ECLI:NL:GHSHE:2016:4857

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.177.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor koolmonoxidevergiftiging in huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een groep appellanten, erfgenamen van een overleden man die op 10 maart 2010 is overleden aan koolmonoxidevergiftiging in een huurwoning van de gemeente Sittard-Geleen. De appellanten stellen dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van deze vergiftiging, omdat de gemeente haar zorgplicht als verhuurder niet is nagekomen. De zaak is eerder behandeld door de kantonrechter te Roermond, die op 22 juli 2015 de vorderingen van de appellanten heeft afgewezen. De appellanten hebben in hoger beroep hun grieven uiteengezet en stellen dat de gemeente verantwoordelijk is voor de ondeugdelijke staat van de cv-installatie in de woning.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals beschreven in het vonnis van de kantonrechter niet zijn betwist. De appellanten hebben verschillende onderzoeken en rapportages over de cv-installatie en de omstandigheden van de koolmonoxidevergiftiging ingebracht. Het hof heeft de noodzaak van aanvullend forensisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) erkend, om meer duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van de vergiftiging en de rol van de gemeente hierin. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het verkrijgen van de benodigde rapportages.

De uitspraak van het hof is gedaan op 1 november 2016, waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor akte aan de zijde van beide partijen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.009/01
arrest van 1 november 2016
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [appellante 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [appellante 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5. [appellante 5] ,wonende te [woonplaats] (Polen),

6. [appellante 6] ,

wonende te [woonplaats] ,

7. [appellant 7] ,

wonende te [woonplaats] ,

8. [appellant 8] ,

wonende te [woonplaats] (Polen),
appellanten,
verder: [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. J.B.Th. van ’t Grunewold te Roermond,
tegen:
Gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
geïntimeerde,
verder: de gemeente,
advocaat: mr. M.A. Bosman te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 september 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter te Roermond van de rechtbank Limburg gewezen vonnis van 22 juli 2015 tussen [appellanten c.s.] als eisers en de gemeente als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3463310\CV EXPL 14-10352)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep 11 september 2015;
- de memorie van grieven van [appellanten c.s.] van 1 december 2015;
- de memorie van antwoord van de gemeente van 9 februari 2016;
- de akte van [appellanten c.s.] van 22 maart 2016 met een productie;
- de antwoordakte van de gemeente van 19 april 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 22 juli 2015 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
Wijlen de heer [erflater] is op 10 maart 2010 in zijn woning aan de [adres] te [plaats] overleden ten gevolge van een koolmonoxidevergiftiging. Wijlen de heer [erflater] huurde de woning met bedrijfsruimte sinds 1996 van de gemeente en daarvoor sedert 1972 van een andere verhuurder.
In het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw is vermeld dat de deskundigen van de afdeling BTM van het NFI, [deskundige NFI 1] , [deskundige NFI 2] en [deskundige NFI 3] in samenwerking met [branddeskundige regiopolitie MW Brabant 1] en [branddeskundige regiopolitie MW Brabant 2] , branddeskundigen van de regiopolitie Midden West Brabant, op 17 maart 2010 een forensisch onderzoek hebben ingesteld. In het proces-verbaal is de navolgende korte samenvatting daarover opgenomen:

