ECLI:NL:GHSHE:2016:5359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
200.199.015/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant wegens niet nakomen van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 1 september 2016 de schuldsaneringsregeling van appellant beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen. Appellant had nieuwe schulden laten ontstaan en had onvoldoende informatie verstrekt aan de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 16 november 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de nieuwe schulden niet verwijtbaar waren en dat hij een betalingsregeling had getroffen. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat appellant herhaaldelijk niet aan zijn informatieplicht had voldaan en dat er een aanzienlijke boedelachterstand was ontstaan. Het hof heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen voldeed en dat hij geen concreet plan van aanpak had om zijn schulden in te lossen. Het hof concludeert dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 november 2016
Zaaknummer : 200.199.015/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 15/91
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het schuldsaneringstraject wordt verlengd tot de maximale duur.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. van der Laan;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juli 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 oktober 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 2 november 2016;
- de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 14 november 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 30 maart 2015 (in het vonnis waarvan beroep staat ten onrechte 30 oktober 2013 vermeld) is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 maart 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. [appellant] heeft onvoldoende voldaan aan zijn informatieverplichting. De bewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat zij geen nadere stukken meer heeft ontvangen van [appellant] . [appellant] heeft ter zitting aangegeven dat hij alle loonstroken en de bankgegevens reeds per email aan de bewindvoerder heeft doen toekomen, maar dat hij ter zitting geen bewijsstukken van deze verzonden e-mails kan overleggen. Dat had wel op zijn weg gelegen, aldus de rechtbank, omdat uit de voordracht volgt dat volgens de bewindvoerder die stukken niet zijn verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de bewindvoerder dat zij de door haar genoemde stukken niet heeft ontvangen. [appellant] heeft erkend dat hij de gegevens van zijn partner niet aan de bewindvoerder heeft doen toekomen. [appellant] heeft voorts verklaard dat hij na ontvangst van de voordracht tot tussentijdse beëindiging geen nadere actie meer heeft ondernomen. [appellant] heeft voorts aangegeven dat hij vanaf maart 2016 geen contact meer heeft gehad met de bewindvoerder, omdat hij alleen maar bezig was met de slechte gezondheid van zijn vriendin.
3.3.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn afdrachtverplichting. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [appellant] een boedelachterstand heeft laten ontstaan van € 6.163,43. [appellant] heeft erkend dat hij een forse boedelachterstand heeft laten ontstaat, doch is van mening dat niet alle afdrachten correct zijn berekend.
3.3.2.
De bewindvoerder heeft tot slot aangegeven dat [appellant] een nieuwe bovenmatige schuld aan het UWV heeft laten ontstaan. [appellant] heeft ter zitting erkend dat er nog een bedrag openstaat bij het UWV.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een bovenmatige nieuwe schuld en niet vastgesteld kan worden dat daarvoor een betalingsregeling is afgesproken die wordt nagekomen.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] is van mening dat hij niet voldoende heeft kunnen reageren op hetgeen hem werd voorgehouden in eerste aanleg.
[appellant] erkent dat er nieuwe schulden zijn ontstaan en is van mening dat het ontstaan niet verwijtbaar is. Het ontstaan van deze schuld zal desgevraagd door [appellant] worden toegelicht. [appellant] heeft inmiddels een betalingsregeling getroffen en zal dit standpunt voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling trachten te onderbouwen
[appellant] erkent dat er sprake is van een boedelachterstand. [appellant] is echter van mening dat deze boedelachterstand niet verwijtbaar is. [appellant] heeft naar eigen zeggen, op aanraden van de bewindvoerder een betalingsregeling getroffen van €40,- per maand getroffen en zich hieraan gehouden. Echter, de bewindvoerder heeft na een aantal maanden aangegeven dat [appellant] deze regeling moest stopzetten. Daarnaast betwist [appellant] de hoogte van achterstand.
3.5.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] zich onder meer andermaal op het standpunt gesteld dat hij alle door de bewindvoerder verzochte stukken via de email heeft toegezonden. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij het anders zó kan indienen, omdat het allemaal klaar ligt. Hij is niet in staat, ook niet als zijn schuldsaneringsregeling eventueel wordt verlengd, om de boedelachterstand in te lossen. [appellant] heeft niet, zoals eerder door de bewindvoerder werd verzocht, in 2016 een deel van zijn vakantiegeld aangewend om daarmee zijn boedelachterstand mede in te lossen, maar stelt daarmee andere rekeningen te hebben voldaan. [appellant] begrijpt met zijn advocaat dat het beroep niet haalbaar is, maar wilde in hoger beroep de gelegenheid krijgen om zijn verhaal thans volledig te kunnen doen zonder te worden afgekapt zoals eerder bij de rechtbank.
[appellant] stelt dat een en ander hem niet kan worden verweten in verband met de medische problematiek van zijn vriendin. Daar was hij vooral mee bezig.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief aan het hof d.d. 2 november 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] heeft zeer matig aan de informatieplicht voldaan. De bewindvoerder heeft [appellant] gedurende de schuldsaneringsregeling meerdere malen aangeschreven met het verzoek om stukken te overleggen.
