3.4.[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – zakelijk weergegeven – als volgt in hoger beroep gevorderd:
1. primair: te verklaren voor recht dat partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan en dat [appellante] op basis daarvan in totaal € 64.987,59 aan [geïntimeerde] heeft geleend, althans hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist acht;
- subsidiair: te verklaren voor recht dat [appellante] in totaal € 64.987,59 onverschuldigd
heeft betaald aan [geïntimeerde] ; althans hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist
acht;
- meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten
koste van [appellante] waardoor [appellante] een schade heeft geleden van € 64.987,59; althans
hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist acht;
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 64.987,59 aan [appellante] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2013 tot de dag van volledige betaling, althans [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen het hof juist acht;
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.424,88 aan [appellante] , zijnde de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen arrest, althans [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen het hof juist acht;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen arrest;
5. [geïntimeerde] te veroordelen in de nakosten.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellante] toewijsbaar zijn.