ECLI:NL:GHSHE:2016:4974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
200.179.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurcontract en verlenging van huurovereenkomst in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Spuiterij en Autoschade B.V. tegen Maha Nederland B.V. over de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst of een koopovereenkomst. De huurovereenkomst werd in april 2010 gesloten voor een periode van maximaal zes maanden voor het huren van hefkolommen. Na deze periode bleef de huurder de hefkolommen gebruiken met goedkeuring van de verhuurder, wat leidde tot de conclusie dat de huurovereenkomst stilzwijgend voor onbepaalde tijd was verlengd. Maha Nederland B.V. vorderde de onmiddellijke afgifte van de hefkolommen en betaling van achterstallige huur. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad was verlengd en dat de huurder niet kon stellen dat er een koopovereenkomst was ontstaan. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.179.412/01
arrest van 8 november 2015
in de zaak van
Spuiterij en Autoschade [appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven,
tegen
Maha Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Maha,
advocaat: mr. K.L. Schellingerhout te Rotterdam,
op het bij dagvaardingsexploot van 23 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant zittingsplaats Eindhoven van 23 juli 2015, gewezen tussen Maha als eiseres en [appellante] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3821920 15-1035)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 16 april 2015.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het voornoemde dagvaardingsexploot;
  • de memorie van grieven van [appellante];
  • de memorie van antwoord van Maha;
  • de akte van [appellante];
  • de antwoordakte van Maha.
2.2
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in dit hoger beroep de navolgende feiten vast.
[appellante] sloot met een derde een overeenkomst van opdracht waarbij [appellante] zich heeft verbonden tot het verrichten van werkzaamheden. Voor het verrichten van die werkzaamheden had [appellante] hefkolommen nodig, waarover zij niet beschikte.
Op aanvraag van [appellante] offreerde Maha bij brief van 31 maart 2010 een aantal mobiele hefkolommen met eventuele toebehoren voor verschillende koopprijzen, waaronder de Finkbeiner type EHB707 Comfort (een set van vier mobiele hefkolommen, hierna te noemen: de hefkolommen) die daarin werd geoffreerd voor een koopprijs van € 21.700,--.
Na op basis van die offerte gevoerde gesprekken, sloten partijen begin april 2010 een overeenkomst die onder meer inhield dat [appellante] de hefkolommen voor een periode van maximaal zes maanden van Maha zou huren.
Maha liet de hefkolommen op 6 april 2010 door een daartoe ingeschakeld transportbedrijf bij [appellante] afleveren.
Bij factuur van 6 april 2010 bracht Maha aan [appellante] € 1.000,-- te vermeerderen met BTW in rekening. Deze factuur voor een totaalbedrag € 1.190,-- vermeldde
Hierbij berekenen wij U de huur betreffende de eerste maand. Iedere volgende maand bedraagt de huur 600,00 Euro.
(…)
Factuur voor transportkosten zal volgen zodra bekend.
en is door [appellante] betaald.
Bij factuur van 29 april 2010 bracht Maha aan [appellante] € 503,97 te vermeerderen met BTW in rekening. Deze factuur voor een totaalbedrag € 599,72 vermeldde
Hierbij berekenen wij u voor het transport van de 4 hefkolommen welke bij u op 6 april jl. zijn afgeleverd (…)
en is door [appellante] betaald.
Bij nadien verzonden facturen bracht Maha voor maandelijkse periodes met ingang van -kort gezegd- mei 2010 aan [appellante] € 600,-- te vermeerderen met BTW in rekening.
Toen bleek dat het karwei bij de derde ook na zes maanden nog doorliep, is [appellante] de hefkolommen blijven gebruiken.
De door [appellante] van Maha ontvangen maandfacturen vermeldden steeds dat het ging om
huur.
De bij de maandfacturen tot en met februari 2013 in rekening gebrachte bedragen zijn steeds door [appellante] betaald en [appellante] heeft de nadien gezonden maandfacturen onbetaald gelaten.
Maha schreef bij brief van 19 september 2013 aan [appellante] dat [appellante] achterstallig is met de betaling van de maandhuur, dat Maha betaling verlangt en anders de vordering uit handen geeft en dat Maha de hefkolommen vóór 1 oktober 2013 terug wil ontvangen.
Bij brief van 12 november 2013 schreef Maha aan [appellante]
Omdat u in gebreke blijft bij het betalen van de facturen voor de huur van de Finkbeiner hefkolommen (…) zeggen wij de huurovereenkomst per 30 november 2013 op.
Conform de huurovereenkomst dient u er derhalve voor te zorgen dat de kolommen vóór 3 december 2013 zijn geretourneerd op ons adres (…) Indien u de kolommen niet tijdig retourneert dan zullen wij het transport regelen en de hiermee gepaard gaande kosten aan u doorbelasten.
