ECLI:NL:GHSHE:2016:4840

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
200.197.146/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens exploitatie van een hennepplantage

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 26 juli 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante zich niet aan haar verplichtingen had gehouden. De appellante had een hennepplantage in haar woning, wat in strijd is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2016 was de appellante niet aanwezig, maar haar advocaat heeft verklaard dat zij zich om medische redenen niet kon vertonen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet aan de sollicitatie- en informatieplicht heeft voldaan en dat zij geen bewijs heeft geleverd van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanwezigheid van de hennepplantage en de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet verenigbaar zijn met de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof concludeert dat de appellante onvoldoende blijk heeft gegeven van een saneringsgezinde houding en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De uitspraak benadrukt de ernst van het niet nakomen van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen daarvan voor de schuldenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 oktober 2016
Zaaknummer : 200.197.146/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/790 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J. Nouta te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 26 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van
de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te
wijzen, subsidiair de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een termijn van twee jaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellante] , mr. Nouta.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
  • [appellante] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Blijkens een mededeling van mr. Nouta, die tevens verwijst naar de brief van de cardioloog van 18 oktober 2016 als gevoegd bij de brief van mr. Nouta van 18 oktober 2016, voelde [appellante] zich onvoldoende fit om te verschijnen.
De beschermingsbewindvoerder van [appellante] , mevrouw [beschermingsbewindvoerder] van Marge Bewindvoering en Financieel advies, is abusievelijk niet opgeroepen om te verschijnen ter zitting. De advocaat van [appellante] heeft desgevraagd verklaard dat de beschermingsbewindvoerder wel op de hoogte is van de zitting, het hoger beroep ondersteunt, doch om persoonlijke redenen niet kan verschijnen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juli 2016
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd bij indieningsformulier van de advocaat van [appellante] d.d. 2 september 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 30 augustus 2016;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 18 oktober 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de beschermingsbewindvoerder bekend was met de mondelinge behandeling en met de mogelijkheid om haar visie over het verloop van de schuldsaneringsregeling te geven van welke gelegenheid zij – anders dan de mededeling via de raadsman van [appellante] - geen gebruik heeft gemaakt.
3.2.
Bij vonnis van 17 december 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.1.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank (naar het hof begrijpt) op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 12 mei 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
In de woning van [appellante] is een hennepplantage aangetroffen. Zij is hiervoor op 10 mei 2016 veroordeeld. De rechtbank overweegt dat (medemedewerking aan) de exploitatie
van een hennepplantage niet verenigbaar is met het doel en de strekking van de schuldsaneringsregeling. Reeds op grond hiervan heeft [appellante] niet aan de kernverplichtingen van die regeling voldaan.
Voorts heeft [appellante] niet voldaan aan de sollicitatie- en inlichtingenplicht. Zij wist, althans behoorde te weten, dat een saniet om aan de sollicitatieverplichting te voldoen maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De saniet heeft echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat [appellante] in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu zij de bewindvoerder niet van (medische informatie heeft voorzien.
Daarnaast is het niet onaannemelijk te achten dat een verwijtbaar nieuwe schuld ter hoogte van € 5.000,-- zal ontstaan bij de woningbouwvereniging, aldus de rechtbank.
3.4.1.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Allereerst betwist [appellante] de vermeende schuld bij
Woningcorporatie Servatius , nu zij ten tijde van de sluiting van haar woning in [plaats] deze binnen haar vermogen zo goed als mogelijk heeft achtergelaten. De namens Woningcorporatie Servatius aangevoerde factuurbedragen ter hoogte van € 4.862,00 alsmede € 654,36 (respectievelijk productie 2 en 3 bij het beroepschrift) zijn geenszins nader onderbouwd door de Woningcorporatie. Derhalve heeft [appellante] het bestaan en de hoogte van de vermeende vordering(en) betwist en stelt zij zich op het standpunt dat er ook nog geenszins valt vast te stellen of sprake is van een nieuwe (verwijtbare) schuld.
Opgemerkt wordt hierbij eveneens dat via de (beschermings)bewindvoerder van [appellante]
nimmer voorafgaand aan voornoemde aanmaningsbrieven een factuur met uitleg omtrent
de inhoud en omvang van de vermeende vordering(en) is overgelegd door de
Woningcorporatie. Tot op heden heeft de Woningcorporatie, ondanks verzoek daartoe van de
(beschermings) bewindvoerder, geen verdere inlichtingen verstrekt omtrent de gestelde
vordering(en).
3.4.2.
[appellante] merkt tevens op dat nimmer een arbeidsverplichting is opgelegd door de
gemeente Maastricht tijdens haar aanspraak op een bijstandsuitkering. [appellante] is er
overigens van op de hoogte dat ondanks een vrijstelling van de arbeidsverplichting
ingevolge de Participatiewet, dit nog niet inhoudt dat er een arbeidsvrijstelling inzake de
schuldsaneringsregeling heeft te gelden, doch gezien haar medische situatie is [appellante] wel van mening dat ook de arbeidsverplichting ingevolge de schuldsaneringsregeling had
moeten vervallen. [appellante] zal bij de huisarts nadere medische informatie opvragen ter onderbouwing van haar huidige medische situatie.
De hennepplantage heeft [appellante] toegelaten “om zodoende (vermeende) financiële ruimte te creëren om met de trein naar [woonplaats] te kunnen reizen”. De aangetroffen plantage heeft geen geldelijk gewin voor haar opgeleverd, nu deze is opgerold op het moment dat de planten nog niet waren geoogst, aldus [appellante] .
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 30 augustus 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ondanks alle door de bewindvoerder verzonden correspondentie verschafte [appellante] structureel geen enkele informatie over haar medische en/of persoonlijke situatie, noch over haar eventuele sollicitaties. De bewindvoerder werd summier geïnformeerd over ontwikkelingen door de inkomensbeheerder/ beschermingsbewindvoerder.
