ECLI:NL:GHSHE:2016:4809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
20-000389-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord in winkelcentrum 'Moesel' te Weert met vuurwapen en aardappelschilmes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord. De verdachte heeft op 6 november 2012 in Weert het slachtoffer met een vuurwapen om het leven gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict over een hennepplantage, met voorbedachten rade naar de woning van het slachtoffer is gegaan. Na een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer dreigde, heeft hij het vuurwapen getrokken en het slachtoffer in de rug geschoten. Vervolgens heeft hij het slachtoffer achtervolgd en met een aardappelschilmes meerdere keren in de hals gestoken. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren, waarbij het hof de ernst van de daad en de impact op de nabestaanden heeft meegewogen. De verdachte is ook aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000389-15
Uitspraak : 27 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 februari 2015 in de strafzaak met parketnummer 04-800211-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte ter zake van moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 415,04, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte van de primair ten laste gelegde bestanddelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ dient te worden vrijgesproken;
  • zich gerefereerd aan bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde doodslag;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • zich met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 06 november 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (een) kogel(s) geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen (een) kogel(s) geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Uit de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de betrokkenheid van [medeverdachte] bij het ten laste gelegde gebeuren zodanig is geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking met de verdachte met betrekking tot de uitvoering van het ten laste gelegde feit kan worden gesproken. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte van het ten laste gelegde bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2012 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]

A.

Op 6 november 2012 te 01:28 uur reden de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant 2] de parkeerplaats op van het winkelcentrum gelegen aan de Willem de Zwijgerstraat te Weert. Zij zagen een persoon op de grond op zijn linkerzij liggen. Het betrof een man. De man miste een gedeelte van zijn rechteroor. Zijn oor was bebloed en er kwam bloed uit zijn mond. Verbalisant [verbalisant] herkende de man, nadat deze op zijn rug was gedraaid, als de hem ambtshalve bekende [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] [slachtoffer] van Somalische afkomst.
Even later zagen de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant 2] een snee in de nek van de man.
Op 6 november 2012 te 01:42 uur deelde een ambulanceverpleegkundige de verbalisanten mede dat de man was overleden. [2]

B.

In het kader van het ingestelde onderzoek naar aanleiding van deze gewelddadige dood is door verbalisant [verbalisant 6] op 6 november 2012 omstreeks 03:20 uur het stoffelijk overschot in beslag genomen. Dit stoffelijk overschot werd op 8 november 2012 getoond aan [betrokkene] die verklaarde dat hij het stoffelijk overschot herkende als [slachtoffer] , [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] .
De overledene bleek te zijn: [slachtoffer] , [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , Somalische nationaliteit. [3]

C.

[naam patholoog] , arts en patholoog, heeft een pathologisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] . Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is het volgende gebleken:
Drie schotletsels met bloeduitstortingen rond de schotkanalen:
Letsel A: rechts op de borst (inschot), door de ruimte tussen rib 5 en 6 aan de voorzijde, beschadiging van deze ribben, door het middenrif, door de rechterleverkwab, door de rechternier, door de ruimte tussen rib 11 en 12 rechts aan de rugzijde naar kogel 3 in de weke delen van de rug. Het schotkanaal verloopt naar links, voetwaarts en rugwaarts.
Letsel G: links op de rug (inschot), door de ruimte tussen rib 5 en 6 links aan rugzijde, beschadiging van deze ribben, door de bovenkwab van de linkerlong, door de ruimte tussen rib 3 en 4 aan de voorzijde, beschadiging van deze ribben naar kogel 1. Het schotkanaal verloopt buikwaarts, iets naar rechts en vrijwel horizontaal.
Letsel H: links op de rug (inschot), door het linkerschouderblad en spieren van de rug naar kogel 2. Het schotkanaal verloopt naar rechts, voetwaarts in de weke delen van de rug met alhier uitgebreide bloeduitstorting in de rugspieren.
In de borstholte links 900 ml en rechts 100 ml bloed en stolsels.
In de bovenbuik rechts (rond het schotletsel in de lever) een geringe hoeveelheid bloed.
Talrijke vrij scherprandige en streepvormige/gebogen, verschillend diep reikende huidbeschadigingen, met opvallend weinig kneuzingen van de wondranden, op het hoofd en in het gelaat, rechts talrijker dan links, met onder meer verbrijzeling van de oorschelp rechts en deels met een specifiek patroon; bloeduitstortingen rond deze letsels en in de rechterslaapspier.
Geringe bloeduitstorting onder het harde hersenvlies in de middelste schedelgroeve rechts en een kleine bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen links zijwaarts op de grote hersenen.
Scherprandige, streepvormige klieving van de huid en onderhuidse weefsels en halsspieren rechts in de hals reikend tot achter het strottenhoofd, en van de huid en onderhuids weefsel links in de hals (snij- en mogelijk steekletsels), met beperkte omgevende bloeduitstortingen, geen letsels aan de grote(re) halsvaten.
Weinig lijkvlekken en iets bleke slijmvliezen en inwendige organen, weinig bloed in de bloedsomloop.