De nu openstaande facturen (…) alsmede de eventuele factuur voor de transportkosten zullen wij incasseren via Deurwaarderskantoor (…) Alle hiermee gepaard gaande kosten inclusief de (…) verschuldigde rente zullen voor uw rekening zijn.
Toen Maha de hefkolommen nadien door een daartoe ingeschakeld transportbedrijf bij [appellante] wilde laten ophalen, weigerde [appellante] de afgifte van de hefkolommen.
3.2
In zoverre onder toewijzing van de inleidende vordering van Maha, is bij het deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis:
- verklaard voor recht dat de huurovereenkomst per 30 november 2013 is geëindigd wegens opzegging door Maha,
en is [appellante] veroordeeld tot:
  • onmiddellijke afgifte van de vier draadloze mobiele hefkolommen aan het adres van Maha,
  • betaling van € 17.818,20 te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 16 december 2014,
  • betaling van € 726,-- aan schadevergoeding per maand dat [appellante] met de afgifte van de hefkolommen in gebreke blijft met ingang van 1 februari 2015, en
  • betaling van de proceskosten.
3.3.1
In dit geding concludeert [appellante] onder het voordragen van twee toegelichte grieven dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Maha in haar inleidende vordering alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren althans de inleidende vordering van Maha alsnog zal afwijzen en Maha zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van de beide instanties.
3.3.2
Maha concludeert dat het hof
  • primair: zal oordelen dat door het niet tijdig grieven jegens de juiste partij sprake is van verval van instantie,
  • subsidiair: het bestreden vonnis zal bekrachtigen, en
  • primair en subsidiair: [appellante] zal veroordelen in de proceskosten van de beide instanties.
3.4.1
Ter onderbouwing van de primair ingeroepen verval van instantie beroept Maha zich er op dat de memorie van grieven in de kop Maha Verhuur B.V. vermeldt en niet Maha zodat [appellante] zich met de daarin geformuleerde grieven richt tegen Maha Verhuur B.V. en niet tegen haar. [appellante] verweert zich door aan te voeren dat haar memorie in zoverre een voor Maha kenbare verschrijving althans vergissing bevat waardoor Maha niet in haar materiële belangen is geschaad en [appellante] verzoekt haar memorie verbeterd te lezen.
3.4.2
Het hof overweegt dat van verval van instantie geen sprake kan zijn. [appellante] heeft Maha bij dagvaardingsexploot in hoger beroep opgeroepen te verschijnen en Maha heeft zich gesteld. In deze procedure is de memorie van grieven genomen en Maja heeft daarop bij antwoord gereageerd. Dat in de kop van de memorie van grieven niet de juiste benaming van de geïntimeerde is vermeld, is een kennelijke vergissing of verschrijving. Het hof oordeelt Maha door de kennelijke vergissing of verschrijving in de kop van de memorie van grieven niet onredelijk in haar belangen geschaad en daardoor niet bemoeilijkt in haar te voeren verdediging.
3.5
Voor zover Maha bij memorie van antwoord concludeert tot veroordeling van [appellante] in (ook) de proceskosten van de eerste aanleg, is er geen sprake van een incidenteel hoger beroep. Maha formuleert geen incidentele grief en maakt ook anderszins niet duidelijk dat zij tegen de in het bestreden vonnis gegeven proceskostenbeslissing opkomt en welke bezwaren zij daartoe aanvoert.
3.6
Met grief I klaagt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft bezien en beoordeeld of sprake was van een overeenkomst van huurkoop of van koop op afbetaling. Reeds omdat de kantonrechter uiteindelijk terecht heeft beslist dat daarvan geen sprake was en tussen partijen ook vast staat dat zij inderdaad geen huurkoop of koop op afbetaling zijn overeengekomen, kan deze grief niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis en behoeft dit geen verdere bespreking.
3.7
Met grief II klaagt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist om geen bewijs van de gemaakte afspraken op te dragen. In haar toelichting voert [appellante] verder aan dat [appellante] vooraf aan Maha heeft gezegd dat zij de hefkolommen wilde huren voor de periode dat haar karwei voor een derde zou duren, hetgeen zij destijds schatte op maximaal zes maanden. Volgens [appellante] hebben partijen mondeling afgesproken dat [appellante] de hefkolommen voor maximaal zes maanden huurt tegen een te betalen maandhuur van € 714,-- en dat als [appellante] de hefkolommen na die zes maanden nog langer blijft gebruiken, [appellante] de hefkolommen van Maha koopt voor het op 31 maart 2010 geoffreerde bedrag van € 21.700,-- waarbij de dan al betaalde huur (van zes huurtermijnen, dus totaal € 4.284,--) in mindering zal strekken op de koopsom zodat zij nog slechts € 17.416,-- hoefde te voldoen. [appellante] zegt aan de bel te hebben getrokken toen bleek dat zij door de betaling van door Maha ook na die zes maanden gezonden huurfacturen intussen al € 26.125,72 inclusief BTW en dus meer dan de nieuwprijs en koopsom had betaald. Volgens [appellante] is in ieder geval na die zes-maanden-termijn geen sprake (meer) van huur maar van koop, hetgeen de kantonrechter zou hebben miskend.
