ECLI:NL:GHSHE:2016:5381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
200.187.674/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en onderhoudsbijdrage na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen werd vastgesteld. De man verzoekt het hof om de beschikking gedeeltelijk te vernietigen en om verschillende maatregelen te treffen met betrekking tot de uitoefening van het gezag en de informatie- en consultatieregeling. De vrouw verzet zich tegen de verzoeken van de man en heeft incidenteel appel ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2016 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw niet in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kinderen en heeft besloten om ouderschapsonderzoekers aan te stellen om hen te begeleiden in het verbeteren van hun onderlinge relatie. Het hof heeft ook een bijzondere curator benoemd om de minderjarigen een stem te geven in de procedure. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van de staat komen. De behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden tot de resultaten van het deskundigenonderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 december 2016
Zaaknummer: 200.187.674/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/294182 / FA RK 15-2804
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.J.S. Houtackers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Schonenburg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend, voor zover het betreft de geschillen over de uitoefening van het gezag en de informatie- en consultatieregeling:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2016, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen:
1. dat de vrouw de plichten die de wet jegens de man en de kinderen aan het ouderlijk gezag verbindt en de afspraken in het ouderschapsplan nakomt, zulks op straffe van een direct opeisbare, aan de man toekomende dwangsom van € 50,- per keer dat de vrouw in gebreke blijft of in strijd met de wet en het ouderschapsplan handelt;
2. dat de vrouw de man steeds per e-mail of per brief zo vaak als daartoe aanleiding bestaat maar minimaal tweewekelijks actief informeert en consulteert en daarbij gevraagd en ongevraagd alle informatie verschaft die nodig en of wenselijk is en of kan zijn met betrekking tot de persoonlijke ontwikkeling van de kinderen, waaronder de informatie die nodig is voor een goede invulling van het ouderlijk gezag; dat wil zeggen in elk geval doch niet alleen de informatie over en consultatie met betrekking tot het verloop van de zorg- en contactregeling, de informatie over de school, de schoolkeuze, de schoolprestaties, hobby’s, sport, medische aangelegenheden en de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen in het algemeen; zulks op straffe van de hiervoor onder 1 genoemde dwangsom;
3. dat de vrouw op straffe van de onder 1 genoemde dwangsom dient deel te nemen aan een door het hof juist geachte wijze van ouderschapsreorganisatie en aan een mediationtraject, waarbij ieder de eigen kosten draagt;
4. dat de vrouw op straffe van de hiervoor onder 1 genoemde dwangsom wordt verboden derden die beroepsmatig over informatie over de kinderen beschikken te benaderen om deze informatie niet aan de man te doen toekomen;
5. dat een voogdijinstelling wordt benoemd voor het geval de ouderschapsreorganisatie en het mediationtraject niet leidt tot een akkoord dat wordt nagekomen;
6. dat die kinderbeschermingsmaatregelen worden getroffen welke het hof in het belang van de kinderen juist acht;
7. dat de beschikking van 8 oktober 2008, althans de tussen partijen gemaakte afspraken, wordt gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 25 januari 2015 nader wordt bepaald op € 72,50 per kind per maand, althans op een dusdanig lager bedrag dan € 130,99 per kind per maand dat het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2016, heeft de vrouw verzocht de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de stellingen van de man ongegrond en/of onbewezen te verklaren en het door de man in het beroepschrift verzochte af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht zoals in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel is weergegeven.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2016, heeft de man verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel af te wijzen en de stellingen van de vrouw ongegrond en/of onbewezen te verklaren.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Houtackers;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Schonenburg.
2.4.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen afzonderlijk gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 oktober 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 16 september 2016;
  • het V-formulier van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 16 september 2016;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 19 september 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitaantekeningen;
  • het V-formulier van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 21 november 2016;
  • de brief van de raad d.d. 21 november 2016;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 25 november 2016.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] .