Interpretatie van resultaten

Bij de sectie waren er tekenen van inwerking van drie verschillende soorten geweld.
De letsels sub 1 waren het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld – schotletsels. Zij waren bij leven ontstaan en hebben geleid tot zeer ernstig inwendig bloedverlies (2, 3) en verbloeding. Zij kunnen op zich het overlijden zondermeer verklaren door verbloeding.
De bevindingen sub 7 passen bij verbloeding. Gelet op het gegeven dat er in de buikholte slechts een beperkte hoeveelheid bloed werd aangetroffen is het goed mogelijk dat het schotletsel A zeer kort voor het overlijden, mogelijk als laatste, was toegebracht.
De letsels sub 4 waren het gevolg van herhaalde inwerking van heftig uitwendig mechanisch kantig (haast scherprandig) botsend geweld. Het geweld is bij leven toegepast en heeft beperkt bijgedragen aan het bloedverlies en dus aan het overlijden. Het geweld op het hoofd heeft geleid tot (voor zover middels sectie beoordeelbaar) geringe letsels aan de hersenen (5).
De letsels sub 6 waren het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch klievend geweld – snijletsels, mogelijk met een steekcomponent, gelet op de uitbreiding van de letsels achter het strottenhoofd. De letsels waren bij leven ontstaan. Gezien het gegeven dat er geen grotere bloedvaten in de hals waren geraakt is het goed mogelijk dat dit letsel slechts geleid heeft tot beperkt bloedverlies en zodoende eveneens slechts gering heeft bijgedragen aan het overlijden.

Conclusie

Het overlijden van [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , wordt verklaard door het falen van orgaanfuncties ten gevolge van verbloeding opgetreden in het kader van talrijke letsels, waarbij de schotletsels (met name het schotletsel links door de borst) de grootste bijdrage hebben geleverd. [4]

D.

In het gebied vanaf de Nassaulaan, ter hoogte van de aldaar gesitueerde ABN-geldautomaat, tot de Willem de Zwijgerstraat werden door verbalisanten aangetroffen:
  • een schilmes met geel handvat (spoor PD1-02). Het lemmet van het mes was sterk verbogen en op het lemmet en heft was bloed aanwezig;
  • drie hulzen, voorzien van bodemstempel W-W 32 AUTO kaliber 7.65 mm (sporen PD1-08, PD1-09 respectievelijk PD1-13);
  • een patroon, voorzien van bodemstempel W-W 32 AUTO kaliber 7.65 mm (spoor PD1-15).
De hulzen lagen kort bij elkaar nabij de geldautomaat van de ABN, onder de overkapping.
Verbalisant [verbalisant 3] zag op 8 november 2012 dat zich op een afvalcontainer op de plaats delict, Willem de Zwijgerstraat te Weert, bij welke container het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zeer kort daarvoor werd aangetroffen, meerdere bloedsporen bevonden. Het betroffen bloedspatten met een enigszins ronde vorm. Het betrof een spattenbeeld dat veroorzaakt kan zijn door een krachtinwerking op bloed dat in de onmiddellijke omgeving van de container heeft plaatsgevonden. Van een van de bloedspatten werd een monster (spoor PD1-16) veiliggesteld. [6]

E.

Het aardappelschilmes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op het heft en het lemmet van het mes zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Een selectie van de bloedsporen is bemonsterd en veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Het gehele heft van het mes is bemonsterd met als doel celmateriaal te verzamelen van diegene(n) die met het heft in contact is/zijn geweest. Ook deze bemonstering is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Op het heft is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Het DNA-hoofdprofiel matcht met dat van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
In de bloedsporen van het mes zijn DNA-profielen aangetroffen van een man. Deze profielen matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [7]

F.

In het bloedmonster van een van de bloedspatten op de container (spoor PD1-16) is het DNA-profiel aangetroffen van een man. Het profiel matcht met dat van het slachtoffer [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [8]

G.

Het hof heeft op de foto’s op de pagina’s 2712 tot en met 2715 van het politiedossier waargenomen dat:
- het slachtoffer [slachtoffer] diverse bloedende verwondingen had, te weten in zijn gelaat, aan zijn rechteroor en in zijn hals;
- de bloedstromen in het gelaat van [slachtoffer] in horizontale richting over zijn gezicht lopen en niet in verticale richting (voetwaarts);
- het bloed zich nauwelijks heeft verspreid. [9]
Dit wordt bevestigd door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . [10]

H.