Kamerthermostaat
De kamerthermostaat werkt naar behoren.
Test Cv-ketel 1
De rookgassenafvoerbuis wordt teruggeplaatst en verbonden tussen de Cv-ketel en het rookgassenafvoerkanaal. De keteltemperatuur wordt ingesteld op 65 graden Celsius waarna de kamerthermostaat wordt ingeschakeld en de Cv-ketel in werking treedt. De Cv-ketel produceert bij de trekonderbreker heel kort een te verwaarlozen CO bij het opstarten. De Cv-ketel werkt naar behoren.
Test Cv-ketel 2
De rookgassenafvoerbuis wordt in de stand geplaatst zoals beschreven en aangegeven door de getuige [getuige] . De Cv-ketel wordt opgestart en al snel wordt er een CO gemeten met waarden van boven de 150 ppm. Naarmate de ketel langer brandt neemt het aantal ppm CO snel toe. De CO dringt door tot in de kapsalon.
Geiser
De geiser in de keuken produceert op het moment dat hij in werking wordt gesteld door bijvoorbeeld het openen van de warmwaterkraan in de keuken, kapsalon of badkamer, door het ontbreken van de juiste verbinding tussen de trekonderbreker en de rookgassenafvoerbuis CO. Deze CO is echter steeds relatief laag daar de geiser slechts kort brandt.”
In ditzelfde proces-verbaal is opgenomen (op pagina 19 onder het kopje conclusie) “Niet werd vastgesteld op welke wijze en door wie de rookgassenafvoerbuis tussen de Cv-ketel en het rookgassenafvoerkanaal werd los gemaakt (..)”
[Inspecties & Advisering] Inspecties & Advisering BV (hierna: [Inspecties & Advisering] ) heeft een rapportage d.d. 3 juni 2010 opgesteld in opdracht van [appellante 4] . Bij brief van 17 november 2011 van [Inspecties & Advisering] gericht aan de heer [werknemer van I & A] heeft [Inspecties & Advisering] een antwoord gegeven op een aantal vragen.
Bij beschikking van 27 november 2013 heeft de kantonrechter een voorlopig deskundigenbericht gelast. Kiwa NV (hierna: Kiwa) heeft vervolgens een voorlopig deskundigenbericht d.d. 31 maart 2014 uitgebracht, waarin zij vragen van partijen heeft beantwoord.
Kiwa heeft (voor zover hier van belang) het volgende gerapporteerd:
Bij zowel de cv-ketel als geiser is sprake van de volgende aspecten die opgevat dienen te worden als slechte onderhoudstoestand: “losliggende rookgasafvoerleiding, niet gebeugelde rookgasafvoerleiding omdat de kans op losraken reëel aanwezig lijkt en verhoogde CO-emissie (rapport van [Inspecties & Advisering] ) (..)”.
Ten aanzien van de cv-ketel heeft Kiwa daarnaast nog vermeld: opening in het bouwkundig afvoerkanaal onder aansluiting rookgasafvoerleiding (losliggende klep in bouwkundig kanaal).
Kiwa heeft verder de volgende gebreken geconstateerd aan de cv-installatie:
- Niet deugdelijk bevestigde rookgasafvoer
- Verhoogde emissie
- Gebrekkige ventilatie van de opstellingsruimte
- Vernauwing in het bouwkundig afvoerkanaal
- Open verbinding in opstellingsruimte door defect trekregelaar.
Met betrekking tot de geiser heeft Kiwa als gebrek aangegeven: niet deugdelijk bevestigde rookgasafvoer en als mogelijk gebrek onvoldoende toevoer van verbrandingslucht.
Bij dagvaarding van 22 september 2014 hebben [appellanten c.s.] de onderhavige procedure tegen de gemeente aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stellen [appellanten c.s.] dat de koolmonoxidevergiftiging in de woning het gevolg is van een ondeugdelijke, onvoldoende onderhouden en niet tijdig vervangen
cv-installatie en dat de gemeente heeft nagelaten zorg te dragen voor een veilige installatie terwijl dat wel haar taak was, onder meer als verhuurder. Op grond daarvan vorderden [appellanten c.s.] in eerste aanleg, samengevat, voor recht te verklaren dat de gemeente jegens hen aansprakelijk is voor alle schade die zij hebben geleden ten gevolge van de koolmonoxidevergiftiging in de [adres] [plaats] , met veroordeling van de gemeente tot vergoeding daarvan, op te maken bij staat en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten met inbegrip van de kosten van het voorlopig deskundigenbericht. De gemeente heeft deze vorderingen bestreden. Volgens de gemeente is de koolmonoxidevergiftiging niet aan haar handelen of nalaten te wijten, zodat zij ook niet aansprakelijk gehouden kan voor de schadelijke gevolgen daarvan.
4.3
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bepaald die op 20 februari 2015 heeft plaatsgevonden. Bij vonnis van 22 juli 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten c.s.] op de verschillende daarvoor aangevoerde gronden niet toewijsbaar geoordeeld. Deze vorderingen zijn daarom afgewezen met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten.
4.4
