ECLI:NL:GHSHE:2016:4868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.197.562_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling en informatie- en consultatieregeling na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de man, die een voorlopige zorgregeling en een informatie- en consultatieregeling voor zijn minderjarige kind wenst. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad, waaruit een kind is geboren. Na de breuk van hun relatie in juni 2016, heeft de vrouw enige tijd in een 'Blijf van mijn Lijf'-huis verbleven. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard om een zorgregeling vast te stellen, maar de voorzieningenrechter heeft de meeste vorderingen van de man afgewezen en slechts een maandelijkse informatieplicht opgelegd aan de vrouw. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft de man zijn grieven uiteengezet en verzocht om een ruimere omgangsregeling en een frequente informatieplicht. De vrouw heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft overwogen dat de spoedeisendheid van het verzoek van de man niet in geschil is, maar dat een kort geding zich niet leent voor de vaststelling van een zorgregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de signalen uit het dossier ernstig zijn en dat de beslissing in de hoofdzaak moet worden afgewacht. De door de man voorgestelde informatie- en consultatieregeling werd door het hof als buitenproportioneel beschouwd, en het hof heeft de regeling van de voorzieningenrechter bevestigd.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de vorderingen van de man afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen aan de vrouw, omdat de man in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.197.562/01
arrest van 1 november 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: de man,
advocaat: mr. L.L.C. Habets,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres, woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. van Riet,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 29 juli 2016 tussen appellant (de man) als eiser en geïntimeerde (de vrouw) als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/222215 / KG ZA 16-295)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, met daarin opgenomen de grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • het procesdossier eerste aanleg.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren;
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend en er is sprake van gezamenlijk gezag.
3.3.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat partijen begin juni 2016 hun relatie hebben verbroken en dat de vrouw enige tijd met [minderjarige] in een ‘Blijf van mijn Lijf’- huis heeft gezeten.
3.4.1.
De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard teneinde – kort gezegd – een voorlopige zorgregeling en een informatie- en consultatieregeling vast te stellen onder oplegging van een dwangsom met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeeld om de man voorlopig, te weten totdat in de bodemprocedure met zaaknummer C/03/222152 / FA RK 16-2134 is beslist, eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen van het wel een wee van [minderjarige] , waarbij zij minimaal 1 foto en 1 filmpje van [minderjarige] aan de man zendt.
De overige vorderingen van de man zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat het thans niet in belang van [minderjarige] is om, begeleid of onbegeleid, bij de man te verblijven. Daarmee is niet gezegd dat dit daadwerkelijk het geval is: de voorzieningenrechter is louter van oordeel dat een tijdelijke pas op de plaats is aangewezen in afwachting van het raadsonderzoek.
Tot slot heeft de voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.5.1.
Bij voormeld exploot heeft de man twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • een voorlopige verdeling van de zorgregeling vast te stellen in die zin dat de man het eerstvolgende weekend na het in dezes te wijzen arrest omgang heeft met [minderjarige] van vrijdagmiddag 12.00 uur tot maandagmiddag 12.00 uur, alsmede iedere week dat er geen weekendregeling is, iedere dinsdagmiddag, woensdagmiddag, vrijdagmiddag en zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur, althans dat het hof een contactregeling vaststelt die het hof juist acht;
  • een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarbij de vrouw de man wekelijks schriftelijk dan wel telefonisch op de hoogte stelt omtrent het wel een wee van [minderjarige] alsmede wekelijks foto’s en filmpjes van [minderjarige] aan de man toezendt;
  • om aan de man te betalen een bedrag van € 500,= voor iedere dag dat de vrouw na betekening van het in deze te wijzen arrest, geen uitvoering geeft aan het in punt 1 en 2 gestelde, althans dat een bedrag wordt bepaald dat het hof juist acht, dan wel dat het hof een zodanige maatregel neemt die het hof juist voorkomt;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties, het salaris van de advocaat daarin begrepen.
3.5.2.
De man betoogt, kort samengevat, als volgt.
