ECLI:NL:GHSHE:2016:4924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
200.171.492/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen in echtscheidingssituatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.D.W. van Aken, verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die momenteel bij de vader verbleven. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.V.T.E. van der Woning, was tegen deze wijziging. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken bij de procedure en had een rapport uitgebracht waarin werd geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te vestigen. Het hof heeft de rapportage van de raad in overweging genomen en vastgesteld dat de kinderen een stabielere omgeving bij de moeder zouden kunnen vinden. De moeder had een nieuw gezin gevormd en de kinderen gaven aan bij haar te willen wonen. Het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling diende te worden aangepast, waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend bij de vader zouden verblijven en de vakanties en feestdagen gelijk verdeeld zouden worden. De vader werd verplicht om een kinderbijdrage van € 150 per kind per maand te betalen, met een indexering vanaf 1 mei 2017. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen werd per 30 oktober 2016 bij de moeder vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 oktober 2016
Zaaknummer: 200.171.492/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/199913 FA RK 14-4021
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.D.W. van Aken,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.V.T.E. van der Woning.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
als vervolg op de beschikking van het hof van 10 maart 2016.

5.De verdere beoordeling in hoger beroep

5.1.
Bij beschikking van 10 maart 2016 heeft het hof onder meer aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.2.
De raad heeft de door het hof verzochte rapportage op 22 juli 2016 uitgebracht en bij brief van 28 juli 2016 aan het hof doen toekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 19 juli 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 1 augustus 2016.
5.3.
Het rapport van de raad is voor het hof aanleiding geweest om een nadere mondelinge behandeling te gelasten.
5.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Aken;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Woning;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Limburg (hierna te noemen: de GI), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
5.4.
De raad heeft in zijn rapport - zakelijk weergegeven – met betrekking tot de door het hof geformuleerde onderzoeksvragen als volgt gerapporteerd en geadviseerd.
De raad stelt vast dat het de kinderen tot op heden ontbreekt aan toekomstperspectief voor de langere termijn. De kinderen groeien al lange tijd op in een echtscheidingssituatie waarbij zij voortdurend laveren in hun loyaliteit tussen de vader en de moeder. Onder meer vanwege deze loyaliteitskwestie is het moeilijk om de mening/wensen/beleving van de kinderen te doorgronden maar er lijkt bij de kinderen een terugkerende en onderliggende basale wens en diepgewortelde behoefte te zijn om terug te verhuizen naar de moeder. De hoofdverblijfplaats bij de vader heeft de kinderen tot op heden niet de emotionele rust en een langdurig toekomstperspectief kunnen bieden. Alhoewel een wijziging van de hoofdverblijfplaats bij de moeder ook niet de volledige garantie hiertoe biedt, is wel de veronderstelling dat de vader de kinderen meer ruimte zal bieden om zich bij de moeder te gaan wortelen en hechten.
De moeder werkt daarnaast minder uren dan de vader en kan werk en zorg beter combineren. Verder is het reeds behaalde behandelrendement aan de zijde van de moeder groter en ogenschijnlijk meer stabiel, nu zij meer handvatten heeft ontwikkeld ten aanzien van haar eerdere copingstijl. De vader heeft nog geen intensieve behandeling kunnen volgen en de kinderen worden nog steeds geconfronteerd met instabiele relatie- en reactiepatronen bij de vader.
De raad is van mening dat de huidige zorgregeling omgedraaid dient te worden, hetgeen betekent dat de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend naar de vader gaan vanaf vrijdag na schooltijd tot zondagavond 20.00 uur. Daarnaast dienen vakanties, feestdagen en verjaardagen bij helfte te worden verdeeld in onderling overleg. De moeder zal gezien de avondspits de kinderen op vrijdag meteen na school naar de vader dienen te brengen en de vader zal de kinderen op zondagavond naar de moeder dienen terug te brengen.
In de rapportage heeft de raad ten slotte nog opgemerkt dat de kinderen positief op het advies hebben gereageerd in die zin, dat ze op dit advies hadden gehoopt.