De camerabeelden van het winkelcentrum ‘Moesel’ en van de Rabobank te Weert, opgenomen op 5 en 6 november 2012 tussen 18:00 uur en 01:30 uur, zijn inbeslaggenomen. Tijdens diverse verhoren heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf en het slachtoffer [slachtoffer] herkende op de aan hem getoonde camerabeelden en fotoprints. Van de inbeslaggenomen beelden waarop het slachtoffer en de verdachte te zien zijn, is door verbalisant [verbalisant 5] een compilatie gemaakt. De camerabeelden zijn door de verbalisant in chronologische volgorde achter elkaar gezet. Op de beelden is te zien dat:
  • om 1:12:03 uur slachtoffer en verdachte over de parkeerplaats bij winkelcentrum Moesel lopen (beeldfragment 1);
  • om 1:13:06 uur slachtoffer en verdachte in de steeg lopen, komende uit de richting Willem de Zwijgerstraat en gaande richting Nassaulaan, beide handen van verdachte niet zichtbaar zijn, verdachte kennelijk zijn linkerhand in zijn linkerjaszak en zijn rechterhand in zijn rechterjaszak heeft en verdachte rechts achter het slachtoffer loopt en de onderlinge afstand zeer kort is (beeldfragment 9);
  • om 1:13:06 uur en om 1:13:07 uur de rechterarm/-hand van verdachte beweegt (beeldfragmenten 10 en 11);
  • om 1:13:07 uur een klein gedeelte van de rechterhand van verdachte zichtbaar wordt (beeldfragment 12);
  • om 1:13:07 uur de rechterhand van verdachte nagenoeg niet meer zichtbaar is, omdat deze zich voor het lichaam ter hoogte van zijn middel of in de rechterjaszak bevindt (beeldfragment 13);
  • om 1:13:07 uur de rechteronderarm van verdachte een stukje omhoog wordt gebracht en de rechterhand van verdachte zich bevindt ter hoogte van zijn middel (beeldfragment 14);
  • om 1:13:08 uur verdachte gedeeltelijk achter het slachtoffer is gaan lopen en de rechterhand van verdachte niet zichtbaar is, omdat deze zich in de rechterjaszak of voor het lichaam bevindt (beeldfragment 15);
  • om 1:13:08 uur verdachte zijn rechterarm/-hand iets naar beneden heeft gebracht (beeldfragmenten 16 en 17);
  • om 1:13:09 uur verdachte zich iets laat terugvallen ten opzichte van het slachtoffer en hij meer achter het slachtoffer gaat lopen (beeldfragment 18);
  • om 1:13:09 uur verdachte nagenoeg achter het slachtoffer loopt (beeldfragment 19);
  • om 1:13:10 uur verdachte achter het slachtoffer loopt, de afstand tussen verdachte en slachtoffer iets groter wordt ten opzichte van beeldfragment 19 en kennelijk de rechterhand van verdachte zich bevindt ter hoogte van de rechterschouder van het slachtoffer (beeldfragment 20);
  • om 1:13:12 uur kennelijk het slachtoffer zijn rechterarm omhoog brengt, verdachte direct achter het slachtoffer staat en verdachte zijn onderlichaam een kwartslag naar links draait (beeldfragment 21);
  • om 1:13:12 uur het slachtoffer zich plotseling heeft omgedraaid en er een vechtpartij is ontstaan en verdachte en het slachtoffer zich in tegengestelde richting verplaatsen waarbij het lichaam van verdachte is gericht naar de Nassaulaan en de voorzijde van het lichaam van het slachtoffer is gericht naar de Willem de Zwijgerstraat (beeldfragment 22);
  • om 1:13:13 uur verdachte en slachtoffer zich, al vechtend, verplaatsen richting de Willem de Zwijgerstraat (beeldfragment 23);
  • om 1:13:13 uur het slachtoffer en verdachte zich, al vechtend, verplaatsen richting Willem de Zwijgerstraat, verdachte zijn linkerarm/hand uitstrekt en de rechterhand van verdachte zich bevindt ter hoogte van de linkerborst van het slachtoffer (beeldfragment 26);
  • om 1:13:13 uur de verdachte achterwaarts en het slachtoffer voorwaarts verplaatst, richting de Willem de Zwijgerstraat en de rechterhand van de verdachte zich op borsthoogte van het slachtoffer bevindt (beeldfragment 27);
  • om 1:13:14 het slachtoffer en de verdachte zich, al vechtend, verplaatsen richting de Willem de Zwijgerstraat en de rechterhand van de verdachte zich op de borsthoogte van het slachtoffer bevindt (beeldfragment 29);
  • om 1:13:14 het slachtoffer en verdachte zich verplaatsen, al vechtend, richting Willem de Zwijgerstraat en de rechterhand van verdachte zich bevindt op borsthoogte van het slachtoffer (beeldfragment 31).
  • om 1:13:14 uur slachtoffer en verdachte zich, al vechtend, verplaatsen richting Willem de Zwijgerstraat en de rechterhand van verdachte zich bevindt ter hoogte van de linkerborst van het slachtoffer (beeldfragment 32);
  • om 1:13:14 de verdachte beide armen voor zich uit uitstrekt, richting slachtoffer en de verdachte kennelijk een voorwerp vasthoudt in zijn rechterhand (beeldfragment 35);
  • om 1:13:15 uur verdachte kennelijk een langwerpig voorwerp vasthoudt in zijn rechterhand en voornoemd voorwerp richt op het slachtoffer (beeldfragment 36);
  • om 1:13:15 uur het slachtoffer zich voorwaarts verplaatst richting Willem de Zwijgerstraat, verdachte zich achterwaarts verplaatst richting Willem de Zwijgerstraat (beeldfragment 38);
  • om 1:13:16 uur het slachtoffer en verdachte in gevecht zijn en de verdachte kennelijk zijn linkerarm uitstrekt richting het slachtoffer (beeldfragment 41);
  • om 1:13:21 uur het slachtoffer zijn lichaam vooroverbuigt en wegloopt / rent richting Willem de Zwijgerstraat, de verdachte zijn rechterhand achter zijn lichaam heeft gebracht en verdachte een voorwerp vasthoudt in zijn rechterhand (beeldfragment 44);
  • om 1:13:21 het slachtoffer wegloopt/rent richting Willem de Zwijgerstraat (beeldfragment 45);
  • om 1:13:22 het slachtoffer uit beeld is verdwenen en de verdachte begint te rennen in de richting van het slachtoffer (beeldfragment 46);
  • om 1:13:22 verdachte in de richting van het slachtoffer rent, richting Willem de Zwijgerstraat (beeldfragmenten 47 en 48);
  • om 1:13:22 de verdachte in de richting van het slachtoffer rent, richting Willem de Zwijgerstraat en verdachte hierna uit beeld verdwijnt (beeldfragment 49);
  • om 1:14:38 uur de verdachte komt aangerend uit de richting alwaar hij en het slachtoffer uit beeld waren verdwenen (beeldfragment 50);
  • om 1:14:39 uur de verdachte richting Nassaulaan rent en verdachte, in beide handen, een zwart langwerpig voorwerp vasthoudt, ter hoogte van zijn middel (beeldfragment 52);
  • om 1:14:39 uur de verdachte richting Nassaulaan rent en de linker- en rechterhand van verdachte zich bevinden ter hoogte van zijn rechterbroekzak (beeldfragment 53);
  • om 1:14:41 uur de verdachte uit beeld verdwijnt (beeldfragment 59);
  • om 1:14:54 ter hoogte van de linker groene container een zwarte vlek zichtbaar is, welke de plaats betreft alwaar het slachtoffer is aangetroffen (beeldfragment 60);
  • om 1:15:02 uur de verdachte richting Willem de Zwijgerstraat rent komende uit de richting van de Nassaulaan (beeldfragment 62);
  • om 1:15:07 uur de verdachte is gestopt met rennen en richting Willem de Zwijgerstraat wandelt (beeldfragment 65);
  • om 1:15:08 uur de verdachte richting Willem de Zwijgerstraat wandelt, de verdachte zijn linkerhand in de linker jaszak heeft, de verdachte zijn rechterarm/hand langs zijn lichaam laat hangen en de verdachte geen voorwerp vasthoudt in zijn rechterhand (beeldfragment 67);
  • om 1:15:09 de verdachte richting Willem de Zwijgerstraat wandelt en naast zich/achter zich kijkt (beeldfragment 68);
  • om 1:15:10 uur de verdachte naast zich/achter zich kijkt (beeldfragment 69);
  • om 1:15:10 uur de verdachte over zijn rechterschouder naar achter kijkt (beeldfragment 70);
  • om 1:15:11 uur verdachte richting de plaats waar het slachtoffer later wordt aangetroffen loopt (beeldfragment 71);
  • om 1:16:09 uur de verdachte richting Nassaulaan loopt komende uit de richting van de Willem de Zwijgerstraat (beeldfragment 72);
  • om 1:16:12 uur verdachte richting Nassaulaan loopt (beeldfragment 74);
  • om 1:16:20 uur de verdachte ongeveer 10 seconden op de afgebeelde positie is blijven “rondhangen” (beeldfragment 76);
  • om 1:16:23 uur de verdachte richting Willem de Zwijgerstraat loopt (beeldfragment 77);
  • om 1:16:24 uur het slachtoffer is verplaatst ten opzichte van beeldfragment 60 (beeldfragment 80).

