ECLI:NL:GHSHE:2016:5416

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
200.178.223_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging in aanduiding perceel op recreatiepark en gevolgen voor parkbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) [de VEP] over de verschuldigde parkbijdragen voor twee kavels op een recreatiepark. De VEP stelt dat [appellant] eigenaar is van zowel kavel [kavel 1] als kavel [kavel 2] en dat hij daarom de bijbehorende parkbijdragen verschuldigd is. [appellant] betwist dit en stelt dat hij alleen eigenaar is van kavel [kavel 1] en dat hij de bijdrage voor kavel [kavel 2] niet hoeft te betalen. De VEP heeft een betalingsachterstand van [appellant] vastgesteld van € 4.767,70, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven. Het hof oordeelt dat de kavelindeling zoals vastgelegd in het kavelindelingsplan bepalend is voor de verplichtingen van de eigenaren ten opzichte van de VEP. De VEP heeft de parkbijdragen correct in rekening gebracht en [appellant] is verplicht deze te voldoen, ongeacht zijn status als lid van de VvE. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de grieven van [appellant] af, waarbij het hof concludeert dat de verkoop van de recreatiewoning geen wijziging heeft gebracht in de bestaande verplichtingen tegenover de VEP.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de kantonrechter en legt de kosten van het hoger beroep bij [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.223/01
arrest van 6 december 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Roosendaal,
tegen:
Vereniging van Eigenaren [de VEP],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.F. van Immerseel te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter te Breda van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis van 15 april 2015 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - de VEP - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3004774 CV 14-2606)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 4 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep 13 juli 2015;
- de memorie van grieven van [appellant] van 24 november 2015 met producties;
- de memorie van antwoord van de VEP van 2 februari 2016 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
De VEP exploiteert het recreatiepark Parc Patersven aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
Tot 1996 bevond zich daar een camping. Bij de overgang van camping naar recreatiepark is een kavelplan uitgegeven. Uit het kavelindelingsplan blijkt dat de kavels [kavel 1] en [kavel 2] naast elkaar gelegen kavels waren.
Uit de akte van levering van 25 november 1998 blijkt dat een toen nog onbebouwd perceel grond, kadastraal bekend gemeente Zundert sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] , bekend als kavels [kavel 1] en [kavel 2] , groot ongeveer 6 a. 30 ca. is verkocht aan [koper 1] en [koper 2] . Hierop is vervolgens één recreatiewoning gebouwd.
Uit de akte van levering van 24 februari 2006 blijkt dat zij de recreatiewoning met ondergrond, groot 6 a. 57 ca., kadastraal bekend gemeente Zundert, sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , bekend als kavel [kavel 1] , hebben verkocht aan [appellant] (en [betrokkene] ). Dit betreft hetzelfde perceel als hiervoor onder c) vermeld. Dit perceel is inmiddels kadastraal bekend als gemeente Zundert sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 3] .
De VEP is eigenares van de infrastructuur en de collectieve voorzieningen van het recreatiepark. Op grond van haar statuten zijn de leden voor hun kavel jaarlijks een bijdrage aan de VEP verschuldigd. [appellant] is geen lid meer van de VEP, maar dat staat aan de verschuldigdheid van de bijdrage niet in de weg.
De VEP heeft aan de eigenaren van genoemd perceel jaarlijks voor kavel [kavel 1] een ‘parkbijdrage bebouwd’ en voor kavel [kavel 2] een ‘parkbijdrage onbebouwd’ in rekening gebracht. Tot en met 2009 zijn beide parkbijdragen betaald. Sinds [kavel 2] betaalt [appellant] alleen de bijdrage voor kavel [kavel 1] en niet die voor [kavel 2] op de grond dat hij alleen van kavel [kavel 1] eigenaar is en kavel [kavel 2] hem onbekend is. De VEP is het hier niet mee eens.
