ECLI:NL:GHSHE:2016:50

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.163.834_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en terugbetaling vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin haar vorderingen tot terugbetaling van een geldlening aan [geïntimeerde] zijn afgewezen. [appellante] stelt dat zij van 2010 tot april 2013 in totaal € 70.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend, waarvan € 64.987,59 giraal is voldaan. Zij vordert terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank oordeelde echter dat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er een overeenkomst van geldlening was. In hoger beroep heeft [appellante] drie grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd, waarbij zij onder andere verzoekt om te verklaren dat er een overeenkomst van geldlening is aangegaan en dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt. [geïntimeerde] betwist dat er een overeenkomst van geldlening is en stelt dat het geld is verstrekt ter betaling van schilderijen en coaching. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor nadere onderbouwing van het verweer van [geïntimeerde] en houdt verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.163.834/01
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. C.R.N. de Boer te Maastricht, voorheen mr. F.A. Hoveijn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.E.A. Hendrix te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 oktober 2014, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/127622 / HA ZA 14-28)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de bij brief van 6 november 2015 toegezonden producties, die [appellante] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;.
  • de brief van (de advocaat van) [appellante] van 18 november 2015, inhoudend het verzoek van [appellante] om op de voet van artikel 134 lid 3 Rv zelf haar pleidooi voor te dragen;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] stelt dat zij van 2010 tot april 2013 geld aan [geïntimeerde] heeft geleend. In totaal heeft [appellante] aan [geïntimeerde] € 70.000,- verstrekt, waarvan door haar € 64.987,59 giraal is voldaan. [appellante] vordert terugbetaling van de voorgeschoten gelden.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
1. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2013 tot de dag dat volledige betaling heeft plaatsgevonden;
2. € 1.424,88 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
3. de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
4. de nakosten.
3.3.
Nadat [geïntimeerde] verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld om te komen tot de conclusie dat zij op basis van een met [geïntimeerde] overeengekomen geldlening gelden heeft verstrekt aan [geïntimeerde] . De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – zakelijk weergegeven – als volgt in hoger beroep gevorderd:
1. primair: te verklaren voor recht dat partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan en dat [appellante] op basis daarvan in totaal € 64.987,59 aan [geïntimeerde] heeft geleend, althans hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist acht;
- subsidiair: te verklaren voor recht dat [appellante] in totaal € 64.987,59 onverschuldigd
heeft betaald aan [geïntimeerde] ; althans hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist
acht;
- meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten
koste van [appellante] waardoor [appellante] een schade heeft geleden van € 64.987,59; althans
hetgeen voor recht te verklaren dat het hof juist acht;
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 64.987,59 aan [appellante] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2013 tot de dag van volledige betaling, althans [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen het hof juist acht;
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.424,88 aan [appellante] , zijnde de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen arrest, althans [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen het hof juist acht;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen arrest;
5. [geïntimeerde] te veroordelen in de nakosten.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellante] toewijsbaar zijn.
3.5.
[appellante] legt – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat zij van 2010 tot april 2013 geld aan [geïntimeerde] (die beweerdelijk in slechte financiële omstandigheden verkeerde) heeft geleend teneinde – tot aan de beoogde gezamenlijke emigratie naar Dubai voor het besturen van een door [appellante] op te richten Vrije School – te voorzien in zijn levensonderhoud. Daarnaast heeft zij hem een lening verstrekt van € 10.000,- in december 2012. In totaal heeft [appellante] aan [geïntimeerde] € 70.000,- verstrekt, waarvan door haar € 64.987,59 giraal is voldaan. [appellante] en [geïntimeerde] hadden in deze periode een affectieve relatie. Uiteindelijk ontdekte [appellante] dat [geïntimeerde] daarnaast meerdere relaties had. Daarop is haar relatie met [geïntimeerde] beëindigd, waarmee eveneens een einde kwam aan de gezamenlijke toekomstplannen.
[appellante] vordert terugbetaling. Voor het geval de lening niet opeisbaar is, vernietigt [appellante] de leningsovereenkomst op grond van bedrog dan wel dwaling. Het bedrog dan wel de dwaling bestaat eruit dat [geïntimeerde] [appellante] heeft voorgelogen of voorgespiegeld dat hij ongehuwd en alleenstaand was, terwijl dat niet zo bleek te zijn en er dus geen sprake was van een gezamenlijke toekomst.
Subsidiair stelt [appellante] dat sprake is van onverschuldigde betaling. [appellante] dacht immers geld te verstrekken op basis van een overeenkomst van geldlening.
Meer subsidiair stelt [appellante] dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt. [appellante] heeft veel geld aan [geïntimeerde] verstrekt maar heeft daartegenover vrijwel geen diensten of producten ontvangen.
3.6.
Het verweer van [geïntimeerde] houdt in dat tussen hem en [appellante] geen overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat het geld door [appellante] aan hem is verstrekt ter betaling van door hem aan [appellante] verkochte schilderijen en ter betaling van door hem in Dubai aan [appellante] gegeven coaching. [geïntimeerde] heeft de verkochte schilderijen en de verleende coaching aan [appellante] gefactureerd.
3.7.
[appellante] betwist deze stellingen. Volgens [appellante] heeft zij geen schilderijen van [geïntimeerde] gekocht en heeft [geïntimeerde] haar evenmin gecoacht. Wel heeft [appellante] tijdens de relatie van partijen enkele schilderijen van [geïntimeerde] geschonken gekregen. De door [geïntimeerde] in het geding gebrachte facturen zijn nooit door [appellante] ontvangen. In de onderlinge correspondentie is geen melding gemaakt van dergelijke facturen en in de overboekingen van [appellante] staan evenmin factuurnummers vermeld. [appellante] betwist daarnaast dat [geïntimeerde] dergelijke facturen in het algemeen gebruikt. De adressering is vaag en een BTW-nummer ontbreekt. Voorts ontbreekt de urenverantwoording van de door [geïntimeerde] met de facturen in rekening gebrachte uren evenals een door partijen getekende overeenkomst.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] een bedrag van € 64.987,59 aan [geïntimeerde] heeft voldaan.
Volgens [appellante] is sprake van een overeenkomst van geldlening, tegen welke stelling [geïntimeerde] zich heeft verweerd door te stellen dat [appellante] schilderijen van hem heeft gekocht en dat hij [appellante] heeft gecoacht, waarvoor hij [appellante] heeft gefactureerd. [appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze stelling van [geïntimeerde] , in het bijzonder met betrekking tot de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte facturen.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [geïntimeerde] desgevraagd verklaard dat hij voor coaching normaliter € 65,- per uur (inclusief BTW) in rekening brengt, maar dat hij [appellante] een gefixeerd bedrag per periode in rekening heeft gebracht. Ook heeft [geïntimeerde] verklaard dat de gesprekken met [appellante] meer tijd in beslag hebben genomen dan hij bij haar in rekening heeft gebracht. Voorts heeft [geïntimeerde] desgevraagd aangegeven dat de aan [appellante] gerichte facturen zijn verwerkt in zijn respectieve jaarstukken en gedane respectieve fiscale aangiften.
Het hof ziet in het verweer van [geïntimeerde] en in de daartegen gerichte reactie van [appellante] , mede gezien de overgelegde mailwisseling en andere bescheiden, waaronder rekeningafschriften en andere bankbescheiden van zowel [appellante] als [geïntimeerde] , alsmede de daarop voorkomende bedragen en daarbij gebezigde omschrijvingen, aanleiding om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen zijn verweer nader aan te vullen en te onderbouwen bij akte, onder meer door het overleggen van de jaarstukken 2011 tot en met 2013, althans aangiften Omzetbelasting en Inkomstenbelasting betreffende 2011 tot en met 2013 waaruit blijkt dat de facturen uit de periode van 28 oktober 2011 tot en met 8 april 2013 daarin zijn verwerkt, desgewenst voorzien van een verklaring van de accountant of fiscaal adviseur van [geïntimeerde] . [appellante] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
3.9.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 februari 2016 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met de hiervoor in rechtsoverweging 3.8 vermelde doeleinden, waarna [appellante] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, R.R.M. de Moor en Th. Groenewald en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2016.
griffier rolraadsheer