Er heeft geen huiselijk geweld plaatsgevonden en de man gebruikt geen drugs. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij bij de man verblijft. Begeleide omgang is niet nodig, maar de man is bereid om hieraan mee te werken. Een raadsonderzoek neemt meer dan vijf maanden in beslag en voordat er alsdan een zitting heeft plaatsgevonden en een beschikking is gegeven, zijn er weer een aantal maanden verstreken. Het is niet in het belang van een 9-maanden oude baby als zij haar vader al die tijd niet ziet. Tegen de tijd dat er weer omgang komt, herkent [minderjarige] haar vader niet meer. Dit is niet goed voor de hechting en de ontwikkeling van [minderjarige] . De man heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling op basis van artikel 1:253a BW en er is geen sprake van alle in artikel 1:377a BW genoemde ontzeggingsgronden.
De vrouw heeft de door de man gevorderde wekelijkse informatie- en consultatieregeling niet concreet weersproken, zodat de voorzieningenrechter niet de beperktere (maandelijkse) regeling had kunnen vastleggen.
De man biedt nadrukkelijk bewijs aan van zijn stellingen.
3.5.3.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling van gronden.
3.5.4.
Kort samengevat voert de vrouw tegen het betoog van de man het volgende aan.
De relatie van partijen heeft zich gekenmerkt door vele ruzies en huiselijk geweld. De vrouw voelde zich gevangen en zag lange tijd geen mogelijkheid om te vluchten en te kiezen voor de veiligheid van [minderjarige] . De vrouw acht het niet veilig voor [minderjarige] om contact te hebben met haar vader. De man is door de politierechter van de rechtbank Limburg veroordeeld tot een taakstraf voor het mishandelen van de vrouw. Na het verbreken van de relatie heeft de man zich zeer agressief en dwingend gedragen naar de vrouw toe.
De vrouw heeft geen vertrouwen in de man. De man heeft lange tijd soft- en harddrugs gebruikt en heeft ook in harddrugs gehandeld vanuit zijn huis en zijn auto.
De vrouw is blij dat de informatieregeling niet meer dan een maandelijkse frequentie heeft, te meer nu de man na het ontvangen van de foto en het filmpje telkens weer aanleiding ziet om de vrouw opnieuw te bedreigen. Het baart de vrouw zorgen dat de man geen zelfinzicht lijkt te hebben en nog steeds enkel is gefocust op zijn gelijk krijgen. De man heeft nog niet één keer geïnformeerd naar [minderjarige] en naar haar ontwikkeling. De vrouw vraagt zich af hoe de man in de toekomst een rol moet spelen in het leven van [minderjarige] .
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
De spoedeisendheid van het belang van de man bij zijn verzoek is in hoger beroep niet in geschil.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat een kort geding zich in de gegeven situatie niet leent voor de vaststelling van een zorgregeling.
Aan de hand van de reeds aanhangige bodemprocedure zal met name op basis van de door de Raad voor de Kinderbescherming op te maken rapport moeten worden beoordeeld of er voldoende basis is om te komen tot een (onbegeleide) omgangsregeling.
De signalen zoals deze uit het onderhavige dossier naar voren zijn gekomen zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig dat dit kort geding zich ook niet leent om thans te komen tot vaststelling van enige vorm van omgang in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak
Het hof verwijst in dat kader ook naar de overwegingen van de voorzieningenrechter die het hof na eigen afweging en waardering tot de zijne maakt.
Ten aanzien van informatie- en consultatieregeling acht het hof de door de man voorgestane regeling in de gegeven situatie buitenproportioneel en kan het hof zich geheel vinden in de door de rechtbank vastgestelde regeling met een maandelijkse frequentie. Naar het oordeel van hof wordt de man daarmee ook voldoende inzicht verschaft in de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.6.3.
Het hof ziet in hetgeen de man naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan de aan de vrouw opgelegde informatieregeling een dwangsom te verbinden.
3.6.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
-
Bewijsaanbod
3.6.5.
Het door de man gedane bewijsaanbod passeert het hof nu een kort geding zich in beginsel niet leent voor een nadere bewijsvoering. Het bewijsaanbod is daarenboven onvoldoende gespecificeerd nu de man slechts in algemene bewoordingen bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden.
-
Proceskosten
3.6.6.
Nu de man in het ongelijk wordt gesteld, bestaat er reeds om die reden geen grond de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal die vordering van de man dan ook afwijzen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2016.
griffier rolraadsheer