Bij dagvaarding van 14 april 2014 heeft de VEP de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stelt de VEP dat [appellant] eigenaar is van de kavels [kavel 1] en [kavel 2] zoals deze zijn opgenomen in het kavelindelingsplan en dat hij daarom de parkbijdragen zoals aan hem in rekening gebracht verschuldigd is. Rekening houdend met een betalingsachterstand uit 2007 en waterafrekeningen komt volgens de VEP de totale betalingsachterstand van [appellant] uit op een bedrag van € 4.767,70. Dit bedrag vordert de VEP, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, alsmede een bedrag van € 535,60 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.3
[appellant] betwist de vordering. Hij stelt dat hij alleen eigenaar is van kavel [kavel 1] en dat hij de facturen die daarop betrekking hebben heeft betaald, zodat de VEP niets van hem te vorderen heeft. Alle stukken die betrekking hebben op de aankoop van de recreatiewoning met erf en het door hem overgelegde kadastrale bericht gaan uitsluitend uit van kavel [kavel 1] , aldus [appellant] .
4.4
Bij tussenvonnis van 4 juni 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 11 november 2014 plaatsgevonden. Na verdere stukkenwisseling heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 15 april 2015 de vordering van de VEP toegewezen met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft zich hierbij in rechtsoverweging 3.5 aangesloten bij enkele kernoverwegingen in het arrest van dit hof van 15 november 2011 in een soortgelijk geachte zaak waarin de VEP eveneens partij was (ECLI:NL:GHSHE:2011:5701, r.o. 8.1-8.5).
4.5
Tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten heeft de VEP niet (incidenteel) geappelleerd, zodat in dit hoger beroep alleen de vordering van VEP aan de orde is voor zover deze is toegewezen.
4.6
Grief 1 betreft de weergave van het verweer van [appellant] in het eindvonnis van 15 april 2015 (r.o. 3.2). Volgens [appellant] blijkt niet alleen uit de twee door de kantonrechter vermelde stukken dat hij alleen van kavel [kavel 1] eigenaar is geworden, maar uit alle stukken die daarmee te maken hebben. Het hof heeft hiermee onder 4.3 rekening gehouden. Tot een andere beslissing leidt dit op zich niet, zodat de grief wordt verworpen.
4.7
Grief 2 betreft de hiervoor vermelde rechtsoverweging 3.5 van het vonnis van de kantonrechter, waarin hij aansluit bij het arrest van dit hof van 15 november 2011. De kantonrechter overweegt daarop het volgende:
Aangenomen moet worden dat vóór de uitgifte van de grond het kavelindelingsplan bepalend was voor de (door de toenmalige eigenaar gegeven) bestemming van de grond en dus ook voor het begrip kavel en dat bij de uitgifte de kavelnummers volgens het kavelindelingsplan gebruikt zijn ter aanduiding van de verkochte percelen. Dat blijkt ook uit de akte van levering van 25 november 1998. De statuten van De Vereniging[de VEP]
hebben voor de bepaling van zowel het stemrecht als bijdrageplicht van de leden het begrip ‘kavel’ gehanteerd. Met ‘kavel’ kan redelijkerwijs niet een andere kavel zijn bedoeld, dan zoals vastgelegd op de overzichtskaart en het kavelindelingsplan 1997. De bijdrageplicht is dus gebaseerd op de indeling als weergeven in deze stukken. Latere vernummering kan daarin geen verandering brengen, althans in elk geval niet zonder instemming van De Vereniging.
Volgens [appellant] is het aansluiten bij genoemd arrest onjuist omdat de feiten in de zaak waarop dat arrest betrekking heeft anders lagen dan in het onderhavige geval, zodat geen sprake is van een soortgelijke zaak waaraan argumenten ontleend kunnen worden.
