ECLI:NL:GHSHE:2016:5097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
20-002863-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door snelheidsovertreding binnen bebouwde kom

Op 15 november 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 12 maart 2011 in Heerlen, waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid van 96 tot 98 kilometer per uur in een gebied waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Het hof oordeelde dat het ongeval niet had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof overwoog dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding met de 15-jarige fietser. De verdediging had gepleit voor vrijspraak, maar het hof verwierp dit verweer en bevestigde de schuld van de verdachte op basis van de feiten en omstandigheden van het geval. De uitspraak benadrukt de ernst van snelheidsovertredingen en de gevolgen daarvan voor verkeersveiligheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002863-12
Uitspraak : 15 november 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
8 augustus 2012 in de strafzaak met parketnummer 03-700126-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde (waarbij de schuld bestaat uit aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid) zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf van
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal ontzeggen voor de duur van 2 jaren. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave van de in beslag genomen goederen zal gelasten.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. In het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging het hof verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen en hem niet de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen, mede gelet op het feit dat er sinds het ten laste gelegde feit vijfenhalf jaar verstreken is.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
dat hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente Heerlen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Beersdalweg en komende uit de richting van de Huisbergerstraat en gaande in de richting van de T-kruising met de Vrankerkerklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van 96 kilometer per uur tot 98 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een voor die wegsituatie te hoge snelheid, voornoemde T-kruising te naderen en op zodanige wijze te rijden althans te sturen althans te remmen, dat er een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een fietser welke doende was de Beersdalweg over te steken, door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde die fietser, werd gedood, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, de bij wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Beersdalweg, komende uit de richting van de Huisbergerstraat en gaande in de richting van de T-kruising met de Vrankerkerklaan, met een snelheid van 96 kilometer per uur tot 98 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van
50 kilometer per uur, althans met een voor die wegsituatie te hoge snelheid, voornoemde T-kruising is/heeft genaderd en op zodanige wijze heeft gereden althans heeft gestuurd althans heeft geremd, dat er een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een fietser welke doende was de Beersdalweg over te steken, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2011 in de gemeente Heerlen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Beersdalweg en komende uit de richting van de Huisbergerstraat en gaande in de richting van de T-kruising met de Vrankerkerklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend met een veel hogere dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van
50 kilometer per uur voornoemde T-kruising te naderen en op zodanige wijze te rijden dat er een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een fietser welke doende was de Beersdalweg over te steken, door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde die fietser, werd gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, de bij wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Het is aan de schuld van de verdachte (rijdend in een auto met te hoge snelheid) te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan een fietser (de 15-jarige [slachtoffer] ) is komen te overlijden. De schuld bestaat naar de mening van de advocaat-generaal uit aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman – samengevat – het navolgende aangevoerd. De raadsman is van mening dat de ten laste gelegde, door de Verkeersongevallenanalyse van de politie (VOA) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) berekende, snelheid niet bewezen verklaard kan worden. Volgens de raadsman gaan de VOA en het NFI er ten onrechte van uit dat het wegdek droog was en worden in beide rapporten een aantal aangetroffen bandensporen ten onrechte aan de auto van verdachte toegeschreven. De raadsman beroept zich daarbij op de bevindingen van de deskundige G.A. van Laere van Ongevallenanalyse Apeldoorn V.O.F.
Volgens de raadsman heeft verdachte weliswaar te hard gereden (60 kilometer per uur), maar gezien de situatie niet roekeloos of zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend. De snelheidsoverschrijding is ook niet de oorzaak van het ongeval geweest. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt de raadsman dat er bij een overschrijding van de maximumsnelheid met 15 kilometer per uur nog geen sprake hoeft te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Bovendien mocht verdachte erop vertrouwen dat een fietser niet plotseling de rijbaan zou oversteken op een daarvoor niet bestemde plek, terwijl er verkeerslichten waren. Toen de fietser de rijbaan overstak, was verdachte die plaats al zo dicht genaderd dat hij, zelfs als hij 50 km/u had gereden, niet meer in staat was geweest het ongeval te voorkomen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat op zaterdag 12 maart 2011 omstreeks 22.20 uur een ongeval heeft plaatsgevonden op de Beersdalweg te Heerlen. Daarbij was verdachte betrokken als bestuurder van een Mazda, kenteken [kenteken] en [slachtoffer] als bestuurder van een fiets. De Mazda kwam uit de richting van de Huisbergerstraat en reed in de richting van de T-kruising Beersdalweg met de Vrankerkerklaan.
