ECLI:NL:GHSHE:2016:4867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.196.308_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling en aanvullingen op contactverbod in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende een contactregeling tussen [appellante] en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak is ingeleid door [appellante] die het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, gewezen op 22 juni 2016, aanvecht. De voorzieningenrechter had [appellante] en haar vader verboden om voor een jaar contact op te nemen met [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en hun kinderen, tenzij dit via hun advocaat gebeurde. Dit verbod was uitvoerbaar bij voorraad. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij het hof zich baseerde op de dagvaarding, de memorie van grieven en het dossier van de eerste aanleg.

De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde 1] en [appellante] zijn gehuwd geweest en hebben samen een minderjarige, [minderjarige], die bij [geïntimeerde 1] woont. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben een contactverbod gevorderd tegen [appellante] en haar vader, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. [appellante] vordert in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis en een aanvulling van het contactverbod, zodat het mogelijk wordt om in overleg met Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming afspraken te maken.

Het hof oordeelt dat de toevoeging van de zinsnede aan het contactverbod noodzakelijk is om de hulpverlening niet te belemmeren. Het hof heeft de vordering van [appellante] toegewezen door het dictum van de voorzieningenrechter aan te vullen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken op 1 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.308/01
arrest van 1 november 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.H.A. Nieste te Roermond,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 22 juni 2016 tussen appellante als gedaagde sub 1 en geïntimeerden als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/221067 / KG ZA 16-235)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep inhoudende de grieven;
  • de memorie van grieven;
  • het dossier eerste aanleg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
[geïntimeerde 1] is gehuwd geweest met [appellante] . Uit dit huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] en [appellante] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zijn bevriend. [de vader] is de vader van [appellante] .
3.3.1.
Voor zover thans van belang van hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten overstaan van de voorzieningenrechter gevorderd dat het [appellante] en [de vader] verboden is om voor de periode van een jaar, te rekenen vanaf de datum van de betekening van het vonnis, anders dan via hun advocaat, direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, per e-mail dan wel enigerlei wijze andere wijze in contact te treden met [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en hun kinderen (het bezoeken van de voetbalwedstrijden en voetbaltrainingen van [minderjarige] [geïntimeerde 1] en de scholen van de kinderen daaronder begrepen), tenzij hierover in gezamenlijk overleg met Bureau Jeugdzorg/de Raad voor de Kinderbescherming afspraken zijn gemaakt.
3.3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] en [de vader] verboden om voor de periode van een jaar, te rekenen vanaf de datum van de betekening van het vonnis, anders dan via hun advocaat, direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, per e-mail dan wel enigerlei wijze andere wijze in contact te treden met [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en hun kinderen (het bezoeken van de voetbalwedstrijden en voetbaltrainingen van [minderjarige] [geïntimeerde 1] en de scholen van de kinderen daaronder begrepen).
3.4.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad alsnog de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voor zover mogelijk af te wijzen, onder compensatie van de proceskosten in beide instanties. De terzake door [appellante] geformuleerde grief heeft uitsluitend betrekking op het niet opnemen van de rechter in het dictum van de zinsnede: “tenzij hierover in gezamenlijk overleg met Bureau Jeugdzorg/de Raad voor de Kinderbescherming afspraken zijn gemaakt”. Het slagen van deze grief kan niet leiden tot de door [appellante] gevorderde vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en dat zal dan ook worden afgewezen. De grief kan wel aanleiding geven tot aanvulling van het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod. Nu blijkens de inhoud van de grief dit kennelijk door [appellante] wordt beoogd zal het hof de vordering als zodanig lezen.
3.4.2.
Aan de vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De voorzieningenrechter is buiten de omvang van het geding getreden, zoals dat door de vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in eerste aanleg is bepaald. Door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is namelijk gevorderd hetgeen de rechtbank heeft opgenomen onder 5.1. van haar dictum, met de volgende bijzin als toevoeging: “tenzij hierover in gezamenlijk overleg met Bureau Jeugdzorg/de Raad voor de Kinderbescherming afspraken zijn gemaakt.”
Het gevorderde verbod bevalt een hardheidsclausule, welke met zich brengt dat het door de rechtbank toegewezen verbod verder gaat dan door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is gevorderd.
Met het huidige dictum staat het [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vrij om dwangsommen te incasseren en lijfsdwang toe te passen juist voor de “geregelde” contactmomenten gedurende de BOR-regeling. Mocht Bureau Jeugdzorg besluiten dat de omgang tussen [appellante] en [minderjarige] dient te worden genormaliseerd, hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de mogelijkheid deze omgang te frustreren. Dit strookt niet met het doel van het straat- en contactverbod.
3.4.3.
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geconcludeerd tot verwerping van de grief van [appellante] , althans haar hoger beroep ongegrond te verklaren met bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling van gronden met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep ad € 600,=.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voeren daartoe het volgende aan.
Dat de rechtbank een verdergaand contactverbod heeft toegewezen dan door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is gevorderd, vindt zijn grondslag in hetgeen in de dagvaarding en tevens ter zitting door en/of namens geïntimeerden is aangevoerd ter onderbouwing van onder andere het gevorderde contactverbod. Het is niet de bedoeling om [minderjarige] bij zijn moeder weg te houden. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] staan volledig achter een (begeleide) omgang tussen moeder en zoon, mits daar deugdelijke afspraken over worden gemaakt en deze afspraken tussen alle betrokken partijen wordt nagekomen. Bij e-mailbericht van 13 juli 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan de advocaat van [appellante] bevestigd dat de geplande omgang vanzelfsprekend geen schending van het contactverbod zou opleveren.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
De spoedeisendheid van het belang van [appellante] bij haar verzoek is in hoger beroep niet in geschil.
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat [appellante] er, gezien de moeizame verhoudingen van partijen onderling, belang bij heeft dat de zinsnede,“tenzij hierover in gezamenlijk overleg met Bureau Jeugdzorg/de Raad voor de Kinderbescherming afspraken zijn gemaakt”, alsnog wordt toegevoegd aan het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod, zodat de hulpverlening en inzet van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming door het contactverbod niet kan en zal worden belemmerd. Daaraan doen de over en weer verzonden brieven en e-mailberichten tussen de advocaat van [appellante] en de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , waarnaar in de memorie van antwoord wordt verwezen, niets af.
3.5.3.
Het hof zal het bestreden vonnis aanvullen zoals in het dictum is weergegeven.
-
Bewijsaanbod
3.5.4.
Het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gedane bewijsaanbod passeert het hof nu een kort geding zich in beginsel niet leent voor een nadere bewijsvoering en/of het horen van getuigen.
Het bewijsaanbod is daarenboven onvoldoende gespecificeerd nu [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] slechts in algemene bewoordingen bewijs van hun stellingen hebben aangeboden.
-
Proceskosten
3.5.5.
Gezien de familierechtelijke aard, zal het hof de proceskosten compenseren Voor een proceskosten veroordeling zoals door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bestaat ook geen grond nu [appellante] als de in het gelijkgestelde partij kan worden aangemerkt..

4.De uitspraak

Het hof:
vult onderdeel 5.1. van het dictum van het op 22 juni 2016 gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, met zaaknummer C/03/221067 / KG ZA 16-235 aan met de zinsnede: “tenzij hierover in gezamenlijk overleg met Bureau Jeugdzorg/de Raad voor de Kinderbescherming afspraken zijn gemaakt.”
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2016.
griffier rolraadsheer