3.8
Volgens Maha was sprake van huur en gaf [appellante] aan de geoffreerde hefkolommen mogelijk op een later moment alsnog te zullen kopen, maar wilde [appellante] de hefkolommen nadrukkelijk huren vanwege de wenselijk geachte flexibiliteit in verband met haar tijdelijke opdracht voor een derde die -naar werd verwacht- maximaal zes maanden zou duren. Volgens Maha heeft [appellante] de offerte en de daarin genoemde koopprijs niet aanvaard maar kwamen partijen de huur van de hefkolommen voor maximaal zes maanden overeen waarbij [appellante] van Maha huurt tegen een te betalen eerste huurtermijn van € 1.000,-- en daaropvolgende maandtermijnen van € 600,-- en waarbij [appellante] de transportkosten van de hefkolommen aan Maha voldoet. Toen [appellante] na ommekomst van de overeengekomen huurperiode van maximaal zes maanden niet overging tot koop of beëindiging van de huur maar de hefkolommen bleef gebruiken en bovendien de huurnota’s bleef betalen, zegt Maha er op te hebben vertrouwd dat de huurovereenkomst werd verlengd.
3.9
Het hof overweegt dat vast staat dat partijen begin april 2010 een overeenkomst hebben gesloten waarbij [appellante] de hefkolommen voor een periode van maximaal zes maanden van Maha heeft gehuurd. Nu echter ook vast staat dat [appellante] nadien met goedvinden van Maha het gebruik of genot van de hefkolommen behield, geldt de huurovereenkomst als voor onbepaalde tijd verlengd tenzij van een andere bedoeling blijkt. [appellante] beroept zich er op dat begin april 2010 (ook al) de koop van de hefkolommen is overeengekomen onder de opschortende voorwaarde dat hij de hefkolommen na de huurperiode van maximaal zes maanden blijft gebruiken, meer in het bijzonder dat partijen toen ook al overeenkwamen dat [appellante] de hefkolommen van Maha koopt tegen de door [appellante] te betalen koopprijs van (het op 31 maart 2010 door Maha geoffreerde bedrag van) € 21.700,-- te verminderen met de dan al betaalde huurtermijnen van € 714,-- per maand als (voldaan is aan de voorwaarde dat) [appellante] de hefkolommen na zes maanden (dus na september 2010) nog langer blijft gebruiken. Deze volgens [appellante] begin april 2010 al tot stand gekomen koop onder opschortende voorwaarde staat echter volstrekt haaks op de door [appellante] niet gemotiveerd weersproken (door Maha als productie 14 bij inleidende dagvaarding overgelegde) gespreksnotities waaruit blijkt dat partijen in ieder geval in de periode van 21 mei 2013 tot en met 15 augustus 2013 nog telefonisch onderhandelden over een te sluiten koopovereenkomst en toen ook nog geen overeenstemming hadden bereikt over de door [appellante] voor de hefkolommen aan Maha te betalen koopprijs. Daaruit blijkt verder dat [appellante] zelf op 17 juli 2013 zelfs dreigde de toen lopende huur van de hefkolommen op te zeggen als hij over een te sluiten koopovereenkomst en de voor de hefkolommen te betalen koopprijs met Maha geen overeenstemming mocht kunnen bereiken. Dat de huurovereenkomst na september 2010 voor onbepaalde tijd is verlengd, vindt ook bevestiging in de nadien door Maha gezonden en in ieder geval tot en met februari 2013 door [appellante] normaal (door)betaalde maandhuurfacturen. Voor zover [appellante] aangeeft de met ingang van maart 2013 door Maha gezonden maandfacturen niet meer te hebben (door)betaald omdat zij toen besefte intussen al meer te hebben betaald dan de drie jaren daarvoor door Maha geoffreerde koopprijs, zegt dat niets over de destijds tussen partijen gemaakte afspraken. Dit alles maakt dat bewijslevering niet aan de orde komt.
3.1
Het hof komt tot de slotsom dat de toegelichte grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de in het ongelijk te stellen [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. Nu hetgeen [appellante] verder nog aanvoert niet tot een ander oordeel leidt, beslist het hof als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Maha begroot op € 1.937,-- aan verschotten en op € 1.737,-- aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.H.C. Schouten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2015.
griffier rolraadsheer