I.

Het hof heeft ter terechtzitting van 14 oktober 2016 (een deel van) de hierboven omschreven camerabeelden getoond en daarop zelf (een deel van) de hierboven weergegeven gang van zaken waargenomen, waarbij in het bijzonder -als eigen waarneming van het hof- is opgevallen dat:
  • de verdachte en het (latere) slachtoffer op kennelijk ontspannen/rustige wijze naast elkaar komen aanlopen bij het onderhavige winkelcentrum;
  • de verdachte zich op een gegeven moment laat terugvallen door kennelijk langzamer dan het slachtoffer te gaan lopen, vervolgens (vlak) achter het slachtoffer gaat lopen, vervolgens zijn rechterarm omhoog brengt, waarna het slachtoffer zich omdraait en er een vechtpartij tussen beide mannen ontstaat;
  • het slachtoffer op een gegeven moment wegloopt/wegrent en buiten beeld verdwijnt, waarna de verdachte in dezelfde richting als het slachtoffer rent;
  • de verdachte enige tijd later weer in beeld komt met een voorwerp in zijn rechterhand en wegrent;
  • de verdachte even later terugkeert op de plaats waar de vechtpartij plaats heeft gevonden en, terwijl hij rondloopt, op kennelijk beheerste/kalme wijze (zoekend) naar diverse plaatsen op straat kijkt.

J.

