Uitspraak
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door mr. S.R. van Laar, heeft in eerste aanleg verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, die door de moeder, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Hilkens, werd betwist. De rechtbank had eerder een beschikking gegeven waarin de raad werd verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang en de draagkracht van beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2016 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de raad. De raad concludeerde dat de vader niet in staat is om op een verantwoorde manier omgang te hebben met zijn dochter, vanwege zijn agressieproblemen en het gebrek aan inzicht in de gevolgen van zijn gedrag voor het kind. De vader betwistte dit en stelde dat hij geen agressieproblemen heeft en dat hij in staat is tot onbegeleide omgang. De moeder steunde het advies van de raad en stelde dat de vader eerst zijn emoties moet leren reguleren voordat omgang kan plaatsvinden. Het hof oordeelde dat de vader eerst moet werken aan zijn emotionele regulatie en dat omgang met de dochter op dit moment niet in haar belang is. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het verzoek van de vader tot omgang werd afgewezen.