3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[verkoper] heeft samen met een andere vennoot in de vorm van een vennootschap onder firma een eetcafé (Restaurant Eetcafé [eetcafé] ) geëxploiteerd te [woonplaats] (verder aan te duiden als “het eetcafé”). Hij heeft dit eetcafé mede namens zijn vennoot te koop aangeboden aan [koper] .
Op 9 februari 2013 zijn partijen onder het hoofd “TUSSEN OVEREENKOMST VAN VERKOOP/KOOP RESTAURANT EETCAFE [eetcafé] TE [woonplaats] ” een overeenkomst aangegaan waarin zij in afwachting van een definitieve schriftelijke koopovereenkomst een aantal afspraken hebben vastgelegd. Deze overeenkomst (verder te noemen: “de tussenovereenkomst”) bevat onder meer de navolgende bedingen:
Door de koper wordt een bedrag ter hoogte van € 7.500 als aanbetaling betaald aan de verkoper op het moment van ondertekening van deze tussen overeenkomst.
Daarnaast wordt op moment van ondertekening van de betreffende verkoopovereenkomst, uiterlijk op 1 april 2013 een tweede aanbetaling verricht door koper aan verkoper ter hoogte van € 10.000,=
Daarnaast wordt uiterlijk op 10 mei 2013 een laatste aanbetaling verricht door koper aan verkoper ter hoogte van € 2.500. (…)
Bij het niet voldoen van onder lid 3 genoemde bepaling (…) door koper wordt een verzuimboete van € 2.500 boven het openstaande bedrag in rekening gebracht.
Voor 1 april 2013 heeft [koper] aan [verkoper] een bedrag betaald van € 5.532,= om [verkoper] in staat te stellen een deel van zijn huurschuld betreffende het eetcafé af te lossen.
Op grond van de tussenovereenkomst heeft [koper] aan [verkoper] reeds voor 1 april 2013, naast bovengenoemde betaling, in totaal een bedrag betaald van € 17.500,=. Het bedrag van € 2.500,= is niet betaald;
Op 1 april 2013 is de bedoelde koopovereenkomst (verder te noemen: “de koopovereenkomst”) tot stand gekomen. Artikel 2 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“1. De verkoop geschiedt voor de prijs van € 27.673,60 (…) waarin begrepen een bedrag van € 10.000 voor de goodwill.
2. Het bedrag van € 10.000 word betaald in termijnen in overeenstemming met het betalingsmodel zoals opgenomen in bijlage 1 (zie bijlage 1 voor betalingsrege-ling.) Het restant wordt voldaan door de overname van een schuld van € 13.500 (…)bij speelautomatenleverancier Discomat te [vestigingsplaats 1] en de hierbij behorende contractvoorwaarden. Schuldovername van € 3.373,60 bij Howard genoemd als pandeigenaresse van [adres] en schuldovername van € 800 bij Groothandel [Groothandel] in [vestigingsplaats 2] .
3. Wanneer de koper niet voldoet aan het opgestelde betalingsregeling word per verzuim per dag het verzuimde bedrag verhoogd met 5%. Deze betalingsregeling eindigt per 1 april 2014. Wanneer de koper de laatste termijn niet op tijd betaald word er een verzuimboete van € 1.000 per maand van verzuim boven het openstaande bedrag in rekening gebracht.
4 (…)
5. (…)”
De betalingsregeling die is genoemd in lid 2 is opgenomen in een bijlage bij de overeenkomst. Daarin is bepaald dat de vergoeding voor goodwill zal worden voldaan in acht maandelijkse termijnen van € 500,= die vervallen per de vijftiende dag van de maand, de eerste op 15 mei 2013, en één slottermijn van € 6.000,=, te betalen op 1 april 2014.
In het principaal hoger beroep
3.2.1.In deze procedure heeft [verkoper] in eerste aanleg de betaling gevorderd van een bedrag van € 16.274,94, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 12.500,= vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening en vermeerderd met de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan deze vordering heeft [verkoper] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [koper] in gebreke was gebleven om de laatste termijn uit de tussenovereenkomst ad € 2.500,- te voldoen, alsmede de vergoeding voor goodwill van € 10.000,= uit de koopovereenkomst. Omdat de laatste termijn van de tussenovereenkomst niet tijdig was betaald, vorderde [koper] bovendien de in die overeenkomst opgenomen contractuele boete ad € 2.500,= (de boete over de goodwillvergoeding is in eerste aanleg niet gevorderd). Ten slotte vorderde [koper] de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 900,=) en de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot aan de datum der dagvaarding (€ 374,94).
3.2.2.[koper] is in eerste aanleg wel verschenen, maar heeft na twee maal verkregen uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord nagelaten verweer te voeren. Daarop heeft de kantonrechter het gevorderde toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.1.[koper] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn toenmalige advocaat door omstandigheden geen conclusie van antwoord heeft genomen, dat het hoger beroep ertoe dient dit verzuim te herstellen en, zo begrijpt het hof, om alsnog verweer te voeren tegen de vorderingen van [verkoper] . Om die reden concludeert hij tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van [verkoper] .
3.3.2.Voorts heeft [koper] aangevoerd dat hij, doordat in eerste aanleg is verzuimd om een conclusie van antwoord te nemen, niet in staat is geweest een vordering in reconventie in te stellen. Ook dat verzuim wenst [koper] te herstellen en om die reden vordert hij in hoger beroep dat [verkoper] zal worden veroordeeld tot betaling van € 12.520,= vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede een bedrag van € 16.761,82 vermeerderd met de wettelijke rente welk bedrag naar verwachting zal zijn betaald ter voldoening aan het in eerste aanleg gewezen vonnis, alles met veroordeling van [verkoper] in de kosten van het geding.
3.4.1.[verkoper] heeft in het principaal hoger beroep de ontvankelijkheid van [koper] in diens vordering in reconventie betwist, daartoe aanvoerende dat een dergelijke vordering in eerste aanleg gedaan had moeten worden en niet eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Voorts heeft hij aangevoerd dat [koper] geen specifieke grief heeft geformuleerd tegen het vonnis waarvan beroep. Om die reden dient [koper] volgens [verkoper] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Inhoudelijk voert [verkoper] aan dat [koper] er ten onrechte vanuit gaat dat de betalingen die op grond van de tussenovereenkomst hebben plaatsgevonden in mindering strekken op de koopsom zoals die in de koopovereenkomst is vastgelegd. De werkelijk bedongen koopsom bedroeg € 53.205,50. In het principaal hoger beroep concludeert [verkoper] tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [koper] in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.4.2.[verkoper] heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld om zijn eis te kunnen vermeerderen. Op de gronden als opgenomen in de memorie van eis in incidenteel hoger beroep vordert [verkoper] in het incidenteel hoger beroep - naar het hof begrijpt: naast hetgeen in het te bekrachtigen vonnis in eerste aanleg al is toegewezen - de veroordeling van [koper] tot betaling van:
een bedrag van € 20.000,= als gematigd boetebedrag uit hoofde van de eerste volzin van artikel 2, lid 3 van de koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 16.000,= als verbeurde boetes vanaf de maand april 2014 tot en met de maand juli 2015 uit hoofde van de tweede en derde volzin van artikel 2, lid 3 van de koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de desbetreffende boete, telkens de eerste van de maand, tot aan de dag der algehele voldoening;
een boetebedrag van € 1.000,= uit hoofde van de tweede en derde volzin van artikel 2, lid 3 van de koopovereenkomst voor elke maand dat [koper] in gebreke blijft de laatste termijn (€ 6.000,=) volledig te voldoen, voor het eerst op 1 augustus 2015;
e kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep.