ECLI:NL:GHSHE:2016:4976

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
200.181.567_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering curator op voormalig bestuurder met betrekking tot geldlening en bonusuitbetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], de voormalig bestuurder van een vennootschap, tegen de curator, mr. Petrus Johannes Schambergen, in het faillissement van de vennootschap. De curator vordert betaling van een bedrag van € 45.000, dat volgens hem door [appellant] is geleend, en een bedrag van € 19.200 uit hoofde van een rekening-courant verhouding. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van de curator toegewezen, maar [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De curator stelt dat de rekening-courant verhouding een debetstand vertoont die door [appellant] moet worden aangezuiverd. [appellant] betwist dit en stelt dat het bedrag van € 45.000 in feite een netto bonus betreft die aan hem is uitbetaald. Het hof heeft de zaak behandeld en de feiten vastgesteld zoals deze in het vonnis van de rechtbank zijn opgenomen. Het hof laat [appellant] toe om bewijs te leveren dat het bedrag van € 45.000 in 2011 is voldaan als netto equivalent van de aan hem nog verschuldigde bonus over 2006. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.567/01
arrest van 8 november 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
verweerder in het incidenteel appel,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Buddingh te Utrecht,
tegen:
mr. Petrus Johannes Schambergen q.q.,
wonende en kantoorhoudende te [woon- en kantoorplaats] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[de vennootschasp] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
verder: de curator,
advocaat: mr. P.J. Schambergen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 november 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 26 augustus 2015 tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de curator als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/190002 HA ZA 14-192)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de conclusie van eis van [appellant] van 15 december 2015;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van de curator van 23 februari 2016 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 5 april 2016 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 26 augustus 2015 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en de hiervoor vermelde aanduiding van partijen):
Bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 7 januari 2014 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘ [de vennootschasp] ’ (hierna: de vennootschap) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. P.J. Schambergen als curator.
In de periode van 1 januari 2004 tot aan zijn schorsing op 1 augustus 2013 is [appellant] werkzaam geweest als bestuurder van de vennootschap. [opvolgend bestuurder van de vennootschap] (hierna: [opvolgend bestuurder van de vennootschap] ) heeft [appellant] vervolgens als bestuurder opgevolgd.
De vennootschap naar Duits recht ‘ [de vennootschap naar Duits recht] ’ is enig aandeelhouder van de vennootschap. Als bestuurder (managing director) van [de vennootschap naar Duits recht] , heeft [managing director van de vennootschap naar Duits recht] (hierna: [managing director van de vennootschap naar Duits recht] ) bij schriftelijk stuk van 26 april 2007 het navolgende gevalideerd en goedgekeurd:
“ Subject : Bonus for [appellant] of [de vennootschasp] for several years.
(…) Please find below the overview of the bonus percentage that was agreed last year on July 11ᵗ ͪ 2006 at the office in [kantoorplaats] between Mr. [managing director van de vennootschap naar Duits recht] and Mr. [appellant] ;
Bonus (%) over the profit in the year 2006 for [appellant]
A.
0,= -
150.000,=
=
0%
0,=
B.
150.001,= -
300.000,=
=
7%
10.500,=
C.
300.001,= -
450.000,=
=
8%
12.000,=
D.
450.001,= -
600.000,=
=
9%
13.500,=
E.
600.001,= -
1.193.000,=
=
10%
59.300,=
**
Total Bonus for the year 2006 ( [appellant] )
95.300,=
The above-mentioned bonus amount for Mr. [appellant] for the past years is agreed by Mr. [managing director van de vennootschap naar Duits recht] , and therefore the amount of euro 95.300,00 (ninety five thousand and three hundred euros) can be paid to Mr. [appellant] anytime this year. (…).”
Op 22 november 2007 heeft de vennootschap een bedrag van € 22.000,= netto ten titel van salaris aan [appellant] in privé overgemaakt. Uit de bij dit bedrag behorende salarisspecificatie is af te leiden dat voornoemd bedrag onder meer is opgebouwd uit een bedrag van € 56.250,= bruto, dat op de salarisspecificatie gespecificeerd is als ‘netto premie’.
In de door [appellant] ondertekende jaarrekening van de vennootschap over het boekjaar 2007 is onder meer het navolgende opgenomen:
TOELICHTING OP DE WINST- EN VERLIESREKENING OVER 2007
Bedrijfsopbrengsten(…)
2007 2006
Lonen en salarissen
(…) Bonus directie 2006 56.250 0
Bonus directie 2007 173.605 0 (…).”