De kinderen staan ingeschreven bij vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 3 oktober 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 oktober 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In deze beschikking zijn de door partijen getroffen regelingen, zoals vermeld in onder meer het ouderschapsplan d.d. 1 september 2008, opgenomen. In dit ouderschapsplan is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 254,- per kind per maand.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voormelde beschikking van 3 oktober 2008 en het ouderschapsplan gewijzigd voor wat betreft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en deze bijdrage met ingang van 1 juni 2015 nader bepaald op € 131,- per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man en de vrouw elkaar telkens wanneer daar aanleiding toe bestaat, maar in elk geval eens per kwartaal, voor het eerst per ultimo januari 2016, per e-mail of brief informatie dienen te verschaffen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen, waaronder, maar niet uitsluitend, de schoolkeuze, schoolprestaties, hobby’s, sport, medische aangelegenheden en de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen in het algemeen, alsmede dat zij elkaar dienen te consulteren.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Geschillen over de uitoefening van het gezag en de informatie- en consultatieregeling
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man en de vrouw niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om elkaar als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te ondersteunen en daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren omgaan en leren samenwerken en dat zij afspraken met betrekking tot de kinderen kunnen maken.
3.5.2.
De man en de vrouw hebben zich ter zitting bereid verklaard aan verbetering van de onderlinge verhouding te gaan werken. Daartoe hebben zij ingestemd met een ouderschapsonderzoek, zijnde een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), waarbij twee ouderschapsonderzoekers worden benoemd en iedere onderzoeker één ouder krijgt toegewezen met de opdracht deze ouder te coachen bij het proces tot verbetering van de betrekkingen tussen de ouders. Het betreft derhalve uitdrukkelijk geen ‘standaard’ ouderschapsonderzoek, waarbij een deskundige wordt verzocht gesprekken met de ouders tezamen te voeren. Er mogen uiteraard gesprekken met de ouders gezamenlijk worden gevoerd, indien dit in casu nuttig en bevorderlijk wordt bevonden voor het doel van het ouderschapsonderzoek, maar het is geen vereiste. Het hof verzoekt de ouderschapsonderzoekers vooral een coachende rol te vervullen om, aan het einde van dat traject, ten aanzien van beide ouders gezamenlijk aan het hof te rapporteren omtrent het verloop van het coachingstraject en, indien er nog geschilpunten resteren, datgene te vermelden wat voor de beslissing van het hof dienstig kan zijn. Het coachingstraject is, gelet op het bepaalde in artikel 1:247 van het Burgerlijke Wetboek (BW), gericht op het gezamenlijke ouderschap na scheiding. Aan de individuele coachingsbegeleiding zit derhalve een het individu overstijgend belang vast, dat, zowel voor partijen als voor de rechter die eventueel een beslissing dient te nemen, concreet en toetsbaar dient te worden uitgewerkt door de deskundigen in hun rapportage. In zoverre komt aan partijen dus geen beroep toe op geheimhouding, zoals dit bijvoorbeeld wel zou gelden bij een mediationtraject.
3.5.3.
Partijen hebben ermee ingestemd de benoeming van de ouderschapsonderzoekers aan het hof over te laten. Het hof zal mr. drs. I. Sandig (als coach van de vader) en drs. D. Pront (als coach van de moeder) als ouderschapsonderzoekers benoemen. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen en de advocaten kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.5.4.
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht. De advocaten van de man en de vrouw dienen
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de aan ieder van hun cliënten toegewezen deskundige te voorzien van afschriften van de processtukken.
3.5.5.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 13 juli 2017pro forma, teneinde coaching en onderzoek door de ouderschapsonderzoekers te laten plaatsvinden.
3.5.6.
Wat de kosten van het ouderschapsonderzoek betreft, overweegt het hof als volgt.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen tezamen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.
Bijzondere Curator
3.5.7.