De getuige [getuige 1] heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie op 4 december 2012 onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
V: vraag verbalisanten
A: antwoord getuige.
A: Ik heb één broer, [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [voornaam verdachte] [achternaam verdachte] ).
V: Hoe is je contact met [voornaam verdachte] , in het algemeen ?
A: Heel goed.
V: Waarmee nam hij je in vertrouwen ?
A: Over het algemeen met alles.
A: [voornaam medeverdachte] (het hof begrijpt: [voornaam medeverdachte] [achternaam medeverdachte] ) heeft [voornaam verdachte] opgevangen toen [voornaam verdachte] in financiële problemen zat en zonder huis kwam te zitten. [voornaam verdachte] kon bij [voornaam medeverdachte] terecht.
[voornaam medeverdachte] is uiteindelijk in de kweek van hennep geraakt. [voornaam verdachte] is daarmee akkoord gegaan.
V: Wanneer hoorde jij voor het eerst over een hennepkwekerij ?
A: Daar in Linne is het begonnen met de kweek van hennep. Daar is ook een keer een inval geweest door de politie, in de buurt van waar zij, [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] , woonden. Ik geloof dat het in de flat waar zij woonden was en juist in het appartement onder hen. [voornaam verdachte] heeft dat tegen me verteld. Hij vertelde ook nog dat hij tussen de planten moest slapen.
Zij, [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] , dachten dat ze verraden zouden worden en hebben de kwekerij toen weggehaald. Vervolgens kwam die inval bij de onderburen, dus hun kweek was mislukt voor niks.
V: Heeft [voornaam verdachte] jou dit zelf verteld over die hennepkwekerij?
A: Ja dat heeft hij me zelf verteld.
V: Die hennepkwekerij was dat voor henzelf ?
A: Ja dat was voor henzelf. De apparatuur zouden ze nog afbetalen en de opbrengst van de wiet was voor henzelf, zo vertelde [voornaam verdachte] me.
De apparatuur was naar de filistijnen en die kosten kwamen er dus ook nog bij. Ze moesten de kosten van de apparatuur terugbetalen, maar [voornaam medeverdachte] was het daar niet mee eens omdat ze geen opbrengst hadden gehad en niets verdiend hadden. [voornaam medeverdachte] wilde niets betalen. Die ene, de contactpersoon, van de financiële regeling kwam met het voorstel dat ze twee maanden een bepaald bedrag moesten betalen. Dit gold voor hen allebei, [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] was daar blij mee dan was hij er vanaf, maar [voornaam medeverdachte] niet. [voornaam medeverdachte] wilde dat niet, hij was het er niet mee eens.
Hij was razend, echt razend.
A: [voornaam verdachte] was het weekend bij [voornaam getuige 1] (het hof begrijpt: [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] ) en kreeg een telefoontje van [voornaam medeverdachte] met de inhoud: “Het afgelopen was met die man …het is geregeld met hem”.
V: Wat bedoelde [voornaam medeverdachte] met: “Het is geregeld met hem” ?
A: Het is opgelost met die man, het is klaar, afgelopen met hem.
Dat die man werd geliquideerd of zo. [voornaam medeverdachte] had daar dus kennelijk iemand voor geregeld. Dat kreeg [voornaam verdachte] te horen van [voornaam medeverdachte] .
V: Om welke man ging het?
A: Blijkbaar was het een vriend van [voornaam medeverdachte] . [voornaam medeverdachte] heeft dat zelf aan mij verteld.
Mijn huistelefoon ging en ik kreeg [voornaam medeverdachte] aan de lijn toen ik opnam. Ik dacht dat dat afgelopen week is geweest.
A: Toen hij me belde vertelde hij me dat die jongen die dood was een goede vriend van hem was.
V: Wat heb je gezien op de beelden (het hof begrijpt: de door ‘Opsporing Verzocht’ uitgezonden camerabeelden van het onderhavige gebeuren)?
A: Ik zag de beelden van twee mannen die lopen in de buurt van het winkelcentrum. Ik zag [voornaam verdachte] en een andere mij onbekende jongen. Die jongen die omgelegd is woonde in de buurt waar [voornaam medeverdachte] ook gewoond heeft. Later zag ik op het internet dat de overleden jongen [voornaam slachtoffer] heette. In het telefoongesprek met [voornaam medeverdachte] zei [voornaam medeverdachte] ook dat die jongen [voornaam slachtoffer] heette. [12]

K.

De getuige [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie op 29 november 2012 -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard.
(V = Vraag verbalisant;
A = Antwoord getuige)
V: Hoe heet jouw huidige vriend?
A: [voornaam getuige 2] [getuige 3] .
V: Welke relatie is er tussen [voornaam verdachte] en jou?
A: Van 0 tot 2 jaar van het leven van mijn dochter [betrokkene 2] had ik een relatie met [voornaam verdachte] .
Er is toen een band ontstaan tussen [betrokkene 2] en [voornaam verdachte] .
V: Wanneer heb jij voor het laatst contact gehad met [voornaam verdachte] ?
A: [voornaam verdachte] is op 2, 3 en 4 november 2012 bij mij in Kerkrade geweest.
A: [voornaam medeverdachte] , dat is zijn neef.
A: Ik weet dat ik het laatst telefonisch contact heb gehad met [voornaam verdachte] op 5 november 2012.
V: Wat werd er toen besproken?
A: Dat ging over een gesprek dat we in het weekend hadden gehad. [voornaam verdachte] had in het weekend verteld dat hij een hennepplantage had aangelegd. Bij die plantage was een inval of zoiets geweest en nu had hij geld nodig.
Op 5 november 2012 belde hij om hierover weer te praten.
V: Wat kun je vertellen over die hennepplantage?
A: [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] hadden een plantage ingericht. Er was een inval geweest of zoiets. Ik weet niet of dat in de plantage was of bij de buren daarvan. [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] moesten hierdoor heel snel die plantage leeghalen. Diegene waarvan die plantage was heeft dit veel geld gekost en dit moesten [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] terugbetalen. [13]

L.