Getuige [getuige 1] (pv pol. p 30) heeft verklaard dat zij samen met haar vriend [getuige 2] en [slachtoffer] naar de McDonald’s fietsten, waarbij zij achterop zat bij haar vriend en [slachtoffer] op een geleende fiets van [getuige 2] fietste. Nadat zij en [getuige 2] waren overgestoken bleef [slachtoffer] rechts fietsen op het fietspad langs de Beersdalweg. [getuige 1] en [getuige 2] fietsten aan de linkerkant.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard (pv pol. p. 33) dat hij hoorde dat [slachtoffer] riep dat hij ook zo over zou steken. Hij zag dat [slachtoffer] bij de kruising Beersdalweg met de Vrankerkerklaan over zijn linkerschouder keek en vaart minderde maar niet stopte. Hij zag dat [slachtoffer] weer harder ging fietsen en de Beersdalweg over stak. Vervolgens hoorde [getuige 2] geslip van een auto en zag hij dat [slachtoffer] aangereden werd.
[slachtoffer] is ter plaatse overleden (pv van onnatuurlijke dood, PL22431 2011029006-11).
Verdachte heeft verklaard dat hij niet op de teller heeft gekeken en schat dat hij met een snelheid van ongeveer 60 km/u reed (pv pol. p. 57), dat hij geen fietser van te voren heeft gezien en deze pas zag toen hij de weg opflitste en tegen hem op botste.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat dit niet juist is, dat hij wel op de teller heeft gekeken en 60 kilometer per uur reed, dat hij in de vierde versnelling reed. Toen hij het stoplicht naderde was het groen. Hij zag twee voetgangers die rechts van de kruising liepen. Hij heeft geen fietsers gezien. Hij zag de fietser pas toen deze tegen de voorruit klapte. Vervolgens heeft hij naar rechts bijgestuurd.
In het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 17 augustus 2011 (pv pol. p. 90) is over de toedracht van het ongeval het volgende opgenomen.
De bestuurder van de Mazda had gereden over de rechter rijstrook van de rechter rijbaan van de Beersdalweg, komende uit de richting van de Huisbergerstraat en rijdende in de richting van de T-kruising met de Vrankerkerklaan. Bij deze T-kruising had deze bestuurder het voornemen om zijn weg rechtdoor over de Beersdalweg te vervolgen. De bestuurder van de betrokken ATB-fiets, merk Vertical, had gereden over het verplichte fietspad gelegen rechts naast de rechter rijbaan van de Beersdalweg, komende uit de richting van de Huisbergerstraat en gaande in de richting van de T-kruising met de Vrankerkerklaan. Gekomen bij genoemde T-kruising reed de bestuurder van de betrokken ATB-fiets, via de voetgangersoversteekplaats of via de (brom)fietsoversteekplaats, gelegen kort voor het kruisingsvlak van genoemde T-kruising, de rijbaan van de Beersdalweg op, teneinde de rijbaan van de Beersdalweg over te steken richting de Vrankerkerklaan. Om een aanrijding te voorkomen remde de bestuurder van de Mazda krachtig af. Vervolgens botste de bestuurder van de Mazda frontaal met de voorzijde links tegen de linker flank van de bestuurder van de ATB-fiets.
Met betrekking tot de vermijdbaarheid van het ongeval is het volgende opgenomen.
De bestuurder van de ATB-fiets had het ongeval kunnen voorkomen, door alvorens de rijbaan van de Beersdalweg over te steken, de bestuurder van de personenauto, die rechtdoor over de Beersdalweg zijn weg wilde vervolgen, voor te laten gaan.
Tevens had de bestuurder van de ATB-fiets het ongeval kunnen voorkomen door gebruik te maken van de voetgangersoversteekplaats, gelegen voor het kruisingsvlak van de T-kruising van de Beersdalweg met de Vrankerkerklaan. Hij had dan zijn voertuig tot stilstand moeten brengen om vervolgens de bedieningsknop van het verkeerslicht te bedienen. Ervan uitgaande, dat de bestuurder van de personenauto zijn voertuig bij rood licht tot stilstand zou brengen, kon de bestuurder van de ATB-fiets bij groen licht van het verkeerslicht de rijbaan van de Beersdalweg via de voetgangersoversteekplaats lopend oversteken. De bestuurder van de ATB-fiets had het ongeval kunnen voorkomen door gebruik te maken van de (brom)fietsoversteekplaats. Hij had dan de bedieningsknop van het verkeerslicht kunnen bedienen en bij groen licht de rijbaan rijdend via de fietsoversteekplaats kunnen oversteken.
