In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.J. van Meggelen, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin haar gezag was beëindigd en de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg) tot voogd was benoemd. De moeder betwistte de beslissing van de rechtbank en voerde aan dat zij niet ongeschikt was om haar ouderlijke taken te vervullen en dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor haar dochter was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2016 werd de minderjarige gehoord, die aangaf geen contact meer te willen met haar moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden haar gezag misbruikt heeft, wat heeft geleid tot een problematische relatie met haar dochter. De moeder heeft herhaaldelijk grenzen overschreden en heeft gedragingen vertoond die het vertrouwen van de minderjarige in haar hebben geschaad. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om een goede invulling te geven aan haar gezagspositie en dat het beëindigen van het gezag noodzakelijk was ter bescherming van de belangen van de minderjarige.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de minderjarige werd beëindigd op basis van artikel 1:266b BW, dat misbruik van gezag regelt. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die zich goed ontwikkelt in de huidige situatie met haar pleegvader. De moeder werd verzocht om haar rol als ouder te heroverwegen en de belangen van haar dochter voorop te stellen.