“2.7. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van winst uit onderneming of resultaat uit
overige werkzaamheden dient de rechtbank acht te slaan op alle feiten en omstandigheden
van het geval in onderlinge samenhang bezien. Daarbij is bijvoorbeeld van belang de
duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de omvang van de investeringen,
het debiteurenrisico, het ondernemersrisico, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar
buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers, de omvang van de
omzet, de winstverwachting en dergelijke.
Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren de inkomsten die belanghebbende heeft
gegenereerd met haar werkzaamheden als gastouder voor haar kleinkinderen niet als
winst uit onderneming, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank heeft
hierbij het volgende in aanmerking genomen. Vast staat dat belanghebbende slechts voor
één opdrachtgever werkt, hetgeen in het algemeen leidt tot de conclusie dat belanghebbende
geen ondernemer is. Dit kan echter anders liggen als wordt voldaan aan andere vereisten
voor ondernemerschap, zoals de omvang van de investeringen, de bestede tijd, de
duurzaamheid en het gelopen risico. Belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk
gemaakt dat zij aan voldoende andere vereisten voor het ondernemerschap voldoet om als
zodanig te worden aangemerkt. Onvoldoende aannemelijk acht de rechtbank bijvoorbeeld
dat belanghebbende ondernemersrisico liep, nu zij enkel als gastouder voor haar
kleinkinderen heeft gefungeerd. Haar zoon was via het gastouderbureau haar enige
opdrachtgever en debiteur, zodat niet aannemelijk is geworden dat haar werkzaamheden
voldoende duurzaam waren. Haar zoon is steeds haar enige opdrachtgever geweest en uit
niets is gebleken dat belanghebbende naar een duurzame voortzetting van haar
werkzaamheden heeft gestreefd, door bijvoorbeeld andere opdrachtgevers aan te
zoeken. De enkele stelling dat belanghebbende aan de opvang van drie kinderen
voldoende had en om die reden geen andere opvangactiviteiten aanzocht is op zichzelf
begrijpelijk, maar staat wel in de weg aan de duurzaamheid van haar activiteiten.
Op het moment dat haar zoon geen opvang voor zijn kinderen meer nodig had, is
belanghebbende ook volledig gestopt met haar werkzaamheden. Daarnaast heeft zij
zich niet als ondernemer naar buiten toe kenbaar gemaakt. De enkele omstandigheden
dat belanghebbende een opleiding heeft gevolgd en via een erkend gastouderbureau
heeft gewerkt maakt het voorgaande niet anders. Voor dat geval is niet in geschil dat de
aanslagen IB/PVV 2010 en ZVW 2010 tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het
gelijk is derhalve aan de inspecteur.ˮ