ECLI:NL:GHSHE:2016:5230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
20-001564-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van een verdachte in een moordzaak met psychische stoornis

In deze zaak, die zich afspeelt in het gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een moordzaak waarbij de verdachte, in een manisch-psychotische toestand, zijn buurman heeft omgebracht op 31 juli 2014. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing dat de verdachte strafbaar is en de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, maar het hof oordeelt dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was door een schizo-affectieve stoornis en alcoholmisbruik. Hierdoor kan het bewezen verklaarde de verdachte niet worden toegerekend, wat leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Het hof legt de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) op, omdat het gevaar voor recidive groot is. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag adequaat te reguleren door zijn psychische toestand. Het hof volgt de adviezen van de deskundigen en oordeelt dat de verdachte van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de kans op herhaling groot is en de veiligheid van anderen in het geding is. De beslissing is genomen in overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal, die ook de noodzaak van TBS heeft benadrukt.

De uitspraak is gedaan op 23 november 2016, waarbij het hof de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigt ten aanzien van de strafbaarheid en de opgelegde straf, en de verdachte niet strafbaar verklaart. De maatregel van TBS wordt opgelegd zonder voorwaarden, gezien de risico's die verbonden zijn aan de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001564-15
Uitspraak : 23 november 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-865101-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1966] ,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de primair ten laste gelegde moord bewezen zal verklaren, verdachte ter zake van dat feit zal ontslaan van alle rechtsvervolging op de grond dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend en aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde moord. Voor wat betreft de vraag of de subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Indien het hof komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde doodslag, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van dat feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat het feit niet aan hem kan worden toegerekend en dat het hof aan verdachte primair de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient op te leggen en subsidiair de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor de duur van maximaal 2 jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing dat verdachte strafbaar is, de opgelegde straf en de motivering van beide, en met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen x tot en met xiv vervangt door de navolgende bewijsoverwegingen.
Verder overweegt het hof nog dat de raadsman in hoger beroep heeft medegedeeld dat het verweer dat een derde het delict heeft gepleegd, wordt ingetrokken.
Nadere bewijsoverwegingen
x.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De verdediging heeft ter onderbouwing van dit verweer verwezen naar de conclusies van drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, en drs. T. 't Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, als neergelegd in hun ten behoeve van de behandeling van de zaak in hoger beroep opgestelde Pro Justitia-rapporten, gedateerd 28 oktober 2016 respectievelijk 27 oktober 2016. Volgens de verdediging blijkt uit die rapporten dat sprake is van een contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte rade: verdachte heeft onder invloed van zijn chronisch psychotisch ziektebeeld gehandeld in een onmiddellijke en daarna voortdurende gemoedsopwelling, waarbij hij in zijn handelen werd gestuurd door hallucinaties en waandenkbeelden. Een dergelijk ziektebeeld staat aan voorbedachte raad in de weg, aldus de verdediging.
xi.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof overweegt voorts, dat de enkele omstandigheid dat de keuzevrijheid van verdachte ten tijde van het feit zodanig was aangetast dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend, niet uitsluit dat sprake is van voorbedachte raad in de hierboven bedoelde zin.
xii.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende. Zoals de rechtbank onder bewijsoverweging v heeft overwogen, kreeg verdachte op 31 juli 2014 in de uren voorafgaand aan zijn nachtelijk bezoek aan het slachtoffer, [slachtoffer] , gedachten dat als het slachtoffer niet zou sterven, het helemaal fout zou gaan. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij gedachten had dat het slachtoffer achter de ramp met de vlucht MH17 zat en op een of andere manier zijn, verdachtes, vader had vermoord. Hij had het waanidee 'of alles weg of [slachtoffer] weg'.