In hoger beroep hebben [appellanten c.s.] allereerst uiteengezet in welke hoedanigheden zij procederen. Appellanten sub 1 tot en met 6 zijn erfgenamen van hun broer [erflater] die op 10 maart 2010 als gevolg van koolmonoxidevergiftiging in zijn woning is overleden en procederen in die hoedanigheid op grond van de contractuele relatie van hun overleden broer met de gemeente. Voor alle appellanten, met uitzondering van appellant sub 2, geldt dat zij op 11 maart 2010 in de woning aanwezig zijn geweest en daarbij eveneens door de koolmonoxidevergiftiging zijn getroffen, met verschillende intensiteit en gevolgen. Zij procederen tegen de gemeente uit hoofde van onrechtmatige daad doordat de gemeente de onveilige situatie in de woning heeft laten ontstaan. Het hof begrijpt uit deze toelichting van [appellanten c.s.] dat de appellanten sub 1, 3, 4, 5 en 6 twee grondslagen aanvoeren en de overige drie appellanten ieder een van beide grondslagen.
4.5
Bij de beoordeling van elk van beide grondslagen is de vaststelling van gang van zaken die heeft geleid tot de koolmonoxidevergiftiging essentieel, waarbij het [appellanten c.s.] als eisende partij is om daarover voldoende te stellen en hun stellingen deugdelijk te onderbouwen. Met betrekking tot de technische informatie over die gang van zaken zijn de onderzoeken die hiervoor in 4.1 zijn vermeld van belang: het proces-verbaal (b), het rapport van [Inspecties & Advisering] (d) en het voorlopig deskundigenbericht (e-g). Dit voorlopig deskundigenbericht heeft te gelden als in de procedure uitgebracht (artikel 207 Rv). Tussen partijen is niet alleen in eerste aanleg maar ook in hoger beroep discussie over de waardering van de verschillende onderzoeken, waarbij in het bijzonder een rol speelt dat de bevindingen van het NFI alleen in de samenvatting in het proces-verbaal (b) zijn weergegeven. Voor het bereiken van een zo groot mogelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie ter plaatse is het verkrijgen van (nader) inzicht in de bevindingen van het NFI van belang.
4.6
De advocaat van de gemeente heeft het NFI aangeschreven en kreeg daarop van teamleider [deskundige NFI 1] bij brief van 30 april 2014 het volgende antwoord:
Naar aanleiding van uw brief van 18 april 2014 het volgende.
Wij hebben op 17 maart 2010 een onderzoek ter plaatse uitgevoerd samen met de heer [deskundige regiopolitie Limburg-Zuid] van de politie regio Limburg-Zuid. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de heer [deskundige regiopolitie Limburg-Zuid] blijkbaar het door u genoemde proces-verbaal opgesteld. Van de inhoud van dit proces-verbaal waren wij niet op de hoogte.
Er was in eerste instantie sprake dat het Nederlands Forensisch Instituut een rapport zou opstellen. De officier van justitie heeft later echter besloten, mogelijk op basis van de door de politie aangeleverde gegevens, om niet tot strafrechtelijk vervolging over te gaan. En is besloten, in overleg met de heer [deskundige regiopolitie Limburg-Zuid] , geen rapport op te stellen.
Ik wil inhoudelijk niet reageren op de rapportage van de Kiwa N.V. Dit omdat ik hiervoor het dossier uit het archief zal moeten lichten en de zaak weer eigen zal moeten maken. Gezien de uitgebreidheid van de rapportage van de Kiwa N.V. verwacht ik dat ik hiervoor een aanzienlijke hoeveelheid tijd nodig heb.
Echter deze zaak betreft geen strafrechtzaak maar een civiele procedure en omdat wij niet in opdracht van een civiele partij kunnen werken, kan ik op dit moment niet aan uw vraag voldoen. Ik kan dit wel uitvoeren in gezamenlijke opdracht van de twee partijen waarbij er een tussenvonnis van de civiel rechter nodig is waarin ik wordt verzocht om de, in gezamenlijkheid overeengekomen, vragen te beantwoorden. Hieraan zijn dan wel kosten aan verbonden (circa 185 euro/uur) die door (een van) de partijen in depot bij de rechter moet worden gegeven.
Aansluitend bij de laatste alinea van deze brief acht het hof het raadzaam het NFI te verzoeken de volgende twee vragen te beantwoorden:
Welke zijn de bevindingen en conclusies van het NFI uit het forensisch onderzoek op 17 maart 2010?
In hoeverre sluiten de inhoud en conclusies van het voorlopig deskundigenbericht van Kiwa van 31 maart 2014 aan bij de bevindingen en conclusies van het NFI?
Het hof zal het verzoek aan het NFI inkleden als het bepalen van een deskundigenbericht, met dien verstande dat - gelet op het karakter van deze rapportage als aanvulling op een reeds uitgebracht deskundigenbericht - het NFI de beantwoording van de vragen zonder nadere onderzoeken of besprekingen met partijen zal kunnen uitvoeren . De kosten van de rapportage zullen voorshands ten laste van [appellanten c.s.] als eisende partij worden gebracht.
4.6
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte
gelijktijdigover dit voornemen uit te laten. Het hof tekent hierbij aan dat de vraagstelling zich gezien het karakter van de gevraagde rapportage niet voor uitbreiding leent.
4.7
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 29 november 2016 voor akte aan de zijde van beide partijen gelijktijdig met het hiervoor onder 4.6 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2016.
griffier rolraadsheer
zaaknummer : 200.177.009/01
uitspraakdatum : 1 november 2016
concipiënt : B.A. Meulenbroek, 7.10.2016
Publiceren? Nee