Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
10.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 19 april 2016, waarbij het hof de broer heeft toegelaten tot bewijslevering;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 juli 2016, waaruit blijkt dat twee getuigen zijn gehoord;
- de memorie na enquête zijdens de broer waarbij producties zijn overgelegd;
- de antwoordmemorie na enquête.
11.De beoordeling
Ik heb bedragen contant aan mijn moeder terugbetaald op verschillende data. Eind 2011 heb ik € 2.000 terugbetaald, begin 2012 € 4.500, eind 2012 € 3.000 en begin 2013 € 8.000. Deze bedragen zijn betaald hoofdzakelijk met 50-eurobiljetten, die ik aan mijn moeder heb overhandigd bij haar thuis. Daar was verder niemand bij. (…) De stapeltjes bankbiljetten die ik haar betaalde zaten niet in een envelop of iets dergelijks. Mogelijk zat om sommige stapeltjes een elastiekje, maar dat weet ik niet meer. De eerstgenoemde drie bedragen zijn vastgelegd in de verklaringen, overgelegd als productie 7 bij memorie van grieven. Het bedrag van € 8.000 dat ik noemde is ook op papier gezet zoals de andere drie verklaringen. Ik hoor u zeggen dat die verklaring niet bij de stukken zit. Ik weet niet waarom die verklaring niet aan de stukken is toegevoegd. Ik heb dus totaal € 17.500 contant aan mijn moeder terugbetaald, niet meer en niet minder. Het betrof de terugbetaling van de hypotheeklasten en andere lasten die mijn moeder heeft betaald voor het pand [adres] in [woonplaats] . Mijn moeder heeft totaal circa € 31.000 daar aan betaald.
contant heeft ontvangen vanuit mijn garagebedrijf”. De onderliggende stukken waaruit blijkt dat deze gelden zijn onttrokken uit dit bedrijf zijn echter niet overgelegd. De broer heeft verder geen bevredigende verklaring gegeven voor het feit dat hij contante aflossingen heeft gedaan in een periode waarin hij naar eigen zeggen en volgens de moeder van zijn moeder € 30.000,- (in november 2011, zie productie 12 memorie na enquête) en € 20.000,- (in februari 2012, zie eveneens productie 12 memorie na enquête) heeft geleend. Tenslotte is er geen aannemelijke verklaring gegeven waarom aflossingen op de lening(en) van € 30.000,- en € 20.000,- per bank zijn gedaan of worden gedaan, maar de (terug)betaling van het bedrag van € 30.959,30 voor een groot deel in contanten. Gelet op al het vorenstaande kan het hof niet uitgaan van de juistheid van de getuigenverklaringen zodat het hof aan die verklaringen voorbij gaat.