Naar aanleiding van onduidelijkheden over de aan [appellant] toegekende bonus over het jaar 2006, heeft [managing director van de vennootschap naar Duits recht] - in reactie op vragen van de advocaat van [appellant] , mr. S. Buddingh - bij e-mail van 14 september 2014, voor zover relevant, bericht:
“I can confirm that for the year 2006 a bonus of € 95.300 has been rewarded to Mr. [appellant] and that this figure is not related to the previous years 2004 and 2005. I did not get involved in the bonus issue other than deciding about the bonus amount. The timing of the payment and when the relevant statements were made in the annual reports were left to Mr. [appellant] in his responsibility as the managing director.
Therefore I can only make a general remark why it is not so surprising that there are mismatches between the bonus awards and the balance sheet results. Due to the magnitude of “Onderhanden Werk” in our business and the accounting principles ruling how this figure is treated in balance sheets there can be quite a discrepancy between the moment when a result has in fact been achieved and when it is shown in the balance sheet. A substantial portion of the extraordinary profit in 2007 balance sheet has in fact been generated in 2006 and this has been taken into account in the bonus decision.
Apart from his performances as the MD of [de vennootschap naar Duits recht] Mr. [appellant] has made substantial contributions to other business interests of [de vennootschap naar Duits recht] in the Netherlands where [de vennootschap naar Duits recht] has performed quite big projects, especially in 2006 and 2007. This has also been considered in the bonus issue.
Please bear in mind that [de vennootschap naar Duits recht] contributed in the area of 5% to the magnitude of our total business so the time allocated to [de vennootschap naar Duits recht] issues was somewhat limited. I cannot claim that I have studied in detail every single line of the [de vennootschap naar Duits recht] annual reports so I’m afraid I cannot give more detailed explanations about how the bonus figures have been treated in the balance sheets of the relevant years.”
Tussen de vennootschap en [appellant] heeft een rekening-courant verhouding bestaan, waarop de schulden aan de vennootschap en de tegoeden van [appellant] op de vennootschap werden verrekend.
In het balansoverzicht getiteld ‘Kasboek [appellant] , diversen’ is het navolgende opgenomen:
B.st.
Datum
Omschrijving
In
Uit
1
21-01-2011
Storting uit kas
25.000,= €
2
21-03-2012
Opname Rabobank
27.500,= €
3
02-04-2012
[appellant] , sejourkosten jan. t/m dec. 2011
5.300,= €
4
09-04-2012
[appellant] , sejourkosten jan. + febr. 2012
1.200,= €
5
30-04-2012
[appellant] , sejourkosten maart + april 2012
1.800,= €
6
07-09-2012
Verkrijging project [project] 2011-068
25.000,= €
(…)
i. In het verwerkingsverslag grootboek van de vennootschap is neergelegd dat er op 18 januari 2011 een mutatie van de ‘Rabobank’ naar ‘Kas’ heeft plaatsgevonden en op 21 januari 2011 van ‘Kas’ naar ‘Bouwkas [bouwkas] ’, beide ter hoogte van € 25.000,=.
Bij schriftelijk stuk van 12 juni 2012 heeft [managing director van de vennootschap naar Duits recht] aan de accountant van de vennootschap bevestigd dat
“hij op de hoogte is van de navolgende feiten/transacties:
a. Een verstrekte renteloze lening aan jou[appellant] ]
ad € 45.000 b. Een bouwkas per 31 december 2011 van € 25.000 bedoeld voor bedrijfsmatige uitgaven (…).”
Naar aanleiding van onduidelijkheden over het bedrag van € 25.000,= heeft [managing director van de vennootschap naar Duits recht] - in reactie op vragen van de advocaat van [appellant] - bij e-mail van 23 mei 2014, voor zover relevant, bericht:
“(…) I confirm that the amounts of:
€ 25.000 paid of the “Bouwkas” per end of 2011 (…) have been paid by Mr. [appellant] in the sole interest of the company for which he was acting as Managing Director. The sums have by no means served private interests of Mr. [appellant] .”
Op 4 februari 2011 heeft de vennootschap een bedrag van € 45.000,= aan [appellant] in privé overgemaakt.
Bij ‘overeenkomst van geldlening’ van 5 juni 2012 zijn de vennootschap en [appellant] onder meer het navolgende overeengekomen:
“(…) in aanmerking nemend dat:
  • schuldeiser[de vennootschap]
    een geldlening heeft verstrekt aan schuldenaar[ [appellant] ]
    en partijen deze geldlening thans schriftelijk willen vastleggen;
  • schuldeiser en schuldenaar de voorwaarden van deze geldlening schriftelijk willen regelen;
komen het volgende overeen.
Artikel 1. Hoofdsom
1. Schuldeiser heeft verstrekt een geldlening aan schuldenaar ter grootte van € 45.000 (zegge: vijfenveertig duizend euro).
2. Schuldenaar verklaart de hoofdsom te hebben ontvangen en is dit bedrag schuldig aan schuldeiser. (…)
Artikel 3. Looptijd en aflossing
1. De geldlening heeft een looptijd van 2 jaar.
2. De schuldenaar lost de hoofdsom uiterlijk af aan het eind van de looptijd. Gedurende de looptijd is geen aflossing verschuldigd, maar wel toegestaan. (…).”
In de jaarrekening van de vennootschap over het boekjaar 2011 is, onder meer, het navolgende opgenomen:
Toelichting op de balans per 31 december 2011(…)
Vlottende activa(…)
Vorderingen(…) 31-12-2011 31-12-2010
Overige vorderingen
(…) Lening [appellant] 45.000 -
(…).”
In de jaarrekening van de vennootschap over het boekjaar 2012, is onder meer het navolgende opgenomen:
Toelichting op de balans per 31 december 2012(…)
Vlottende activa(…)
Vorderingen(…) 31-12-2012 31-12-2011
Overige vorderingen
(…) Lening [appellant] 45.000 45.000
(…).”
Op 3 september 2013 heeft [appellant] zich, na zijn schorsing als bestuurder, ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden. [opvolgend bestuurder van de vennootschap] heeft hierop bij brief van 12 september 2013 bericht dat [appellant] tot nader order geen werkzaamheden hoefde te vervullen en het aan hem toekomende salaris en de bijbehorende premies tot nader zouden worden doorbetaald conform de dienstbetrekking.
Bij werkgeversverklaringen van 9 september en 30 oktober 2013 heeft [opvolgend bestuurder van de vennootschap] verklaard dat er op dat moment geen onderhandse leningen aan [appellant] zijn verstrekt.
Bij brief van 10 januari 2014 heeft de curator ingevolge artikel 40 van de Faillissementswet (hierna: Fw) de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken.
[appellant] heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (hierna: WW) verzocht de loonbetalingsverplichting van de vennootschap over te nemen. Bij - niet in deze procedure overgelegd - besluit van 17 juni 2014 heeft het UWV op voornoemde aanvraag beslist. [appellant] is tegen voornoemd besluit in bezwaar gegaan.
Op 14 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht aan de curator verlof verleend voor het leggen van conservatoire (derden)beslagen. Op 19 respectievelijk 20 maart 2014 heeft de curator conservatoir beslag laten leggen op de onroerende zaken gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te ( [postcode] ) [plaats] en conservatoir derdenbeslag - onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘Isoprojects B.V.’ en (kort gezegd) de maatschap ‘ [de maatschap] ’ - op alle gelden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken als in de overgelegde processen-verbaal van beslaglegging omschreven (producties 4 en 5 bij akte overlegging beslagstukken).
Bij dagvaarding van 27 maart 2014 heeft de curator de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stelt de curator dat de rekening-courant verhouding tussen de vennootschap en [appellant] een debetstand vertoont van
primair€ 44.200,= en
subsidiair€ 19.200,= die [appellant] moet aanzuiveren en dat [appellant] het door hem geleende bedrag van € 45.000,=, vermeld in de geldleningsovereenkomst van 5 juni 2012, dient terug te betalen. Op grond daarvan vorderde de curator in eerste aanleg in conventie, samengevat, veroordeling van [appellant] tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, en van de beslag- en proceskosten. [appellant] heeft deze vorderingen bestreden.
4.3
In reconventie stelt [appellant] dat het UWV voornemens is de loonbetalingsverplichting van de vennootschap jegens [appellant] over te nemen maar daar op grond van een instructie van de curator niet toe overgaat. [appellant] vorderde daarom in eerste aanleg, samengevat, veroordeling van de curator om aan het UWV te berichten dat de aan [appellant] toekomende bedragen aan hem voldaan mogen worden. Tevens vorderde [appellant] opheffing van de gelegde beslagen met veroordeling van de curator in de kosten. De curator heeft deze vorderingen op zijn beurt bestreden.
4.4
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald die op 30 september 2014 heeft plaatsgevonden.
Bij vonnis van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank in conventie de vordering uit hoofde van de rekening-courant verhouding toegewezen tot het
subsidiairgevorderde bedrag van € 19.200,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, en de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst geheel toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de beslag- en proceskosten.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen waarvoor de ten laste van [appellant] conservatoire (derden)beslagen zijn gelegd, herbegroot op een bedrag van € 73.000,= en de vorderingen van [appellant] voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.5
[appellant] vordert in het principaal appel alsnog toewijzing van zijn reconventionele vorderingen en afwijzing van de vorderingen van de curator in conventie.
De curator vordert in het principaal appel bekrachtiging van het vonnis ten aanzien van de veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 45.000,= met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2014. In het incidenteel appel vordert de curator vernietiging van het vonnis ten aanzien van de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 19.200,= met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding en ten aanzien van de herbegroting op € 73.000,=. De curator verlangt op die onderdelen thans respectievelijk veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 29.910,30 (€ 44.200,= minus € 14.289,70), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding in eerste aanleg, en herbegroting van de vorderingen waarvoor de ten laste van [appellant] conservatoire (derden)beslagen zijn gelegd op een bedrag van € 97.300,=.
4.6
Met betrekking tot de gewijzigde eis van de curator stelt [appellant] zich in zijn memorie van antwoord in het incidenteel appel op het standpunt dat de consequentie daarvan is dat indien het hof van oordeel is dat er geen vordering is van € 44.200,= maar van € 19.200,=, het gehele bedrag van € 44.200,= moet worden afgewezen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. In eerste aanleg was de vordering van de curator uit hoofde van de rekening-courant verhouding als volgt opgebouwd, conform het overzicht dat hiervoor in 4.1 onder h) is opgenomen:
Stortingen € 25.000,=
€ 27.500,=+
€ 52.500,=
Sejourkosten
€ 8.300,=./.
resteert € 44.200,=
primairevordering van de curator (afgewezen)
Project [project]
€ 25.000,=./.
resteert € 19.200,=
subsidiairevordering van de curator (toegewezen)
In hoger beroep verrekent de curator het bedrag dat [appellant] verschuldigd is uit hoofde van de rekening-courant verhouding met het bedrag dat volgens hem aan loon over 2013 en 2014 aan [appellant] dient te worden betaald, namelijk € 14.289,70. Na verrekening van dit bedrag met zijn (oorspronkelijk
primaire) vordering uit hoofde van de rekening-courant verhouding komt de curator uit op het bedrag van € 29.910,30. Dit bedrag is nog steeds geënt op hiervoor vermelde overzicht, zodat wanneer het meerdere niet toewijsbaar is, gebaseerd op het bedrag van € 44.200,=, het mindere aan de orde komt, uitgaande van het bedrag van € 19.200,=. Die post maakt immers deel uit van de vordering uit hoofde van de rekening-courant verhouding.
4.7
Met betrekking tot de rekening-courant verhouding tussen [appellant] en de vennootschap heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat de curator in het kader van de vereffening van de failliete boedel in beginsel een vordering uit de rekening-courant verhouding op [appellant] heeft, maar dat de hoogte van de rekening-courant schuld van [appellant] jegens de vennootschap onderwerp van geschil is (r.o. 4.4). Dit uitgangspunt is in hoger beroep niet bestreden. Bij de vaststelling van de hoogte van die schuld gaat de discussie (afgezien van verrekening met andere posten) niet over het bedrag van € 19.200,= maar over het bedrag van € 25.000,= dat volgens [appellant] is aangewend voor de verwerving van een project bij [project] . De rechtbank heeft het standpunt van de curator dat dit bedrag tot de schuld behoort verworpen; hiertegen komt de curator op met grief 1 in het incidenteel appel.
4.8
De curator stelt zich op het standpunt dat de creditboeking van 7 september 2012 van € 25.000,= niet voor rekening van de vennootschap had mogen worden gebracht. Volgens hem blijkt nergens uit - ondanks de vermelding van “Verkrijging project [project] ” - dat dit bedrag daadwerkelijk voor zakelijke doeleinden door [appellant] is aangewend, zodat het ervoor gehouden moet worden dat het bedrag door storting ervan in de ‘Bouwkas [bouwkas] ’ ten gunste van [appellant] in privé is gekomen. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen (r.o. 4.8). Kort gezegd komt het oordeel van de rechtbank erop neer dat de curator tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat het bedrag van € 25.000,= niet aan (activiteiten ten behoeve van) de vennootschap ten goede is gekomen maar aan [appellant] in privé is toegevallen. In de toelichting op zijn grief voert de curator aan dat uit de door hem overgelegde bescheiden blijkt dat het geld op 21 januari 2011 vanuit de kas van de vennootschap is overgeboekt naar de bouwkas van [appellant] . Vanaf dat moment is [appellant] verantwoordelijk voor dit bedrag en ligt het op de weg van [appellant] om te bewijzen door wie en waarvoor dit bedrag is uitgegeven. Het hof volgt de curator hierin niet. [appellant] stelt dat hij niet begrijpt hoe en waarom dit bedrag destijds in het kasboek terecht is gekomen. Hij heeft dit bedrag nooit privé ontvangen. Bovendien is dit bedrag in het kader van het [project] project in het belang van de vennootschap uitgegeven. [appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de inhoud van de (overigens ongedateerde) kwitantie die bij het kasboek is gevoegd. Voorts heeft hij, ter nadere onderbouwing, twee schriftelijke verklaringen van [managing director van de vennootschap naar Duits recht] overgelegd, één gedateerd op 12 juni 2012 en gericht tot de accountant en één gedateerd op 23 mei 2014, gericht tot de advocaat van [appellant] . Gegeven deze gemotiveerde betwisting van enerzijds de stelling van de curator dat [appellant] een bedrag van € 25.000,= onder zich heeft gekregen en anderzijds van zijn stelling dat [appellant] dit bedrag niet ten behoeve van de vennootschap heeft uitgegeven, is het aan de curator om zijn stellingen zowel met betrekking tot de opname van het geld als met betrekking tot de uitgave ervan nader toe te lichten. Daarin is de curator in eerste aanleg en in hoger beroep onvoldoende geslaagd. Ook overigens kan het hof zich vinden in het oordeel van de rechtbank hierover en sluit zich daarbij aan. Deze grief van de curator wordt daarom verworpen.
4.9
Een en ander leidt tot de conclusie dat [appellant] uit hoofde van de rekening-courant verhouding met de vennootschap in beginsel een bedrag van € 19.200,= aan de vennootschap verschuldigd is. Verrekening van dit bedrag met een loonvordering van [appellant] op de vennootschap komt later aan de orde (zie r.o. 4.12).
4.1
In het principaal appel keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat hij uit hoofde van de geldleningsovereenkomst van 5 juni 2012, hiervoor in 4.1 onder m) vermeld, een bedrag van € 45.000,= aan de vennootschap dient te betalen. Volgens [appellant] is dit bedrag aan hem in 2011 voldaan als netto equivalent van de bonus over 2006 en is de geldleningsovereenkomst bij de opstelling van de jaarrekening over 2011 om administratieve redenen opgesteld terwijl men wist dat dit bedrag niet terugbetaald behoefde te worden omdat het een betaling van de bonus over 2006 betrof. [appellant] voert in dit verband onder meer aan dat de opvolgend bestuurder van de vennootschap in de werkgeversverklaringen, hiervoor in 4.1 onder q) vermeld, heeft aangegeven dat er geen leningen aan [appellant] open stonden.
4.11
Het hof overweegt hierover het volgende. Uit de geldleningsovereenkomst zoals deze door partijen is opgesteld blijkt dat [appellant] uiterlijk binnen twee jaar het bedrag van
€ 45.000,= terugbetaald dient te hebben. Tussen partijen staat vast dat [appellant] na het sluiten van de overeenkomst uit dien hoofde geen betalingen aan de vennootschap heeft gedaan. Zijn verweer dat dit ook niet nodig was omdat het in feite om een afwikkeling van een aan hem nog toekomende bonus over 2006 betrof, is aan te merken als een bevrijdend verweer waarvan [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de curator de bewijslast draagt. In hoger beroep heeft [appellant] dienaangaande een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, zodat het hof hem zal toelaten tot bewijslevering als hierna vermeld.
4.12
Met betrekking tot een van de overige kwesties die partijen in hoger beroep aan de orde hebben gesteld, de te verrekenen loonvordering van [appellant] , overweegt het hof het volgende. In zijn memorie van grieven in het incidenteel appel is de curator ingegaan op het bedrag dat aan [appellant] nog toekomt als loon over 2013 en 2014. In zijn memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] de berekening van de curator onder overlegging van een productie bestreden. De curator heeft hier nog niet op kunnen reageren. De memorie na enquête biedt hem daarvoor de gelegenheid. Op deze en de overige kwesties zal het hof na de bewijslevering ingaan.
4.13
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat het bedrag van € 45.000,= aan hem in 2011 is voldaan als netto equivalent van de aan hem nog verschuldigde bonus over 2006, zodat dit bedrag niet door hem terugbetaald behoefde te worden;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.M.H. Schoenmakers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 22 november 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, J.H.C. Schouten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2016.
griffier rolraadsheer