ECLI:NL:GHSHE:2016:5201

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.161.418_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis wegens overschrijding van de opdracht door het scheidsgerecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Cleaning B.V. en Slachthuis B.V. Het hof behandelt de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 17 februari 2014 was gewezen. Cleaning B.V. had in de arbitrage een vordering ingesteld tegen Slachthuis B.V. met betrekking tot de uitvoering van een overeenkomst voor schoonmaakwerkzaamheden. De arbitrage volgde op een mondelinge overeenkomst die op 17 juli 2012 was gesloten, waarbij Cleaning B.V. de werkzaamheden zou overnemen van een failliete onderneming. Het scheidsgerecht had geoordeeld dat Slachthuis B.V. gehouden was om de overeenkomst na te komen, maar het hof oordeelt dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden door meer toe te wijzen dan was gevorderd. Het hof bevestigt dat er geen grieven zijn ingediend tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank en dat het scheidsgerecht de grenzen van zijn opdracht heeft overschreden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die het arbitraal vonnis gedeeltelijk heeft vernietigd. Cleaning B.V. wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.161.418/01
arrest van 22 november 2016
in de zaak van
[cleaning b.v.] Cleaning B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.A.A. Berendsen te Heerlen,
tegen
Slachthuis [slachthuis] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van de Hel te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 december 2014 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zitttingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van
22 oktober 2014 tussen appellante – [cleaning b.v.] – als gedaagde en geïntimeerde – Slachthuis – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/279206 / HA ZA 14-404)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen het oordeel van de rechtbank over de feiten, opgenomen onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis, is geen grief gericht, zodat het hof daarvan uitgaat. In de kern staat tussen partijen het volgende vast.
a. Partijen hebben een arbitrageprocedure tegen elkaar gevoerd.
b. [cleaning b.v.] heeft in haar verzoek tot arbitrage/memorie van eis gesteld:
" [industriële reiniging b.v.] Industriële Reiniging B.V. en [Slachthuis] hebben met ingang van 1 december 2011 een overeenkomst voor het reinigen van de productlocatie te Nijmegen. Looptijd van de overeenkomst is 3 jaar. De overeenkomst loopt derhalve tot 1 december 2014 (…)."(2.1)
"Tussen [cleaning b.v.] en Slachthuis bestaat er vanaf 1 december 2011 een overeenkomst betreffende het reinigen van de productielocatie te Nijmegen (…). De overeenkomst kende een looptijd van 3 jaar (tot 1 december 2014)."(3.1)
[cleaning b.v.] heeft gesteld dat, gelet op het faillissement van [industriële reiniging b.v.] Industriële Reiniging B.V. ( [industriële reiniging b.v.] ) en daaropvolgend het overleg en de overeenstemming tussen partijen, deze overeenkomst (althans een overeenkomst) door Slachthuis moest worden nagekomen (4.1-4.5).
[cleaning b.v.] heeft in haar petitum gevorderd:
"Gedaagde te veroordelen om uitvoering te geven aan de overeenkomst, welke tussen partijen mondeling is overeengekomen tot 1 december 2014. (…) Althans een zodanige beslissing te nemen als Uw Raad in goede justitie vermeent te behoren."
c. Slachthuis heeft in haar antwoord gesteld:
"Gedaagde is op 1 december 2011 een overeenkomst aangegaan met [ [industriële reiniging b.v.] ] betreffende het reinigen van de productielocatie te Nijmegen voor een termijn van drie jaar tot 1 december 2014."(4)
Slachthuis heeft aangevoerd dat zij het aanbod van eiseres (om de schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren tot 1 december 2014, 1 augustus 2015 of een andere datum) niet heeft geaccepteerd. (11, 12, 18, 20, 26)
Slachthuis heeft ook naar voren gebracht dat zij de tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomst met inachtneming van een redelijke termijn van vier maanden heeft opgezegd, zodat [cleaning b.v.] de werkzaamheden mocht uitvoeren tot 1 augustus 2013. (17)
Slachthuis heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
d. [cleaning b.v.] heeft bij repliek gesteld:
"Eiseres heeft een overeenkomst met gedaagde gesloten voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden tot 1 december 2014. Gedaagde stelt deze overeenkomst niet aanvaard te hebben."(2.1)
"Nu gedaagde niet heeft aangetoond, binnen 8 dagen na ontvangst van de overeenkomst en het werkprogramma, de opdracht bij aangetekend schrijven verworpen te hebben, is de overeenkomst tot 1 december 2014 tussen partijen tot stand gekomen (…)."(3.6)
"Tussen partijen is (…) een overeenkomst tot stand gekomen voor een contract voor bepaalde tijd tot 1 december 2014, nu eiseres een overeenkomst met werkprogramma heeft aangeboden en gedaagde, dit niet heeft verworpen en ook niet aantoont het aanbod/de aanbiedingen verworpen te hebben."(4.1)
[cleaning b.v.] heeft haar petitum bij repliek opnieuw geformuleerd:
"Gedaagde te veroordelen uitvoering te geven aan de volledige overeenkomst voor bepaalde tijd (inclusief indexatie) tot 1 december 2014, welke tussen partijen tot stand is gekomen."