Gelet op de problemen die rond de minderjarigen spelen acht het hof het in hun belang dat zij een stem krijgen in deze procedure middels een daartoe door het hof te benoemen Bijzondere Curator. Het hof heeft de partijen van het voornemen daartoe schriftelijk in kennis gesteld. Partijen en de raad hebben aangegeven dat zij met dit voornemen in kunnen stemmen. Het hof zal als Bijzondere Curator benoemen: mevrouw drs. [de bijzondere curator] , orthopedagoog en kantoor houdende aan de [kantooradres] te [postcode] [kantoorplaats] , telefoonnummer [netnummer + telefoonnummer] . De opdracht aan haar luidt: de minderjarigen in voornoemde ouderschapszaak een stem te geven, zowel in het coachingstraject dat voor de ouders is uitgezet, als inzake de eventueel door het hof nog te nemen beslissingen ten aanzien van het ouderschap.
3.5.8.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de behandeling van de zaak voor wat betreft de geschillen omtrent de uitoefening van het gezag en de informatie- en consultatieregeling aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
Onderhoudsbijdrage
3.6.
Nu de advocaat van de vrouw bij voormeld bericht van 16 september 2016 het incidenteel appel heeft ingetrokken, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking en zal het hof dit verzoek afwijzen.
3.7.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ingangsdatum, de behoefte van [minderjarige 2] en de draagkracht van de man.
Ingangsdatum wijziging
3.8.1.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage moet ingaan.
3.8.2.
De man voert aan dat de vrouw al eerder wist en kon weten dat de door haar van de man ontvangen bijdrage ten behoeve van de kinderen bovenmatig was. Het had ook op de weg van de vrouw gelegen de man actief te informeren over het feit dat haar inkomen is toegenomen.
3.8.3.
De vrouw voert aan dat zij pas per datum van het indienen van het verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een mogelijk gewijzigde onderhoudsbijdrage. Tot die datum heeft de vrouw de ontvangen bijdragen aan kosten voor de kinderen besteed.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, bepaalt het hof de ingangsdatum op 1 juni 2015, zijnde de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoekschrift.
Behoefte kinderen
3.9.1.
De man heeft ten aanzien van de behoefte van [minderjarige 2] ter zitting naar voren gebracht dat sprake is van een wijziging van omstandigheden nu [minderjarige 2] thans in een gastgezin verblijft. Het gastgezin ontvangt een pleegoudervergoeding van € 598,- per maand en hiermee wordt met ingang van 19 september 2016 volledig in de behoefte van [minderjarige 2] voorzien.
3.9.2.
De vrouw voert aan dat hetgeen de man aanvoert met betrekking tot de behoefte van [minderjarige 2] tardief en in strijd met de goed procesorde is, nu de man dit eerder naar voren had kunnen brengen en de vrouw niet de gelegenheid heeft gehad zich hierop voor te bereiden. Bovendien heeft de man zijn verzoek onvoldoende onderbouwd en zegt de vergoeding die het gastgezin ontvangt niets over de kosten die de vrouw nog voor [minderjarige 2] moet betalen.
3.9.3.
Het hof overweegt dat de behoefte van de kinderen, zoals door de rechtbank per 1 januari 2015 becijferd op een bedrag van in totaal € 1.031,77 per maand, niet in geschil is. Wel voert de man aan dat gedurende het verblijf van [minderjarige 2] in het gastgezin volledig in haar behoefte wordt voorzien middels de door het gastgezin ontvangen pleegoudervergoeding. Wat er ook zij van hetgeen de man hieromtrent voor het eerst ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, naar het hof is gebleken draagt de man ingevolge de bestreden beschikking met een bedrag van € 131,- slechts in beperkte mate bij in de door de rechtbank becijferde behoefte van [minderjarige 2] . Nu de man heeft nagelaten zijn standpunt met nadere relevante financiële bewijsstukken te onderbouwen, gaat het hof er – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – van uit dat de vrouw ook gedurende het verblijf van [minderjarige 2] in een gastgezin in ieder geval nog behoefte heeft aan een door de man ten behoeve van [minderjarige 2] te betalen bijdrage van ten minste het door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde bedrag.
Draagkracht
3.10.1.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Draagkracht van de man
Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] Bouw B.V.
3.10.2.