Verdachte is vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan om hem te doden. Hij heeft een donkere jas aangetrokken, een mes bij zich gestoken en een T-shirt meegenomen om eventuele sporen te kunnen wissen. Op weg naar de woning van het slachtoffer heeft hij op de galerij een bloembak opgepakt. Kort nadat het slachtoffer de voordeur had geopend, heeft verdachte hem met de bloembak op het achterhoofd geslagen. Hij wilde het slachtoffer met één slag doden. Toen bleek dat het slachtoffer weliswaar gewond was aan het hoofd, maar niet gedood was, is hij met het slachtoffer naar de woonkamer gegaan. Daarna is hij naar de keuken gegaan om een blik bier te pakken om daarmee het slachtoffer opnieuw te slaan. Terug in de woonkamer heeft hij dat ook gedaan. Hij hoopte wederom dat hij het slachtoffer met één slag zou doden, maar het slachtoffer bleef maar opstaan. Wat hij vervolgens heeft gedaan, kan verdachte zich niet meer herinneren, maar hij denkt dat hij is doorgegaan tot hij dacht dat het slachtoffer niet meer leefde en dat hij het slachtoffer ook met een mes in de hand heeft geslagen. Toen het slachtoffer in een plas bloed op de grond lag, heeft hij een plantje op diens gezicht / hals gezet en heeft de woning verlaten.
Uit het hierboven geschetste verloop blijkt dat het optreden van verdachte geruime tijd in beslag heeft genomen.
xiii.
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte het plan heeft opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven, dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen en dat hij, nadat zijn eerste poging om het slachtoffer met één slag van achteren uit te schakelen, was mislukt, telkens zijn plan heeft bijgesteld en nieuwe pogingen heeft ondernomen om het slachtoffer te doden, net zo lang totdat hij dacht dat het slachtoffer niet meer leefde. Dit alles heeft geruime tijd in beslag genomen.
Ten tijde van het ten laste gelegde was, zoals hierna nader zal worden overwogen, bij verdachte weliswaar sprake van een manisch-psychotisch toestandsbeeld in het kader van een schizo-affectieve stoornis en misbruik van alcohol, maar ondanks deze toestand heeft verdachte naar het oordeel van het hof niettemin overdacht en doelbewust gehandeld.
Binnen de waan heeft verdachte doelbewust stappen gezet om het doel dat hij zich in die waan had gesteld stap voor stap te realiseren. Zowel vóór als tijdens de uitvoering van zijn voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven heeft verdachte zich kunnen beraden op het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte zich ook daadwerkelijk beraden heeft blijkt uit het feit dat hij tijdens de uitvoering zijn plan steeds heeft aangepast aan de gebeurtenissen, om zo zijn doel te bereiken: de dood van het slachtoffer.
Op grond van het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachtes inzicht in de rationaliteit van zijn voorgenomen en vervolgens uitgevoerde daad was door zijn stoornis weliswaar vertroebeld - die berustte immers op een plan dat was gebaseerd op een bij verdachte levende voorstelling van zaken die tot stand was gekomen onder invloed van die stoornis - maar die vertroebeling had geen betrekking op zijn inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn gedraging. Verdachte had een duidelijk doel voor ogen: het slachtoffer moest sterven om de wereld te behoeden voor teloorgang.
xiv.
Ook overigens zijn er geen contra-indicaties, zoals een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, een te korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of het ontstaan van een gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit, aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte rade in de weg staan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de inhoud van de in de onderhavige zaak uitgebrachte deskundigenrapporten, in het bijzonder op de hiervoor reeds genoemde, ten behoeve van de behandeling van de zaak in hoger beroep uitgebrachte Pro Justitia-rapporten van de deskundigen Heinsman-Carlier en 't Hoen.
Zowel de deskundige Heinsman-Carlier als de deskundige 't Hoen hebben op basis van een nieuw onderzoek naar de geestvermogens van verdachte, anders dan de eerdere deskundigen, geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type en misbruik van alcohol. Beide deskundigen zijn het erover eens dat de schizo-affectieve stoornis verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het laste gelegde heeft beïnvloed, zodanig dat verdachte (nagenoeg) volledig door zijn ernstig psychotisch ontregeld toestandsbeeld werd aangestuurd.
De deskundige Heinsman-Carlier heeft onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
'Onderzochte ontwikkelde in zijn manisch-psychotische ontregeling een waan, waarin hij meende dat de wereld zou vergaan als zijn buurman niet werd gedood. Onder invloed van zijn verhoogd associatief denken, namen de bijkomende angsten in ernst toe. Uiteindelijk ervoer onderzochte de angst bedreigd / aangevallen te voelen[het hof begrijpt: te worden]
, ervoer hij de opdracht om zijn buurman te doden. (…)
Vervolgens claimt onderzochte amnesie voor de verdere toedracht van het tenlastegelegde.
