ECLI:NL:GHSHE:2016:5005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
20-001501-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens wederspannigheid, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en diefstal gevolgd door bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, voor onder andere wederspannigheid, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en diefstal gevolgd door bedreiging met geweld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting is de verdachte niet verschenen, maar zijn advocaat heeft wel enkele opmerkingen gemaakt over de persoonlijke situatie van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft besloten de opgelegde straf te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 148 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verbeterde kwalificatie van de bewezenverklaring in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001501-15
Uitspraak : 14 november 2016
VERSTEK (DIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-845383-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
[verblijfplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van kort gezegd
(feit 1)wederspannigheid,
(feit 2)bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
(feit 3 primair)diefstal gevolgd door bedreiging met geweld en
(feit 4 primair)diefstal gevolgd door bedreiging met geweld,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is in dat vonnis toewijzend beslist op de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Hij heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De advocaat mr. M. Hendriks-van Kollenburg is wel ter terechtzitting verschenen maar heeft meegedeeld niet door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Het hof heeft niettemin kennisgenomen van enkele opmerkingen van de advocaat over de persoonlijke situatie van de verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 148 dagen, met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met de opgelegde straf en zal in zoverre het vonnis vernietigen.
Het hof verenigt zich voor het overige met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust
a. met verbeterde lezing van de bewezenverklaring van feit 1 zoals vermeld op p. 6 van het vonnis van de rechtbank. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dient in plaats van
‘benen’(regel 6 van die bewezenverklaring) te worden gelezen
‘been’;
met een nadere overweging omtrent het ten laste gelegde onder 2: daar waar ten laste is gelegd “
dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd”, gaat het hof ervan uit - gelet op de inhoud van het strafdossier - dat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld dat verdachte die woorden middellijk, door tussenkomst van een of meer ander(en), aan [slachtoffer 1] heeft toegevoegd.
met verbetering van de kwalificatie van het bewezen verklaarde onder 2, welke kwalificatie behoort te luiden:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ter zake van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate waarin feiten als de bewezen verklaarden onder 1, 3 en 4 in het algemeen schade teweeg brengen aan de eigenaren van de weggenomen goederen, dan wel hun verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 persoonlijk leed en angst teweeg heeft gebracht bij slachtoffer [slachtoffer 2] .
  • de mate waarin het bewezen verklaarde onder 2 persoonlijk leed en angst teweeg heeft gebracht bij slachtoffer [slachtoffer 1] , zoals blijkt uit haar aangifte.
Slachtoffers van dit soort feiten kunnen hier jarenlang last van ondervinden in die zin dat de herinnering eraan hen hindert in hun dagelijkse bestaan. Daarnaast zorgen feiten als de onderhavige ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, in dit geval in het bijzonder bij de minderjarige getuigen van het feit dat onder 2 bewezen is verklaard.
Ter zake van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2016, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Voorts blijkt uit dit uittreksel dat verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2016 de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar is opgelegd, tegen welk vonnis door de verdachte hoger beroep is ingesteld terwijl die procedure in hoger beroep nog niet is afgerond;
  • de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof acht, het vorenstaande in overweging genomen, passend en geboden verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, te weten 148 dagen. Het hof is als volgt tot dit aantal dagen gekomen:
26 mei 2014 (inverzekeringstelling tot en met 30 mei 2014 (schorsing) = 5 dagen;
17 juli 2014 (schorsing opgeheven) tot en met 29 oktober 2014 (geschorst) = 104 dagen;
8 januari 2015 (schorsing opgeheven) tot en met 16 februari 2015 (op vrije voeten gesteld in opdracht van de officier van justitie) = 39 dagen.
Totaal 5 + 104 + 39 = 148 dagen.
Oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld algemene en bijzondere voorwaarden zoals waartoe de rechtbank heeft beslist, acht het hof, evenals de advocaat-generaal, niet langer opportuun nu aan verdachte bij vonnis van 11 maart 2016 in een andere strafzaak de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar is opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 24c, 36f, 57, 63, 180, 181, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
148 (honderdachtenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene, waaronder begrepen de verbeterde kwalificatie van het onder 2 bewezen verklaarde.
Aldus gewezen door
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. R.D. van Heffen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.M. van Keulen, griffier,
en op 14 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.