5.4.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad nog het volgende aangevoerd. Beide situaties (het hoofdverblijf bij de moeder dan wel het hoofdverblijf bij de vader) zijn niet optimaal. Het blijft spannend hoe de afspraken in de toekomst gaan verlopen. De raad staat echter achter het advies, nu de vader beter in staat is om omgang te bieden met de andere ouder, de moeder, en nu de kinderen zelf hebben aangegeven dat zij naar de moeder willen.
5.5.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De huidige ondertoezichtstelling loopt op 9 november 2016 af. Een verzoek tot verlenging is reeds ingediend, nu deze ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. Alle betrokkenen zijn het hiermee eens. Beide ouders zullen moeten blijven werken aan hun onderlinge communicatie. De GI heeft begrip voor de standpunten van beide ouders. De kinderen hebben echter duidelijk aangegeven dat zij naar de moeder willen. De kinderen leven toe naar de dag, waarop er uitspraak wordt gedaan, zodat er een einde komt aan de onzekerheid omtrent hun hoofdverblijf. De GI zal de situatie de komende tijd blijven monitoren, maar uiteindelijk zal de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen, indien hun hoofdverblijf bij de moeder wordt bepaald, worden overgedragen aan een GI in [vestigingsplaats] .
Het is voor de kinderen van belang dat zij rustig afscheid kunnen nemen van hun huidige omgeving en het verblijf bij de vader op een goede manier kunnen afsluiten. De GI is bereid om de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de vader naar de moeder in goede banen te leiden en de omgang met de vader, alsmede de verdeling van de vakantie- en feestdagen, in structuur te zetten.
5.6.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat zij er zorg voor zal dragen dat de omgangsregeling met de vader op correcte wijze zal worden nagekomen en dat de vader altijd een rol in het leven van de kinderen zal blijven spelen. De moeder vindt deze omgang heel belangrijk en heeft mede om die reden hulp ingeschakeld om de communicatie met de vader te verbeteren. De moeder wordt nog steeds bijgestaan door Delta en door de gezinscoach en deze hulp zal in de toekomst blijven bestaan.
5.7.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De vader staat heel dubbel in de kwestie, hetgeen hem belemmert om actief mee te werken aan een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de vader naar de moeder.
Enerzijds wil de vader tegemoet komen aan de wens van de kinderen, maar anderzijds betwijfelt de vader of de wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is. Er is twijfel of de situatie van de moeder voldoende stabiel is en of zij er aan zal meewerken dat de vader een actieve rol in het leven van zijn kinderen blijft spelen. De afgelopen tijd is de moeder de zorgregeling niet altijd op de juiste wijze nagekomen en is de communicatie tussen ouders verslechterd. De afstand tussen [woonplaats van de vader] en [woonplaats van de moeder] is groot, hetgeen een en ander niet makkelijker maakt. De kinderen zijn opgegroeid in [woonplaats van de vader] en zullen in [woonplaats van de moeder] opnieuw een netwerk moeten opbouwen.
De vader betreurt het dat hij altijd alles alleen heeft moeten doen. De hulp, waaraan hij behoefte had en die hij ook graag wil, is tegen zijn zin in niet van de grond gekomen, hetgeen nu in zijn nadeel werkt.
5.8.
Het hof oordeelt als volgt.
5.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, mede gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 jo artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake de zorg- en contactregeling nemen, alsmede een door de ouders onderling getroffen zorg- en contactregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van kind wenselijk voorkomt.
5.8.2.
Hoofdverblijf
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat het advies van de raad, zoals bij rapport van is uitgebracht, wordt opgevolgd en het hof neemt de daartoe aangevoerde gronden van de raad over.
Bij beide ouders is er sprake van problematiek en zijn er zowel kansen als bedreigingen. Niet voor niets staan de kinderen nog onder toezicht van de GI en is een verlenging van de ondertoezichtstelling aangevraagd.