(…)
Hoewel op basis van de geclaimde amnesie geen sluitend delictscenario gemaakt kan worden, komt vanuit de voorafgaande stappen naar voren, dat onderzochte ten tijde van zijn bezoek aan zijn buurman zowel opdracht gevende waanbeelden ervoer als diepe angsten ervoer. Onderzochte ervoer op dat moment nauwelijks controle meer over zijn denken. Uit de direct voorafgaande periode op de afdeling komt naar voren dat zowel gebeurtenissen in zijn omgeving als zijn eigen (verhoogd associatieve) denken aanleiding kunnen geven tot verlies van impulscontrole. De rol van alcohol valt niet nader te beoordelen, mogelijk heeft de alcohol een drempelverlagend effect gehad.
(…)
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten, voor zover bewezen geacht, lijkt onderzochte niet tot nauwelijks in staat te zijn geweest de opdrachten vanuit zijn waanbeleving (eerder slaan met bloempot) en angst voor aangevallen worden adequaat te hanteren. Of onderzochte uiteindelijk ten tijde van het tenlastegelegde heeft gehandeld vanuit een opdracht gevende waanbeleving, of gehandeld heeft vanuit zich aangevallen voelen, valt vanuit de geclaimde amnesie niet te herleiden. De doorwerking van de manische-psychotische ontregeling in de direct aan het tenlastegelegde voorafgaande stappen is zodanig, dat geadviseerd kan worden het tenlastegelegde onderzochte niet toe te rekenen.'
De conclusies en het advies van de deskundige 't Hoen houden onder meer het volgende in:
'(…) bij betrokkene [was] sprake van een ernstig manisch en psychotisch ontregeld toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde. Direct voorafgaand aan het ten laste gelegde werd het plotseling 'heel zwart' en kreeg hij door dat als het slachtoffer niets zou overkomen, dat dan de wereld zou vergaan. Dit stond voor hem direct overtuigend en zonder twijfel vast.
(…) Op basis van dit onwrikbare waanidee werd vervolgens het denken en handelen van betrokkene volledig aangestuurd. De realiteitstoetsing en het oordeels- en kritiekvermogen waren volledig verstoord in het kader van zijn psychiatrische toestandsbeeld en als gevolg hiervan had betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde geen andere mogelijkheden om zijn gedrag te remmen, dan wel om deze op een meer gezonde wijze bij te sturen. Het denken en handelen werden bij betrokkene op dat moment volledig aangestuurd door zijn ernstig psychotisch ontregeld toestandsbeeld.
(…) Onderzoeker adviseert om het hem ten laste gelegde, indien bewezen geacht, van
uit gedragskundig oogpunt niet toe te rekenen.'
Met de advocaat-generaal en de verdediging volgt het hof de conclusies van deze twee deskundigen met betrekking tot de bij verdachte geconstateerde ziekelijke stoornis en met betrekking tot zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde de verdachte niet kan worden toegerekend, zodat verdachte niet strafbaar is en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op te leggen straf of maatregel
Nu het hof van oordeel is dat verdachte niet strafbaar is en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan aan verdachte geen straf worden opgelegd.
Zoals hiervoor is overwogen, hebben zowel de advocaat-generaal als de verdediging - de laatste alleen indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen - geconcludeerd dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Over de vorm verschillen zij echter van mening. In de visie van de advocaat-generaal moet dat terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zijn, volgens de verdediging primair terbeschikkingstelling met voorwaarden en subsidiair terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor de duur van maximaal 2 jaren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De conclusies en adviezen van de deskundige Heinsman-Carlier houden - naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven - onder meer het volgende in:
'De belangrijkste risicofactor op recidive van een soortgelijk delict als het tenlastegelegde, wordt gevormd door zijn schizo-affectieve stoornis. Waarschijnlijk vormt het gebruik van alcohol een tweede aanvullende risicofactor.
(…)
Als doorwerking van de schizo-affectieve stoornis zijn er aanzienlijke beperkingen in het sociaalmaatschappelijk functioneren van onderzochte, ervaart hij op meerdere leefgebieden problemen.
Daarbij staakt onderzochte na opnames vaak snel zijn medicatie.