De getuige [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie op 4 december 2012 -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard.
Dit verhoor is opgebouwd uit een vraag- en antwoordstelling. Een vraag van de verbalisant gaat vooraf met een V. Het antwoord van de getuige gaat vooraf met een A. Een opmerking van de verbalisanten gaat vooraf met een O.
O: Tijdens ons gesprek van gisteren heb je aangegeven dat je meer wilt vertellen over wat je weet met betrekking tot een hennepplantage en wat de rol van [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] hierbij was.
A: [voornaam verdachte] vertelde dat hij met [voornaam medeverdachte] een hennepplantage in een huis had geplaatst, voor een jongen, genaamd [voornaam slachtoffer] . Dat was een goede vriend van [voornaam medeverdachte] , die hebben in dezelfde buurt gewoond in Weert. Daar is die afspraak gemaakt, over die hennepplantage.
Ze hoorden dat er een inval zou plaatsvinden. [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] hebben toen alles snel weggehaald.
[voornaam verdachte] heeft tegen mij gezegd dat ze een betalingsregeling hadden getroffen met die [voornaam slachtoffer] , want ze hoefden al minder te betalen dan de schade eigenlijk was. Ze konden het in twee keer afbetalen.
Ik geloof dat ze beiden, [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] , twee keer 2.000 euro konden afbetalen en daar zou [voornaam slachtoffer] tevreden mee zijn.
V: Waar ging die ruzie tussen jou en [voornaam verdachte] over?
A: De week ervoor heeft hij tegen mij gezegd dat hij mij iets moest vertellen. Het was iets heel ergs, maar hij moest het mij vertellen ...
V: Wat heeft hij toen verteld?
A: Over die hennepplantages en wat ik vertelde over die betalingsregeling met die [voornaam slachtoffer] . Dat [voornaam medeverdachte] het daar niet mee eens was, omdat hij zelf veel geld is misgelopen doordat de plantage nooit had plaatsgevonden.
V: Wat heeft hij nog meer verteld?
A: Dat [voornaam medeverdachte] gezegd zou hebben dat ze beter de baas van de jongen zouden kunnen uitschakelen. De jongen waar ze die afspraak mee hadden, dat zou een tussenpersoon zijn. Die [voornaam slachtoffer] was de tussenpersoon, hij zou een baas boven zich hebben. [voornaam medeverdachte] zou die baas willen uitschakelen, zodat die [voornaam slachtoffer] genoeg afgeschrokken zou zijn om hun met rust te laten.
Hoe [voornaam verdachte] het mij heeft verteld, heeft [voornaam verdachte] zelf bij die baas van [voornaam slachtoffer] aan de deur gestaan met een pipa, zoals hij dat zelf noemde. Maar die man kwam niet thuis.
V: Wat is een pipa?
A: Zover ik weet een pistool, hij maakte ook een handbeweging met zijn wijsvinger en duim erbij toen hij dit zei.
A: Hij vertelde mij dat in het weekend, vrijdag 2, zaterdag 3 en zondag 4 november 2012, voordat de moord op 6 november 2012 heeft plaatsgevonden. Hij zei uiteindelijk: “Ik heb daar aan de deur gestaan en die man kwam niet thuis.” En dat hij toen met [voornaam medeverdachte] akkoord is gegaan dat ze iemand anders zouden laten afmaken.
A: [voornaam verdachte] zei dat hij voor de deur stond. Ik zei nog drie keer tegen hem dat hij überhaupt in staat was om zoiets te doen. En toen zei [voornaam verdachte] : “Wat moet ik dan, het is of jij en [betrokkene 2] (mijn dochter) of ik moet actie ondernemen”.
V: Wat bedoelde [voornaam verdachte] met: “Wat moet ik dan, het is of jij en [betrokkene 2] of ik moet actie ondernemen”.
A: Ik neem aan dat ze achter mij en mijn dochter aan zouden komen.
A: Voor zover ik weet had [voornaam verdachte] geen wapen. Ook dat ging via [voornaam medeverdachte] . Toen hij mij dat vertelde over die pipa, vertelde hij ook dat hij die van [voornaam medeverdachte] had gekregen.
V: Wat zei [voornaam verdachte] toen precies over dat wapen?
A: Ik vroeg aan hem hoe hij aan zulk materiaal kwam. Hij zei toen: “Wat denk je van [voornaam medeverdachte] ?”. Toen ben ik boos geworden, waarna hij probeerde duidelijk te maken dat hij dat gedaan had om te voorkomen dat mij en mijn dochter iets aangedaan zou worden. Hij was echt bang dat wij gevaar liepen.
A: [voornaam medeverdachte] heeft ook zelf gezegd dat [voornaam slachtoffer] een goede vriend van hem was.
V: Dat naar die baas toe gaan. Hoe stak [voornaam verdachte] daar zelf in?
A: Hij zat met tranen in zijn ogen bij mij toen hij dit vertelde. Hij vertelde dat hij heel erg geschrokken was over hoe ver hij zelf uiteindelijk kon gaan. Daar was hij heel erg van geschrokken. Hij zei ook: “Ik had het nooit verwacht dat als het gaat om wiet, dat er dan mensen worden afgemaakt of dat er wapens bij betrokken zijn of whatever.
A: Hij heeft gezegd dat hij met [voornaam medeverdachte] in die zaken zat.
V: Hoe kwam [voornaam verdachte] op jou over dat weekend?
A: Opgefokt. Normaal is hij een heel rustig persoon. Dat weekend hoefde ik elke keer maar wat te zeggen of hij werd emotioneel of hij ging gelijk met stemverheffing praten. Dat doet hij normaal nooit, of er moet al echt iets zijn wat hem raakt.
O: Gisteren vertelde je dat [voornaam verdachte] had verteld dat [voornaam medeverdachte] iemand had geregeld om die baas neer te schieten.
V: Wie had [voornaam medeverdachte] geregeld om “iemand” neer te schieten ?
A: Ja, om iemand anders in te schakelen om het af maken. [voornaam verdachte] zei dat hij het uiteindelijk niet had gedaan. Hij en [voornaam medeverdachte] hadden samen besloten om iemand anders in te schakelen om het alsnog af te maken.
V: Wat bedoelde [voornaam verdachte] met “het alsnog af te maken”?
A: Neer te schieten. Hij heeft echt gezegd: afmaken. Dus niet “de klus afmaken”, maar die vent afmaken. [14]

