
Daarnaast zijn kosten voor de rechtsbijstand gevorderd ad € 1.657,98, zodat de vordering in totaal € 6.192,58 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.250,00. De rechtbank heeft de gevorderde materiële schadevergoeding ex aequo et bono geschat op een bedrag van € 750,00, omdat uit het dossier niet blijkt hoe oud de beschadigde kleding van [betrokkene 1] was en bonnetjes van die kleding niet zijn overgelegd door de benadeelde partij. Daarnaast is het volledige gevorderde bedrag van € 3.500,00 immateriële schade toegewezen, nu de vordering in zoverre niet was betwist. De rechtbank heeft een bedrag van € 500,00 toegewezen voor de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg, conform de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton (2 punten) en de vordering voor wat betreft de kosten voor het overige afgewezen. Ook heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en de vordering vermeerderd met de door verdachte gemaakte reiskosten in hoger beroep, berekend aan de hand van artikel 11 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 en uitgaande van een reisafstand van 244 kilometer (vanaf het kantoor van de advocaat te Maastricht naar het hof en vice versa). Daarnaast worden de kosten rechtsbijstand in hoger beroep van de advocaat gevorderd conform het liquidatietarief in kantonzaken.
Namens de benadeelde partij heeft mr. Tonckens nog gesteld dat, indien het hof van oordeel zou zijn dat de vordering van [betrokkene 1] niet kan worden toegewezen omdat verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, aanleiding bestaat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr toe te wijzen. Vast staat immers dat de schade die [betrokkene 1] lijdt, is ontstaan door het handelen van verdachte.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [betrokkene 1] in haar vordering niet worden ontvangen.
Aangezien het hof het bewezen verklaarde feit niet strafbaar acht op grond van noodweer, legt het hof geen schadevergoedingsmaatregel op.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]

Verklaart de benadeelde partij [betrokkene 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 7 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.