De bestuurder van de ATB-fiets is de rijbaan opgereden vermoedelijk via de voetgangersoversteekplaats gelegen voor het kruisingsvlak van de T-kruising. Indien de fietser gebruik had gemaakt van de (brom)fietsoversteekplaats gelegen voorbij de T-kruising had hij vanaf de voetgangersoversteekplaats een afstand van ongeveer 42 meter over het fietspad moeten overbruggen om deze fietsoversteekplaats te bereiken. Gezien het snelheidsverschil tussen de bestuurder van de ATB-fiets en de bestuurder van de auto, kan met zekerheid gesteld worden dat de bestuurder van de personenauto op enig moment tijdens het overbruggen van deze afstand de fiets voorbij was gereden en had er geen aanrijding plaats gevonden.
De bestuurder van de personenauto werd plotsteling geconfronteerd met de bestuurder van de ATB-fiets, die vanaf het fietspad, gelegen rechts naast de rijbaan van de Beersdalweg, de rijbaan van de Beersdalweg opreed. Ondanks krachtig afremmen kon de bestuurder van de personenauto het ongeval niet voorkomen. Uit ingesteld onderzoek bleek, dat de bestuurder van de personenauto kort voor de aanrijding had gereden met een snelheid van ongeveer 96 km/h tot 98 km/h. De bestuurder van de personenauto had het ongeval kunnen voorkomen, indien hij had gereden met een snelheid van 50 km/h, zijnde de ter plaatse geldende maximum snelheid. Tot een gereden snelheid van maximaal 67 km/h door de bestuurder van de personenauto had de bestuurder van de ATB-fiets de rechter rijstrook van de rechter rijbaan van de Beersdalweg volledig kunnen oversteken, zonder dat de bestuurder van de personenauto moest uitwijken of afremmen.
Namens de verdediging heeft G.A. van Laere van Ongevallenanalyse Apeldoorn V.O.F., een deskundigenrapport opgesteld. Tevens is hij ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Van Laere heeft op onderdelen kritiek geleverd op de rapportage van de politie. Met name is er volgens hem onvoldoende onderbouwing voor de aannames van de politie met betrekking tot de herkomst van (het eerste deel van) de sporen welke aan de Mazda worden toegeschreven. Daarbij heeft Van Laere gewezen op afwijkingen met betrekking tot de spoorbreedtes. Deze sporen zouden door een andere auto veroorzaakt kunnen zijn. In zijn analyse komt hij tot een botssnelheid van circa 65 km/h.
Ir. A.C.E. Spek van het NFI heeft, desgevraagd door het hof, een rapportage opgesteld d.d.
6 juni 2016, Snelheidsbepaling en vermijdbaarheidsanalyse naar aanleiding van een verkeersongeval in Heerlen op 12 maart 2011.
Voorafgaand aan het rapport heeft hij in een reactie van 2 mei 2016 met als onderwerp “Toewijzing bandensporen” gemotiveerd aangegeven dat op basis van de door de politie ter beschikking gestelde digitale foto’s is te stellen dat er sprake is van één spoor wat in één beweging is afgetekend. Het sporenbeeld kan volgens Spek als uitgangspunt worden genomen voor de snelheidsberekening en vermijdbaarheidsbeschouwing. Als argumenten voert hij aan dat het sporenbeeld kenmerken heeft die zonder botsing niet konden ontstaan terwijl die kenmerken wel konden ontstaan door de aanrijding van de fietser door de Mazda ter hoogte van de oversteekplaats, met een onderlinge overlap zoals door de politie bij de inpassing bepaald. Voorts is het sporenbeeld passend bij de Mazda, terwijl een aanzienlijk deel van het autopark deze sporen niet had kunnen aftekenen.
Spek komt in zijn rapport van 6 juni 2016 tot de volgende conclusies.