M.

De getuige [initialen getuige 3] [getuige 3] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 4 december 2012 -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard.
(V: Vraag verbalisanten; O: Opmerking verbalisanten; A: Antwoord getuige)
A: Ik ben [voornaam getuige 3] [getuige 3] en ik heb een vriendin genaamd [voornaam getuige 1] [achternaam getuige 1] .
V: Wie is [voornaam verdachte] ?
A: Hij is een vriend van [voornaam getuige 1] .
V: Waar woont [voornaam verdachte] ?
A: Ik geloof in Weert bij [voornaam medeverdachte] .
V: [voornaam verdachte] is aangehouden als verdachte in dit onderzoek. Wat kan jij ons hierover vertellen?
A: Hij had een plantage gedaan met die [voornaam medeverdachte] , voor iemand, waar hij op moest letten. Hij moest hem verzorgen of er op letten. Dat is misgegaan want er zou een inval komen en toen hebben ze de plantage opgeruimd. Van die mensen moest [voornaam verdachte] het geld van die plantage terug geven. Ze hebben een regeling getroffen omtrent de betaling.
Die mensen waren daar niet akkoord mee en die mensen vertelden dat ze mijn vriendin en de kleine in de gaten zouden houden en dat [voornaam verdachte] met iedereen moest breken. Kennelijk zouden die mensen hem zoeken en bedreigen. [voornaam verdachte] heeft dat verhaal verteld tegen [voornaam getuige 1] , hij was toen helemaal overstuur. Ik was daarbij.
V: Heeft hij nog meer verteld?
A: [voornaam verdachte] vertelde dat hij bij die man, met wie hij die problemen had, voor de deur had gestaan met een wapen in zijn hand. Hij vertelde dat hij was weggegaan zonder wat te doen. Die meneer was niet thuis.
V: Wat kon [voornaam verdachte] niet toen hij voor de deur stond bij die man?
A: Met die pistool en hij moest die man gaan omleggen.
V: Wat had [voornaam verdachte] met die [voornaam medeverdachte] afgesproken?
A: Dat ze samen zouden betalen aan die man en dan van die man af zouden zijn. [voornaam medeverdachte] heeft echter nooit betaald.
O: Zoals wij het begrijpen stond [voornaam verdachte] met een vuurwapen voor de deur van die man, maar die was niet thuis.
V: Wat heeft hij later nog gedaan?
A: Ik heb gehoord van [voornaam verdachte] dat hij zei dat hij het zelf niet meer zou doen en dat hij met [voornaam medeverdachte] had afgesproken dat er een ander naar die man gestuurd zou worden.
V: Wat heb je gehoord over die jongen die vermoord is?
A: Ik weet alleen dat hij met die jongen een regeling had getroffen in verband met die kwekerij. [15]

N.