4.8
Het hof overweegt hierover het volgende. Bij de oprichting van het recreatiepark is de uit te geven grond als gebruikelijk verdeeld in kavels, zoals weergegeven in het kavelindelingsplan. Deze kavelindeling is gehanteerd bij de verkoop van de grond aan gegadigden en vormt de basis voor onder meer de parkbijdragen waartoe de kopers zich jegens de VEP verplichtten. Deze verplichting gold niet alleen de oorspronkelijke eigenaren maar ook eventuele opvolgende eigenaren. De kavels [kavel 1] en [kavel 2] zijn in de praktijk in gebruik genomen als één perceel met één kadastrale aanduiding (aanvankelijk sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] , daarna sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , thans sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 3] ). Aan [appellant] (en [betrokkene] ) is ditzelfde perceel als een geheel verkocht. Daarbij is vermeld dat het perceel bekend staat als kavel [kavel 1] . Die aanduiding is in overeenstemming met het kadastrale bericht inzake perceel sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 3] , waarop de op dat perceel gesitueerde woning is aangeduid met [kavel 1] . Uit de legenda van dit kadastrale bericht blijkt dat met dat nummer een huisnummer wordt aangegeven. Dat ligt in dit geval voor de hand, aangezien het oorspronkelijke kavel [kavel 1] bebouwd zou worden en het oorspronkelijke kavel [kavel 2] onbebouwd zou blijven. Waar de recreatiewoning uiteindelijk precies op het perceel is geplaatst is, maakt voor dit onderscheid niet uit. Of in het spraakgebruik het gehele perceel vervolgens met alleen het nummer [kavel 1] werd aangeduid dan wel met K [kavel 1] (waarmee kennelijk is bedoeld: kavel [kavel 1] ) is in dit verband niet van belang. De grondslag voor de berekening van de parkbijdragen is door de latere verkoop niet gewijzigd: deze was vanaf de aanvang een ‘parkbijdrage bebouwd’ voor kavel [kavel 1] en een ‘parkbijdrage onbebouwd’ voor kavel [kavel 2] . De VEP was, zoals tussen partijen vaststaat, bij de verkoop niet op enigerlei wijze betrokken. Van een aanpassing van (de grondslag voor) de parkbijdragen bij verkoop is geen sprake geweest. Daarover is in ieder geval niets gesteld of gebleken. Dat betekent dat de verkoop van de recreatiewoning met erf door de toenmalige eigenaren aan [appellant] (en [betrokkene] ) geen wijziging heeft gebracht in de bestaande verplichtingen tegenover de VEP. Ook de nieuwe eigenaren dienden de ‘parkbijdrage bebouwd’ voor kavel [kavel 1] en een ‘parkbijdrage onbebouwd’ voor kavel [kavel 2] te blijven voldoen. De omstandigheid dat het perceel dat beide kavels omvat ten tijde van de verkoop in alle stukken werd aangeduid als K [kavel 1] of kavel [kavel 1] verandert daar niets aan. De uitgangspunten die op dit punt aan genoemd arrest van dit hof van 15 november 2011 ten grondslag hebben gelegen, gelden ook hier. Door [appellant] is overigens niet toegelicht waar in zijn visie kavel [kavel 2] , dat toch gesitueerd is op het door hem gekochte perceel, gebleven is.
4.9
Een en ander brengt het hof tot dezelfde slotsom als de kantonrechter zodat grief 2 wordt verworpen.
4.1
Grief 3 betreft de hoogte van de door de VEP in rekening gebrachte bedragen. Volgens [appellant] is de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan dat hij daartegen geen verweer heeft gevoerd, terwijl dat volgens hem wel het geval is geweest. [appellant] acht de facturen van de VEP onvoldoende duidelijk en meent dat het op de weg van de VEP ligt om daarover transparanter te zijn. Deze grief faalt. De VEP heeft in eerste aanleg in ieder geval in haar conclusie van repliek met de daarbij gevoegde producties haar vordering voldoende duidelijk toegelicht. De betwisting daarvan van de kant van [appellant] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd, zodat grief 3 wordt verworpen.
4.11
Grief 4, ten slotte, betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat ook deze grief wordt verworpen.
4.12
Nu alle grieven zijn verworpen, wordt het eindvonnis van 15 april 2015 bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 15 april 2015 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VEP begroot op € 711,= aan vast recht en op € 632,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 december 2016.
griffier rolraadsheer