De rijsnelheid van de Mazda bij aanvang van de remming had een waarde van tenminste 91 km/u. Uit de berekening volgt voor de botssnelheid van de Mazda een waarde van tenminste 76 km/u. Dit is niet in tegenspraak met de werpafstand van fiets en fietser. Uitgaande van een aanvankelijke rijsnelheid van (minimaal) 91 km/u heeft de snelheidskeuze de kans op een letselongeval op de kruising aanzienlijk verhoogd. De kans dat de Mazda-bestuurder bij het passeren van de kruising in een letselongeval betrokken zou raken bij een rijsnelheid van 50 km/u was slechts een fractie van de kans daarop bij de berekende snelheid van 91 km/u. Het is in dit geval ook mogelijk om de vermijdbaarheidsanalyse toe te spitsen op de specifieke situatie van het ongeval. Hiervoor is uit te gaan van de situatie op het moment waarop de fietser besloot om over te steken. Op dat moment had de Mazda een zekere onbekende afstand tot de botsplaats. Uitgaande van de berekende rijsnelheid van (minimaal) 91 km/u bereikte de Mazda de botsplaats in ongeveer 55% van de tijd die dat bij 50 km/u zou kosten. De afremming voor de botsplaats heeft dat percentage licht verhoogd. De fietser had echter tot op de botsplaats de oversteek al aanzienlijk meer dan 55% van de oversteek afgerond, namelijk circa 75% van de benodigde afstand. Op die grond is te verwachten dat de fietser in dit geval de oversteek had kunnen voltooien als de Mazda zou zijn genaderd met een constante snelheid van 50 km/u.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundige Spek nu deze de door de politie in de ongevalsanalyse gebruikte uitgangspunten heeft bevestigd (met een kleine correctie op het punt van de snelheid, te weten minimaal 91 km/u) en gemotiveerd heeft aangegeven op grond waarvan de bandensporen aan de Mazda kunnen worden toegerekend, in tegenstelling tot de conclusies van Van Laere.
Het hof volgt derhalve het standpunt van de verdediging met betrekking tot de toewijzing van de bandensporen en de gereden snelheid niet. Meer specifiek met betrekking tot de remproeven overweegt het hof nog dat verbalisant [verbalisant] , die op 12 maart 2011 omstreeks 22.45 uur, een onderzoek heeft ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval, heeft gerelateerd dat het wegdek droog was (pv pol. p. 93 en 99). Weliswaar heeft het ongeval ongeveer 25 minuten daarvóór plaatsgevonden, omstreeks 22.20 uur, maar onvoldoende is gebleken dat het wegdek ten tijde van het ongeval nat was. Zowel de VOA als het NFI zijn er naar het oordeel van het hof in hun rapporten dan ook terecht van uitgegaan dat het wegdek droog was.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een veel hogere dan de toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden te weten met een snelheid van (minimaal) 91 kilometer per uur.
De vraag is vervolgens of de bewezen verklaarde feitelijke gedraging, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kan rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Volgens vaste jurisprudentie komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In het licht van deze beoordelingsmaatstaf acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte reed op 12 maart 2011 omstreeks 22:15 uur als bestuurder van een personenauto over de Beersdalweg te Heerlen, komende uit de richting van de Huisbergerstraat (verklaring verdachte ter terechtzitting eerste aanleg). De Beersdalweg is gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom en ter plaatse geldt een maximum snelheid van 50 kilometer per uur (pv pol. p. 95). Aan beide zijden van de Beersdalweg ligt een fietspad, dat door een verhoogde berm van de rijbaan gescheiden is (pv pol. p. 95 en 226). De straatverlichting brandde (pv pol. p. 56 en 99).
Verdachte heeft verklaard dat hij op de T-kruising van de Beersdalweg met de Vrankerkerklaan rechtdoor wilde rijden (verklaring verdachte ter terechtzitting eerste aanleg). Hij zag twee mensen die rechts van hem liepen. Hij zag dat het verkeerslicht voor hem op groen stond en hij zag naar eigen zeggen geen ander verkeer bij het verkeerslicht (verklaring verdachte ter terechtzitting eerste aanleg). Hij kon de kruising goed overzien (pv pol. p. 62) en het uitzicht was vrij en onbelemmerd (pv pol. p. 56).