(…)
Als gevolg van zijn schizo-affectieve stoornis, de doorwerking in beperkingen aangaande zijn sociaalmaatschappelijk functioneren en het misbruik van alcohol, is van een adequaat sociaal-maatschappelijk zelfstandig functioneren nauwelijks sprake. De wisselwerking maakt dat zonder behandeling de kans op recidive van een soortgelijk delict als het indexdelict voor de korte en middellange termijn ingeschat kan worden als matig, voor de langere termijn ingeschat kan worden als hoog.
(…)
De voorkeur gaat uit naar een start met een klinische behandeling gericht op symptoomreductie, symptoomstabilisatie en terugvalpreventie. Redelijkerwijs is hierna een op resocialisatie gerichte behandeling vereist, waarbij niet uitgesloten kan worden dat onderzochte naar de toekomst toe aangewezen zal zijn op een vorm van beschermd wonen. Gezien het aanwezige patroon van eerdere impulsdoorbraken, de aard van het huidige tenlastegelegde, de indicatie voor toezicht en de kans op recidive, gaat hierbij de voorkeur uit naar een forensische setting. Met het bestaande patroon van impulsdoorbraken, het
huidige gevaar op recidive, de ernst van het tenlastegelegde en de behoefte aan toezicht, voldoet onderzochte in principe aan de criteria voor een maatregel terbeschikkingstelling. Er van uitgaande dat onderzochte vooral een verhoogd gevaar geeft ten tijde van een manisch-psychotische episode, moet onderzochte buiten deze episodes in staat geacht worden zijn afspraken adequaat na te komen. Het gebruiken van medicatie, de aanwezigheid van structuur en toezicht zijn hierbij belangrijke voorwaarden. Onder dergelijke voorwaarden zou onderzochte in het kader van een TBS met voorwaarden behandeld kunnen worden. Belangrijk hierbij is dat vanuit het perspectief van resocialisatie en toekomstig functioneren, een kliniek in de omgeving de voorkeur heeft. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan de Woenselse Poort of de Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg Pompestichting in Zeeland.
(…)'
De deskundige 't Hoen heeft - naast het hiervoor reeds weergegevene - het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
'Wanneer er bij betrokkene sprake is van een manisch ontremd en psychotisch ontregeld toestandsbeeld, kan dit leiden tot onvoorspelbaar, impulsief, bizar, alsmede agressief gedrag. Het beloop van de stoornis is al met al ongunstig gebleken en ook de prognose is ongunstig. Vanuit zijn stoornis is betrokkene kwetsbaar voor psychotische ontregeling bij te hoog oplopende stress en onvoldoende 'demping' hiervan. Zijn draagkracht is gering en zijn copingvaardigheden gebrekkig.
(…) Behandeling heeft hier lange tijd wel enige invloed op gehad, in de zin dat betrokkene zich bij dreigende (manische) ontregeling liet opnemen en begeleiding accepteerde. Medicamenteuze behandeling en medicatietrouw was echter altijd een 'heet hangijzer' en betrokkene geeft aan vaak al snel weer met de medicatie te zijn gestopt als de opname weer was beëindigd. Hier was met name zijn tot dan toe gebrekkig ziektebesef en -inzicht debet aan. Zijn ziektebesef en -inzicht zijn inmiddels wel fors toegenomen en ook lijkt betrokkene al langere tijd stabiel, alhoewel dit is binnen de structuur en het toezicht van het PPC.
(…) Bij toenemende psychotische symptomen en manische ontregeling, hetgeen te verwachten valt dat zich opnieuw (op termijn) voor zal gaan doen gezien het verloop van de stoornis tot nu toe, zal naar verwachting het ziektebesef bij betrokkene afnemen, hetgeen inherent is aan de pathologie. Het risico dat op een dergelijk moment zijn medicatietrouw afneemt c.q. verdwijnt is niet onaannemelijk, waardoor vervolgens het risico op psychotische decompensatie en van daaruit onvoorspelbaar (agressief) gedrag groot is.
(…) Onderzoeker is van mening dat, bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde, een
langdurige klinische behandeling binnen een forensische setting, gevolgd door een langdurige resocialisatie in de vorm van ambulante nazorg en begeleiding en een beschermde woonvorm geïndiceerd zijn gezien de ernstige psychiatrische stoornis van betrokkene.