Het hof acht het met name van belang dat er bij de moeder inmiddels weer sprake is van een stabielere omgeving. De moeder vormt al geruime tijd een nieuw gezin samen met haar nieuwe partner en haar derde dochtertje. Wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij de moeder gaan wonen kan de moeder zelf de opvang regelen, terwijl de vader in de situatie dat de kinderen het hoofdverblijf bij hem hebben, in verband met het feit dat hij full time werkt, gebruik moet maken van meerdere verschillende personen om de opvang te regelen.
Verder lijkt de relatie van de vader met zijn huidige partner minder stabiel te zijn, hetgeen zijn weerslag kan hebben op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zelf inmiddels al gedurende een lange periode consistent aangegeven dat zij weer graag bij de moeder willen wonen, hetgeen het hof eveneens heeft laten meewegen bij de onderhavige beslissing.
5.8.2.1. Het hof merkt daarbij het volgende op. De GI is er ter zitting in hoger beroep mee akkoord gegaan dat zij de overgang van de kinderen van de vader naar de moeder zal regisseren. Alhoewel het hof zal bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] per 30 oktober 2016 bij de moeder zal zijn, betekent dit niet dat de kinderen op deze datum feitelijk bij de moeder dienen te wonen. De GI zal hiertoe in overleg met alle betrokken een zorgvuldig plan van aanpak opstellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ruimte wordt geboden om op een goede manier afscheid te nemen van hun familie, school en vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats van de vader] . De vader en de moeder dienen derhalve hun medewerking te verlenen aan hetgeen de GI omtrent de ingangsdatum van de wijziging van het hoofdverblijf zal bepalen.
5.8.3.
De zorgregeling
De wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] leidt ertoe dat de door partijen overeengekomen zorgregeling, zoals deze in het oorspronkelijke ouderschapsplan door partijen is overeengekomen, zal worden hervat.
Voor de omgangsregeling geldt eveneens dat de GI heeft toegezegd dat de GI in overleg met alle betrokkenen de regie zal voeren. De GI zal feitelijk bepalen vanaf welke datum [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omgang met de vader zullen hebben en op welke wijze invulling zal worden gegeven aan het verdelen bij helfte van de vakanties en de feestdagen en het halen en brengen, waarbij ten aanzien van dit laatste in beginsel het advies van de raad dient te worden gevolgd.
5.8.4.
Kinderbijdrage
Ter zitting in hoger beroep is ten slotte door de vader en de moeder besproken hoe vanaf heden invulling zal worden gegeven aan de eerder vastgestelde kinderbijdrage, zoals door de vader dient te worden voldaan. Partijen zijn het er met elkaar over eens dat vader als bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanaf 1 november 2016 € 150,-- per kind per maand zal betalen, derhalve in totaal € 300,-- per maand. Voor wat betreft de indexering is door partijen overeengekomen dat voornoemde kinderbijdrage met ingang van 1 mei 2017 zal worden geïndexeerd, uitgaande van het indexeringspercentage dat per 1 januari 2017 geldt. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.9.
Het hof komt tot de slotsom dat de hierboven genoemde beslissingen ertoe leiden dat het beroep van de moeder slaagt en de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd.
Nu partijen gewezen partners zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 maart 2015;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
bij de moeder;
bepaalt dat deze wijziging ingaat vanaf 30 oktober 2016, met inachtneming van hetgeen hiertoe in rov. 5.8.2.1 is bepaald;
wijzigt de contactregeling met betrekking tot de minderjarigen in die zin, dat de door partijen in het ouderschapsplan van maart 2011 overeengekomen zorgregeling weer van toepassing wordt, waarbij, met inachtneming van hetgeen hiertoe in rov. 5.8.3 is bepaald:
  • de minderjarigen een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 20:00 uur bij de vader verblijven;
  • de minderjarigen de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven;
bepaalt dat de vader als bijdrage in de kosten van de minderjarigen vanaf 1 november 2016
€ 150,-- per kind per maand zal betalen, derhalve in totaal € 300,-- per maand, bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
bepaalt dat voornoemde bijdrage in de kosten van de minderjarigen met ingang van 1 mei 2017 zal worden geïndexeerd (uitgaande van het indexeringspercentage dat per 1 januari 2017 geldt);
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en H. van Winkel mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016 en op schrift gesteld op 3 november 2016.