Uit het voorgaande volgt dat verdachte, terwijl het donker was, met zijn auto binnen de bebouwde kom, met veel hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, te weten (minimaal) 91 kilometer per uur, op een kruising met oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers is afgereden. Verdachte had kort vóór het ongeval met [slachtoffer] voetgangers zien lopen en was zich er dus van bewust dat er andere verkeersdeelnemers aanwezig waren. Uit de vermijdbaarheidsbeschouwing zoals opgesteld in de verkeersongevalsanalyse van 17 augustus 2011 en uit het rapport van het NFI volgt, dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien verdachte de ter plekke geldende maximum snelheid had gereden. Door dat niet te doen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] is gedood.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet voorgeschreven maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het ongeval heeft verdachte enorm aangegrepen. Hij realiseert zich dat de nabestaanden veel verdriet hebben dat niet zal overgaan.
Sinds het ongeval is er veel tijd verstreken. Een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid zouden nu, vijfenhalf jaren later, hun doel voorbij schieten. Bovendien heeft verdachte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
Verdachte zal bij een veroordeling waarschijnlijk door zijn werkgever worden ontslagen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto met een snelheid van ten minste 91 kilometer per uur binnen de bebouwde kom van Heerlen over de Beersdalweg gereden. Dat is bijna het dubbele van de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Verdachte heeft de 15-jarige [slachtoffer] , die bezig was op een T-kruising de rijbaan over te steken bij een oversteekplaats voor voetgangers en fietsers, niet opgemerkt en is tegen hem aangereden. [slachtoffer] heeft deze aanrijding niet overleefd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS met betrekking tot overtreding van artikel 6 WVW 1994, uitgaande van een ‘aanmerkelijke verkeersfout’. Als oriëntatiepunt geldt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Het hof rekent het verdachte zeer aan dat hij, terwijl het donker was, met een onacceptabel hoge snelheid in de bebouwde kom heeft gereden over een weg met oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers. Verdachte is tegen de 15-jarige [slachtoffer] aangereden, die daarbij het leven verloren heeft.
Tegelijkertijd houdt het hof er rekening mee dat [slachtoffer] de rijbaan plotseling overstak, zonder verdachte voor te laten gaan.
Verdachte heeft ervan blijk gegeven in te voelen hoeveel verdriet de nabestaanden hebben en heeft zich zeer aangedaan getoond.
Het hof neemt bij de bepaling van de strafsoort en -maat voorts in aanmerking dat bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Deze termijn is aangevangen op 12 maart 2011, de dag waarop verdachte door de politie is verhoord. Tegen het door de rechtbank op 8 augustus 2012 gewezen vonnis is op 17 augustus 2012 door het openbaar ministerie en op 22 augustus 2012 door verdachte appel ingesteld. De stukken van de zaak zijn op 10 oktober 2013 ingekomen bij de griffie van het hof en het hof wijst arrest op 15 november 2016.
Het hof stelt vast dat de inzendtermijn van de stukken van acht maanden door de rechtbank met zes maanden is overschreden, alsmede dat het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Weliswaar dienden in hoger beroep mede op verzoek van de verdediging getuigen te worden gehoord en moest nader deskundigenonderzoek plaatsvinden, maar dit zijn naar het oordeel van het hof geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding geheel rechtvaardigen.
Het voorgaande in ogenschouw nemende zou, zonder schending van de redelijke termijn, een taakstraf van 180 uren naar het oordeel van het hof passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het verweer dat verdachte – kort gezegd – het rijbewijs niet kan missen, verwerpt het hof. Het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid weegt zwaarder dan het belang van verdachte bij behoud van het rijbewijs. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat dit belang met een ontzegging van de rijbevoegdheid nog steeds wordt gediend.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Dat verdachte – volgens de verdediging – waarschijnlijk zal worden ontslagen door zijn werkgever, kan gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde aan strafoplegging niet in de weg staan.
Beslag
De in beslag genomen personenauto zal aan verdachte worden teruggegeven, nu voortduring van het beslag niet meer noodzakelijk is.
De in beslag genomen fiets behoort toe aan [getuige 2] en zal aan hem worden teruggegeven, nu voortduring van het beslag niet meer noodzakelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto merk MAZDA type 323, kenteken [kenteken] ;
gelast de
teruggaveaan [getuige 2] , laatst bekend adres [adres] , van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een fiets VERTICAL EDGE ATB 1904999.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 15 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.