De bewindvoerder heeft een brief van het UWV ontvangen d.d. 2 Juni 2015 waaruit blijkt dat er een vordering openstaat ter hoogte van € 1.895,74. Uit een brief van 21 december 2015 blijkt dat de vordering (boete) nog € 1.310,00 bedraagt. Deze vordering is het gevolg van een overtreding van de mededelingsverplichting
De achterstand op de boedel, bedraagt t/m maart 2016, op basis van de gegevens die in het bezit zijn van de bewindvoerder € 6.163,43. De bewindvoerder heeft [appellant] naar aanleiding van het tweede verslag vergeefs verzocht voor de boedelachterstand een betalingsregeling te treffen. Enkel in oktober 2015 en maart 2016 heeft er nog eenmaal een afdracht aan de boedel plaatsgevonden.
De bewindvoerder acht het een zeer kwalijke zaak dat [appellant] tot op heden geen stukken heeft overgelegd. Dit weerspiegelt haars inziens het verloop gedurende schuldsaneringsregeling waarin [appellant] verzuimt aan de verplichtingen te voldoen.
3.7.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Met betrekking tot grief 1, waarin namens [appellant] is gesteld dat hij niet voldoende heeft kunnen reageren op hetgeen hem werd voorgéhouden in eerste aanleg, overweegt het hof dat [appellant] geen belang meer heeft bij deze grief, nu [appellant] in het kader van het door hem ingestelde hoger beroep tegen het bestreden vonnis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep van 16 november 2016 in de gelegenheid is gesteld het hoger beroep toe te lichten, waarmee dit verzuim in zoverre is hersteld. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd te kennen gegeven, dat hij het beroep voldoende heeft kunnen toelichten.
3.8.3.
De stelling van [appellant] in zijn tweede grief, dat hij erkent dat er nieuwe schulden zijn ontstaan en dat hij van mening is dat het ontstaan niet verwijtbaar is, is naar het oordeel van het hof geen duidelijk kenbare grief. Immers, ingevolge het grievenstelsel dient, opdat zij onder meer voor de rechter voldoende kenbaar zijn, de appelgronden behoorlijk in het geding kenbaar te worden gemaakt. Dit houdt, in essentie, in dat appellant, in dit geval [appellant] , dient aan te geven op welke gronden hij een andere uitspraak dan de uitspraak waarvan beroep wenst, ter onderbouwing van welke gronden vervolgens dan bijvoorbeeld naar (passages uit) bepaalde gedingstukken kan worden verwezen. Nu dit niet is gebeurd –in het kader van de tweede grief is op geen enkele wijze in het appelschrift kenbaar gemaakt waarom het ontstaan van nieuwe schulden hem niet zou kunnen worden verweten-, vormt dit naar het oordeel van het hof reeds voldoende grond om het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen. Er zijn evenwel meer gronden om het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.4.
Immers, gelet op de inhoud van de processtukken is genoegzaam komen vast te staan dat [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe bovenmatige schuld heeft doen laten ontstaan aan het UWV van € 1.300,--. Aan [appellant] is door het UWV een boete opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
Voorts is genoegzaam komen vast te staan dat [appellant] een boedelachterstand heeft doen laten ontstaan en verder heeft laten oplopen. Ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg bedroeg de achterstand daarom reeds € 6.163,43. Aan eerdere verzoeken om met betrekking tot de boedelachterstand alsnog/wederom een betalingsregeling te treffen, heeft [appellant] geen (adequaat) gevolg gegeven evenmin als hij, zoals eerder verzocht, een deel van het vakantiegeld van 2016 heeft gebruikt om de boedelachterstand (wat) in te lopen. Van voortdurende of regelmatige boedelafdrachten is zonder meer al niet gebleken. Dit is door [appellant] ook niet betwist.
3.8.5.
Van deze gedragingen kan [appellant] , temeer nu hij in het kader van de toelating een verklaring heeft ondertekend waaruit volgt dat hij op de hoogte is althans geacht wordt op de hoogte te zijn met de verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering, een zodanig ernstig verwijt worden gemaakt dat dit reeds op zichzelf beschouwd moet leiden tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] .
[appellant] heeft zich er nog op beroepen dat, zo al aanwezig, zijn tekortkomingen niet verwijtbaar zijn in verband met de ziekte van zijn vriendin en de zorg die zij behoefde. Daar staat tegenover dat [appellant] er door de bewindvoerder eerder op is gewezen zo nodig hulp te zoeken. Zo zijn vader die hulp niet meer wilde of kon verlenen, had het op de weg van [appellant] gelegen om alternatieve hulp te zoeken. Daarbij komt dat [appellant] , zelfs in hoger beroep, geen emails heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zoveel mogelijk heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. De bewindvoerder bij gebrek aan inlichtingen onvoldoende in staat gesteld herberekeningen te maken.
3.8.6.
Het hof overweegt voorts dat er onvoldoende grond bestaat de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen, zoals namens [appellant] is verzocht. Niet alleen kan [appellant] , hoe triest de ziekte van zijn vriendin ook is, van diens handelwijze c.q. nalaten een ernstig verwijt worden gemaakt, maar tevens heeft [appellant] nagelaten een concreet plan van aanpak te overleggen op welke wijze hij voornemens zou zijn de schuld aan het UWV en de boedelachterstand integraal in te lossen indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden verlengd met de maximale termijn. Uit bovenbedoelde brief van 14 november 2016 volgt trouwens dat [appellant] een dusdanig plan van aanpak ook helemaal niet kan overleggen.
3.9.
Op grond van het bovenstaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd dient te worden.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.