(…) onderzoeker [acht] een tbs-maatregel een aangewezen juridisch kader om deze noodzakelijke behandeling gestalte te geven. Wat onderzoeker betreft kunnen hierbij zowel een tbs met dwangverpleging als een tbs met voorwaarden worden overwogen. De argumenten dat met een tbs met voorwaarden zou kunnen worden 'volstaan' zijn dat betrokkene inmiddels al langere tijd binnen het PPC stabiel functioneert en hij zich (oprecht) bereid en gemotiveerd toont voor (medicamenteuze) behandeling. Het risico dat hij zich zal onttrekken aan de voorwaarden schat onderzoeker als laag in.'
Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, waarin wordt geconcludeerd dat gebleken is dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat het gevaar voor recidive op (langere) termijn groot is - hetgeen een behandeling van de verdachte noodzakelijk maakt - is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Het hof heeft daarbij voorts in aanmerking genomen de inhoud van voornoemde rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 22 maart 2016, de verdachte betreffend, waarop behalve deze zaak niets is vermeld, alsmede de bijzonder grote ernst van het bewezen verklaarde.
Wat betreft de vorm van de terbeschikkingstelling overweegt het hof als volgt. De deskundige Heinsman-Carlier heeft terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd. Ervan uitgaande dat verdachte vooral een verhoogd gevaar geeft ten tijde van een manisch-psychotische episode, moet verdachte buiten deze episodes in staat geacht worden zijn afspraken adequaat na te komen, aldus de deskundige Heinsman-Carlier. Het gebruiken van medicatie en de aanwezigheid van structuur en toezicht zijn hierbij belangrijke voorwaarden in haar visie.
Volgens de deskundige 't Hoen kunnen zowel terbeschikkingstelling met dwangverpleging als terbeschikkingstelling met voorwaarden worden overwogen. De argumenten dat met een tbs met voorwaarden zou kunnen worden volstaan zijn naar zijn oordeel dat verdachte inmiddels al langere tijd binnen het PPC stabiel functioneert en hij zich (oprecht) bereid en gemotiveerd toont voor (medicamenteuze) behandeling), terwijl het risico dat hij zich zal onttrekken aan de voorwaarden door deze deskundige laag worden ingeschat.
Anders dan de deskundige Heinsman-Carlier heeft geadviseerd en de verdediging (primair) heeft betoogd, zal het hof aan de terbeschikkingstelling geen voorwaarden stellen, maar zal het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De deskundige Heinsman-Carlier heeft erop gewezen dat het gebruiken van medicatie en de aanwezigheid van structuur en toezicht belangrijke voorwaarden zijn bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Uit de rapporten van beide deskundigen blijkt echter, dat verdachte in het verleden, als hij niet was opgenomen, niet medicatietrouw was. Zoals de deskundige 't Hoen rapporteert, zal bij toenemende psychotische symptomen en manische ontregeling, waarvan te verwachten valt dat zich dat opnieuw (op termijn) voor zal gaan doen gezien het verloop van de stoornis tot nu toe, naar verwachting het ziektebesef bij verdachte afnemen, hetgeen inherent is aan de pathologie. Volgens de deskundige
't Hoen is het risico dat op een dergelijk moment zijn medicatietrouw afneemt c.q. verdwijnt niet onaannemelijk, waardoor vervolgens het risico op psychotische decompensatie en van daaruit onvoorspelbaar (agressief) gedrag groot is.
De deskundige 't Hoen wijst er ook op, dat het ziektebesef en -inzicht van verdachte inmiddels wel fors zijn toegenomen en dat verdachte al langere tijd stabiel lijkt, maar hij voegt daar wel aan toe dat dit is binnen de structuur en het toezicht van het PPC.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof het risico te groot dat bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet, althans niet in voldoende mate, zal worden voldaan aan de door de deskundige Heinsman-Carlier genoemde voorwaarden van het gebruiken van medicatie en de aanwezigheid van structuur en toezicht. Het hof is dan ook van oordeel, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen verpleging van overheidswege eist. Het hof acht een dergelijke verpleging aangewezen, nu het gevaar voor herhaling op (langere) termijn groot is en het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, niet verantwoord is de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd - waartoe klinische behandeling een bijdrage zou kunnen leveren - in de maatschappij te laten terugkeren.
Anders dan de verdediging subsidiair heeft betoogd, zal het hof de duur van de terbeschikkingstelling niet bij voorbaat 'maximeren'. De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is op de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals hierboven reeds is overwogen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing dat verdachte strafbaar is en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 23 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.