[appellante] is door de bewindvoerder uitvoerig en meerdere malen geïnformeerd over de sollicitatie- en informatieplicht. Als [appellante] niet in staat was om na de haar bij aanvang van de schuldsaneringsregeling gegeven vrijstelling van zes maanden te gaan solliciteren en werken, dan had het op de weg van [appellante] gelegen om de bewindvoerder daarover te informeren.
3.5.1.
[appellante] was ermee bekend dat het houden van een hennepplantage een strafbaar feit is. Het plegen van strafbare feiten valt op geen enkele manier te verenigen met de aard en het doel van de WSNP. Met het plegen van strafbare feiten nam [appellante] immers willens en wetens het risico van een detentiestraf en nam zij dus het risico niet te kunnen voldoen aan de kernverplichtingen van de WSNP. Het houden van een hennepplantage tijdens de looptijd van de WSNP is een gedraging die blijkens jurisprudentie in zijn algemeenheid voldoende aanleiding is voor de gerechtvaardigde vrees dat [appellante] zal trachten haar schuldeisers te benadelen dan wel de uit de WSNP voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de installatie van een hennepteelt in een woning
aanzienlijke schade veroorzaakt, welke moet worden hersteld. [appellante] verklaart niet dat zij de woning leeg en schoon achterliet, noch dat zij de schade welke door de hennepplantage aan het gehuurde is ontstaan, zelf heeft hersteld. Daarmee is zeer aannemelijk dat sprake is van schade aan de zijde van de verhuurder waarvoor [appellante] aansprakelijk is, dus van een nieuwe en verwijtbare schuld, aldus de bewindvoerder.
In een verlenging ziet de bewindvoerder geen heil, hoezeer ook [appellante] vanuit zorgoogpunt een kans zou verdienen. Behalve dat [appellante] niet ter zitting is verschenen om haar verlengingsverzoek kracht bij te zetten en geloofwaardig te maken, acht de bewindvoerder ook de nieuwe schulden, die behalve de vordering van de Woningcorporatie ook de terugvordering van bijstand door de gemeente ter zake de periode van het hebben van een hennepplantage omvatten, gedurende een mogelijke verlenging niet op te lossen. [appellante] heeft immers een daklozenuitkering, aldus de bewindvoerder.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.7.2.
Uit de inhoud van de processtukken, met name het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van 12 mei 2016, is het hof gebleken dat in januari 2016 in de woning van [appellante] een hennepplantage is aangetroffen. Bij uitspraak van de politierechter van 10 mei 2016 is [appellante] daarvoor veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk.
Het hof is van oordeel dat de handelwijze van [appellante] , het exploiteren dan wel aanwezig hebben van een hennepplantage tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling, zich niet laten rijmen met de primaire doelstelling van de schuldsaneringsregeling: het gedurende de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling middels betaalde arbeid zoveel mogelijk gelden te vergaren voor de boedel ten behoeve van de schuldeisers om na afloop van die termijn uiteindelijk in aanmerking te kunnen komen voor de schone lei. Uit het vorenstaande blijkt dat [appellante] zich verwijtbaar de belangen van haar schuldeisers onvoldoende heeft aangetrokken, hetgeen op zichzelf beschouwd reeds voldoende grond oplevert om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen zonder toekenning van de schone lei. Afgezien hiervan, heeft [appellante] de op haar rustende informatie- en sollicitatieplicht ernstig en structureel geschonden, zoals door de bewindvoerder in haar brief van 30 augustus 2016 onweersproken is gesteld.
De in de brief van de cardioloog van 18 oktober 2016 genoemde medische klachten, te weten ‘vaatziekten’ en ‘hypercalciëmie’ en de in dat kader door [appellante] ontvangen medicatie (‘bloedverdunners’) en therapieën (‘cholesterol verlagende therapie’ en ‘lifestyle educatie’), vormen zonder toelichting – die ontbreekt – geen ondersteuning voor de door [appellante] gestelde arbeidsongeschiktheid noch een verklaring voor het door haar niet nakomen van de informatieplicht. Reeds in het licht van de op haar rustende verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering, valt van het niet nakomen van de informatieplicht en van de sollicitatieplicht [appellante] een voldoende ernstig verwijt te maken. Reeds de schending van de informatieplicht maar ook het, door de gang van zaken rondom de hennepkwestie, niet etaleren van een saneringsgezinde houding vormen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd voldoende toerekenbare gronden om de wettelijke schuldsaneringsregeling te beëindigen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft de betwisting door [appellante] van de nieuwe ontstane schulden aan Woningstichting Servatius wegens onder andere de ontmanteling van de hennepplantage in de woning van [appellante] – wat daar verder van zij - dan ook geen afzonderlijke bespreking.
3.6.4.
Subsidiair heeft [appellante] nog om een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling verzocht. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid op de voet van artikel 349a Fw. Het hof acht geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen. Daarvoor zijn de schending van de informatie- en sollicitatieplicht door [appellante] zonder daarvoor gebleken verklaring, alsmede de strafrechtelijke veroordeling wegens het aanwezig hebben van een hennepplantage in haar woning te ernstig. Door de gedragingen van [appellante] gedurende de inmiddels verstreken looptijd van de schuldsaneringsregeling heeft zij onvoldoende blijk gegeven dat zij tijdens de periode van verlenging wel aan de algemene en spontane inlichtingenplicht en de sollicitatieplicht zal voldoen en eventuele nieuwe schulden zal kunnen voldoen. Het hof heeft daar althans, net zoals de bewindvoerder, onvoldoende vertrouwen in.
3.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld, dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en H.A.G. Fikkers in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.