e. Slachthuis heeft bij dupliek gesteld:
"Eiseres stelt een schriftelijke overeenkomst voor bepaalde tijd tot 1 december 2014 gesloten te hebben met gedaagde. Gedaagde is echter een mondelinge overeenkomst aangegaan met eiseres waarin is afgesproken dat de werkzaamheden tijdelijk door eiseres verricht zouden worden."(1)
Slachthuis heeft gepersisteerd.
f. Een mondelinge behandeling heeft in de arbitrage niet plaatsgevonden.
g. Het scheidsgerecht heeft bij arbitraal vonnis van 17 februari 2014 geoordeeld dat
"partijen op 17 juli 2012 mondeling een overeenkomst gesloten hebben die de strekking had een doorstart te zijn, waarbij [cleaning b.v.] de overeenkomst die tevoren door [ [industriële reiniging b.v.] ] en Slachthuis op 1 dec. 2011 gesloten was zou overnemen met dezelfde contractsinhoud wat de overeengekomen werkzaamheden en prijs betreft en met hetzelfde personeel dat in het bedrijf van Slachthuis met die werkzaamheden belast was."(3.10)
Het scheidsgerecht heeft vervolgens overwogen:
"3.14 Arbiter komt derhalve tot de conclusie dat Slachthuis gehouden was om aan de overeenkomst van 17 juli 2012 uitvoering te geven voor de overeengekomen duur van 3 jaar.
3.15
[cleaning b.v.] heeft gevorderd om Slachthuis te veroordelen om uitvoering te geven aan de overeenkomst die tussen partijen overeengekomen is tot 1 dec. 2014, de in het contract genoemde einddatum van de overeenkomst na 3 jaar (…).
Arbiter stelt vast dat [cleaning b.v.] daarbij is uitgegaan van de overeengekomen contractsduur van 3 jaar, die op 1 dec. 2011 ingegaan is. Aangezien de uitvoering van de overeenkomst met ingang van 1 aug. 2013 door middel van opzegging gestaakt is, derhalve voor een periode van bijna 7 maanden tot op heden, is duidelijk dat de contractuele termijn met dezelfde periode na 1 december 2014 verlengd zou moeten worden om [cleaning b.v.] in de positie te brengen dat de overeenkomst zonder wanprestatie door de opdrachtgever, Slachthuis, uitgevoerd werd.
Gemakshalve wordt een termijn van 7 maanden aangehouden voor de periode waarin de uitvoering van de overeenkomst door toedoen van Slachthuis gestaakt werd. De datum voor het weer ten uitvoering brengen van de overeenkomst wordt gesteld op 1 maart 2014."
Het scheidsgerecht heeft Slachthuis veroordeeld
"tot het uitvoering geven aan de overeenkomst die partijen op of omstreeks 17 juli 2012 zijn aangegaan voor de resterende contractstermijn, derhalve met ingang van 1 maart 2014 tot 1 augustus 2015 (…)."
h. Slachthuis heeft verzocht het arbitraal vonnis te herzien en “de einddatum van het contract, conform de eis van [cleaning b.v.] , te stellen op 1 december 2014”, omdat de werkzaamheden, anders dan het scheidsgerecht had aangenomen, “niet [zijn] gestaakt”. Dit verzoek is afgewezen door het scheidsgerecht.
4.2.
Tegen het oordeel van de rechtbank onder 3.1 en 4.7-4.8 van het bestreden vonnis, dat het arbitraal vonnis van 17 februari 2014 niet geheel moet worden vernietigd (zoals primair was gevorderd), is geen grief gericht, zodat het hof daarvan uitgaat.
4.3.
Slachthuis heeft in eerste aanleg subsidiair gevorderd het arbitraal vonnis van 17 februari 2014 gedeeltelijk te vernietigen voor zover het vonnis veroordeelt tot het uitvoering geven aan de overeenkomst na 1 december 2014. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis deze vordering toegewezen en het arbitraal vonnis vernietigd doch slechts voor zover daarin is geoordeeld dat de einddatum van de tussen partijen gesloten overeenkomst met zeven maanden wordt verlengd. De rechtbank heeft bepaald dat het arbitraal vonnis voor het overige in stand blijft. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, doordat meer is toegewezen dan is gevorderd, en het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, waardoor het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde.
4.4.
[cleaning b.v.] voert in hoger beroep twee grieven aan. De kern van beide grieven is de stelling dat het scheidsgerecht binnen de grenzen van zijn opdracht en het debat tussen partijen de vrijheid had te komen tot het oordeel zoals vastgelegd in het arbitraal vonnis. [cleaning b.v.] voert ter toelichting van de grieven aan dat zij steeds is uitgegaan van een looptijd van drie jaar, dat zij een veroordeling tot nakoming voor deze gehele looptijd heeft beoogd en dat de uitvoering van de overeenkomst - gelet op de toepasselijke algemene voorwaarden en de door Slachthuis naar voren gebrachte opzegging - voor de duur van de behandeling van de arbitrage is “geschorst”. De werkzaamheden zijn volgens [cleaning b.v.] gedurende de arbitrage (ook na 1 augustus 2013) wel uitgevoerd, anders dan het scheidsgerecht heeft aangenomen (aan de opzegging is uiteindelijk geen gevolg verbonden), maar dit gebeurde in de visie van [cleaning b.v.] op de voet van een separate (mondelinge) overeenkomst en tegen een lager tarief (dat [cleaning b.v.] niet wenste te accepteren), zodat de werkzaamheden in deze periode niet meetellen voor de looptijd van de overeenkomst van 17 juli 2012. Dit betekent dat het scheidsgerecht terecht de looptijd van de overeenkomst van 17 juli 2012 heeft verlengd en de veroordeling tot nakoming in de periode tot 1 augustus 2015 heeft uitgesproken, aldus [cleaning b.v.] .
4.5.
Slachthuis heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.6.
Beide partijen hebben zich beroepen op de hiervoor onder 4.1 aangehaalde memories. Zij hebben niet gewezen op andere concrete gegevens die relevant kunnen zijn voor de uitleg en vaststelling van de vordering in de arbitrage en in het verlengde daarvan de aan het scheidsgerecht gegeven opdracht. Uit de memories kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niets anders worden afgeleid dan dat [cleaning b.v.] nakoming heeft gevorderd voor de periode tot 1 december 2014. Slachthuis heeft de vordering van [cleaning b.v.] en de door partijen aan het scheidsgerecht verleende opdracht redelijkerwijs in deze zin mogen opvatten. Niets wijst erop dat [cleaning b.v.] en het scheidsgerecht redelijkerwijs een andere betekenis aan de opdracht hebben mogen geven. De bij memorie van eis geformuleerde vordering een zodanige beslissing te nemen als het scheidsgerecht in goede justitie vermeent te behoren leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit de stellingen van [cleaning b.v.] in de arbitrage niet kan worden afgeleid dat daarmee is beoogd een verlenging van de duur van het contract te bereiken. De vordering een zodanige beslissing te nemen als het scheidsgerecht in goede justitie vermeent te behoren is zeer algemeen geformuleerd, maar voor zover deze vordering nog enige ruimte zou hebben geboden de door het scheidsgerecht gekozen weg te bewandelen, is deze weg naar het oordeel van het hof afgesloten door de wijze waarop [cleaning b.v.] haar vordering bij repliek heeft toegelicht en opnieuw heeft geformuleerd (4.1 hiervoor onder d). Het scheidsgerecht heeft zich dan ook niet aan zijn opdracht gehouden, nu een veroordeling is uitgesproken tot nakoming in een periode na 1 december 2014.
4.7.
De argumenten van [cleaning b.v.] ter toelichting van de grieven stuiten af op dit oordeel. De door [cleaning b.v.] in dit geding naar voren gebrachte wensen en opvattingen zijn in de arbitrage niet (op voldoende kenbare wijze) ter kennis van Slachthuis en het scheidsgerecht gebracht en zij doen daarom niet ter zake. [cleaning b.v.] heeft niet duidelijk gemaakt wanneer en hoe zij in de arbitrage het standpunt naar voren heeft gebracht dat de uitvoering van de overeenkomst, zoals zij nu aanvoert, was geschorst (grieven 4.4) en dat en waarom deze schorsing zou moeten leiden tot een verlenging van de looptijd van de overeenkomst. Partijen zijn het erover eens dat het scheidsgerecht de opdracht had te beslissen als goede man naar billijkheid, maar dit geeft het scheidsgerecht, anders dan [cleaning b.v.] heeft betoogd (antwoord eerste aanleg, 4.3.7), niet de vrijheid meer toe te wijzen dan is gevorderd.
4.8.
Nu het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en het arbitraal vonnis om die reden al op de voet van het bepaalde in art. 1065 lid 1 onder c Rv partieel moet worden vernietigd, zoals de rechtbank terecht heeft gedaan, behoeft de vraag of bij het arbitraal vonnis het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, en in het verlengde daarvan de vraag of het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde is, geen behandeling meer.
4.9.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [cleaning b.v.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep (1 punt x tarief II) worden veroordeeld.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [cleaning b.v.] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Slachthuis begroot op € 704,- aan vast recht en € 894,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag van dit arrest tot de dag van volledige betaling, en in de nakosten van € 131,- indien dit arrest niet wordt betekend dan wel € 199,- indien dit arrest wordt betekend;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Beurskens, L.S. Frakes en D. Osmic en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 november 2016.
griffier rolraadsheer