De vrouw voert aan dat het inkomen van de man bij Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] Bouw B.V. van € 3.582,- bruto per vier weken is gestegen naar € 4.118,- bruto per vier weken ten gevolge van een aantal door de man ontvangen toeslagen.
3.10.3.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting houdt het hof over de periode van 1 juni 2015 tot 1 januari 2016 rekening met een inkomen van € 3.485,- bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Het hof overweegt voorts dat, zoals de vrouw terecht aanvoert, op de door de man overgelegde loonstroken over de weken 21 tot en met 32 van 2016 inderdaad een aantal toeslagen vermeld staan, welke niet vermeld staan op de door de man overgelegde loonstroken over 2015. Naar het hof aanneemt betreft de toeslag “Individueel budget vakantietoeslag” de wettelijke 8% vakantietoeslag, welk bedrag de man vierwekelijks laat uitkeren. Vanaf 1 januari 2016 houdt het hof rekening met een brutoloon van € 3.537,28 per vier weken, een “Individueel budget dagen” van € 176,86 per vier weken, een “Individueel budget vakantietoeslag” van € 297,13 per vier weken en een “Individueel budget duurzame inzetbaarheid” van € 55,39 per vier weken. Verder houdt het hof rekening met een wg-bijdrage aanvullende ziektekostenverzekering van € 11,54 per vier weken en door de man te betalen pensioenpremies van totaal € 295,46 bruto per vier weken.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Brandweer
3.10.4.
De man voert aan dat hij voor zijn werkzaamheden bij de vrijwillige brandweer een vaste basisvergoeding ontvangt van € 325,- bruto per jaar en dat hij daarnaast een vergoeding ontvangt per uitruk of oefening. Zijn salarisstrook is niet representatief doordat de man een chauffeursopleiding volgt en hij voor de uren die hij hieraan besteedt een vergoeding ontvangt. Daarnaast zijn het aantal uitrukkingen in 2016 fors afgenomen ten opzichte van 2015. Verder dient er met een hoger bedrag aan onkosten rekening te worden gehouden dan het bedrag van € 200,- per maand waarvan de rechtbank is uitgegaan.
3.10.5.
De vrouw voert aan dat de man de door hem gemaakte onkosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Er dient dan ook te worden uitgegaan van het bedrag van € 1.420,- netto per jaar aan inkomsten.
3.10.6.
Nu de man de door hem gestelde onkosten in verband met zijn werkzaamheden bij de brandweer en de door hem gestelde vergoeding wegens het volgen van de chauffeursopleiding niet nader heeft onderbouwd, houdt het hof evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, rekening met een bedrag van € 1.420,- per jaar aan netto inkomsten uit werkzaamheden voor de brandweer.
PSV
3.10.7.
Ten aanzien van zijn werkzaamheden als brandwacht bij PSV voert de man aan dat hij hiervoor een vergoeding van € 22,50 netto per keer ontvangt waarbij uitgegaan moet worden van twaalf keer per jaar. Verder dient rekening te worden gehouden met door de man gemaakte onkosten.
3.10.8.
De vrouw voert aan dat uitgegaan moet worden van netto inkomsten van € 270,- per jaar.
3.10.9.
Het hof houdt rekening met een bedrag van € 270,- netto per jaar wegens inkomsten als brandwacht bij PSV. Nu de man de door hem gestelde onkosten niet nader heeft onderbouwd, ziet het hof evenals de rechtbank geen aanleiding om voormeld bedrag te verminderen vanwege door de man gemaakte onkosten.
3.10.10.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man over de periode van 1 juni 2015 tot 1 januari 2016 op een bedrag van € 2.732,- per maand en vanaf 1 januari 2016 op een bedrag van € 2.920,- per maand.
3.10.11.
De draagkracht van de man is volgens de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875)] over de periode van 1 juni 2015 tot 1 januari 2016 € 726,18 per maand. Vanaf 1 januari 2016 is de draagkracht van de man volgens de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 890)] € 807,80 per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.10.12.
De draagkracht van de vrouw, zoals door de rechtbank op basis van een netto besteedbaar inkomen van € 3.033,- per maand becijferd op € 873,67 per maand, is tussen partijen niet in geschil. Vanaf 1 januari 2016 is de draagkracht van de vrouw volgens de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 890)] € 863,17 per maand.
3.10.13.
De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij per 1 oktober 2016 geen aanspraak meer kan maken op kindgebonden budget. Nu het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget over het gehele jaar 2015 nagenoeg gelijk is aan het bedrag dat de vrouw in 2016 aan kindgebonden budget heeft ontvangen over de maanden januari tot en met september, wijzigt de draagkracht van de vrouw in 2016 niet ten opzichte van 2015.
Met ingang van 1 januari 2017 dient rekening te worden gehouden met een gewijzigde draagkracht van de vrouw wegens het wegvallen van het kindgebonden budget van € 247,- per maand. Rekening houdende met een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.786,- per maand bedraagt de draagkracht van de vrouw volgens de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 890)] € 742,14 per maand.
Draagkrachtverdeling
3.10.14.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders:
Over de periode van 1 juni 2015 tot 1 januari 2016
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 726,18 / € 1.599,85 x € 1.031,77 = € 468,33
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 873,67 / € 1.599,85 x € 1.031,77 = € 563,44
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een gedeelte van € 468,32 per maand ofwel € 234,16 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 563,44 per maand ofwel € 281,72 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Over de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 807,80 / € 1.670,97 x € 1.031,77 = € 498,79
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 863,17 / € 1.670,97 x € 1.031,77 = € 532,98
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een gedeelte van € 498,79 per maand ofwel € 249,40 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 532,98 per maand ofwel € 266,49 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Vanaf 1 januari 2017
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 807,80 / € 1.549,94 x € 1.031,77 = € 537,74
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 742,14 / € 1.549,94 x € 1.031,77 = € 494,03
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een gedeelte van € 537,74 per maand ofwel € 268,87 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 494,03 per maand ofwel € 247,02 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.10.15.
De man voert aan dat de kinderen meer dan 20% van de tijd bij hem verblijven en dat derhalve een zorgkorting van 25% gehanteerd moet worden.
3.10.16.
De vrouw voert aan dat de kinderen feitelijk anderhalve dag per week bij de man verblijven en daarmee correspondeert een zorgkorting van 15%, althans van 20%.
3.10.17.
Naar het hof is gebleken verblijven de kinderen om de twee weken een weekend bij de man van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede vijf weken gedurende vakanties. Het voorgaande maakt dat de kinderen gemiddeld 1,4 dagen per week bij de man verblijven en dient het forfaitaire percentage van 15% in aanmerking te worden genomen.
Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 1.031,77 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 154,76 per maand. Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag.
3.10.18.
Het voorgaande in aanmerking nemende, wordt de man in staat geacht tot het betalen van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 131,- per maand per kind met ingang van 1 juni 2015.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2015, voor zover het de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft;
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen:
- mr. drs. I. Sandig,
[Mediation 1] Mediation,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
[netnummer + telefoonnummer] / [mobielnummer] ,
[e-mailadres] ,
www. [website] ,
en
- drs. D. Pront,
[Mediation 2] ,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
[netnummer + telefoonnummer] ,
[e-mailadres] ,
www. [website] ;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.5.6 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige die hun cliënt zal gaan coachen zal stellen;
bepaalt dat de deskundigen tezamen verslag zullen uitbrengen met betrekking tot het verloop van de individuele coachingstrajecten, zoals overwogen onder 3.5.2;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen uiterlijk 13 juli 2017 het hof schriftelijk verslag doen over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van het verslag toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
benoemt tot bijzondere curator ten behoeve van voornoemde minderjarigen:
drs. [de bijzondere curator] voornoemd;
bepaalt dat de advocaat van de vader van partijen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de bijzondere curator zal stellen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek en de begeleiding en onderzoek van de bijzondere curator iedere verdere beslissing met betrekking tot de geschillen over de uitoefening van het gezag en de informatie- en consultatieregeling pro forma aan tot
13 juli 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.