De getuige [getuige 4] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 29 januari 2013 onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard
(V: bewoordingen verbalisanten; A: bewoordingen getuige.)
V: Hoe noemde [voornaam medeverdachte] jou, je bijnaam?
A: We noemden elkaar wel eens naar een liedje, als we oppakten was dat met ‘ [bijnaam medeverdachte 2] you are my hero’. [bijnaam medeverdachte 2] is gewoon stijl. Ik heb inderdaad wel eens vaker contact met [voornaam medeverdachte] gehad.
V: Volgens onze gegevens en dan hebben we het over de periode van 1 september 2012 tot 19 november 2012 zijn er 382 contacten tussen jou en [voornaam medeverdachte] geweest, dus sms- en bel contacten.
A: Ja dat kan kloppen
V: Hierin noemt [voornaam medeverdachte] jou [bijnaam medeverdachte 2] ?
A: Ja, dat klopt.
A: Ik heb wel een telefoonnummer van [voornaam medeverdachte] en dat was in de periode dat [voornaam medeverdachte] in Linne woonde. Ik had hem toen onder de naam [bijnaam medeverdachte 2] in mijn telefoon staan.
V: Wat is jouw verhouding ten opzichte van [voornaam medeverdachte] [achternaam medeverdachte] ?
A: Gewoon een kameraad van mij. Een jeugdvriend of hoe zeg je dat.
V: Hoe lang kennen jullie elkaar?
A: Al langer dan 10 jaar.
V: Je zei net dat [voornaam medeverdachte] in Linne gewoond heeft, wanneer was dat?
A: Vorig jaar in de zomer.
V: Hoe vaak ben je daar geweest?
A: Een aantal keren. Wel meer dan 10 keer.
V: Vertel eens hoe zat dat met die hennepteelt daar?
V: In Linne.
V: Waar die was en zo.
A: Ja, op de bovenste verdieping.
V: Wat is jouw betrokkenheid bij die plantage?
A: Het moest weg, ik heb de planten weggegooid tussen struiken en zo. [voornaam medeverdachte] wilde die planten daar niet meer hebben.
V: Van wie was die plantage dan?
A: Van [voornaam medeverdachte] eigenlijk.
V: Wie heeft die tent betaald?
A: Ik.
V: Die plantage staat in de woning van [voornaam medeverdachte] in Linne op de zolder, zijn vriendin woonde toen ook daar.
A: Ja, [voornaam medeverdachte] wilde geld verdienen, ik ook dus. Ik heb toen die spullen bij de growshop gekocht. Ik kreeg ook zaadjes mee en die heb ik op wattenschijfjes gedaan.
V: Hoe lang heeft die “plantage” bestaan?
A: Ik denk 4 weken. Dat was echt balen, tenminste ik vond het balen.
V: Daarom vinden we het raar dat het in eens weg moest. Jij stopt daar geld in en verzorgt dat en dan moet het weg.
A: Hij zei dat het weg moest, hij had stress. [16]

O.

Medeverdachte [voornaam medeverdachte] [initialen] [achternaam medeverdachte] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 25 maart 2013 onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
(V= Vraag verbalisanten; O = Opmerking verbalisanten; A = Antwoord verdachte)
A: Onder mij (het hof begrijpt: bij de woning te Linne) woonden destijds buitenlanders. De politie heeft daar wel een inval of zoiets gedaan.
V: Hoe zit dat nu met [medeverdachte 2] en de naam [bijnaam medeverdachte 2] ?
A: [voornaam medeverdachte 2] ken ik wel.
A: [voornaam medeverdachte 2] is wel eens bij mij in Linne op bezoek geweest.

P.

De getuige [getuige 5] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 6 november 2012 -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
V: Hoe laat was jij bij de woning van [voornaam slachtoffer] ?
A: Ik was (het hof begrijpt: op 5 november 2012) omstreeks half tien, kwart voor tien (21.30 u-21.45 u) bij de woning van [voornaam slachtoffer] .
V: Wie was daar toen je daar kwam?
A: Ik trof [voornaam betrokkene] (het hof begrijpt: [achternaam betrokkene] ) en [voornaam slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) samen.
A: Toen ik daar een half uurtje tot een uurtje zat, ging de bel. [voornaam slachtoffer] deed eerst de raam open en sprak in het Nederlands met die persoon. Ik zag dat [voornaam slachtoffer] het raam dicht deed en naar hem toe ging.
V: Hoe zag die persoon eruit die buiten met [voornaam slachtoffer] was?
A: Een lange smalle jongen, blanke jongen, kaal hoofd, tatouages op de nek.
A: Ik hoorde ze over een monitor praten. Ik hoorde dat [voornaam slachtoffer] aan mij vroeg of ik met hem mee wilde gaan om te gaan pinnen.
A: Ik vroeg aan [voornaam slachtoffer] of ze gingen pinnen. Ik zag dat die jongen in zijn broekzakken voelde of hij zijn pinpas bij zich had. Ik hoorde dat hij zei dat hij die niet bij had. Die jongen moest naar Eindhoven toe om zijn pinpas op te halen. Ik hoorde dat hij dit tegen [voornaam slachtoffer] zei.
A: Ik ben terug naar binnen gegaan.
V: Jij ging naar binnen en verder?
A: Ik zat in de woonkamer.
V: Die kale jongen, is die binnen geweest?
A: De eerste keer is hij niet binnen geweest.
V: Ik begrijp het niet.
A: Hij is zijn pinpas gaan halen en later is hij wel binnen geweest.
V: Wanneer was dat dan?
A: Later op de avond.
V: Hoeveel tijd zat er tussen dat die kale jongen weg ging en weer terug kwam.
A: Dat weet ik niet.
V: Was dat vijf minuten, een uur of langer.
A: Ongeveer drie kwartier.
V: Hoe was de verstandhouding tussen die kale meneer en [voornaam slachtoffer] .
A: Gewoon, er was geen ruzie.
V: Wanneer kwam die kale man terug?
A: Later kwam die kale man terug en kwam binnen.
V: En hoe ging het toen verder?
A: Ik ging naar buiten toe, naar [voornaam slachtoffer] .
A: [voornaam slachtoffer] en ik maakten buiten een rondje. We liepen terug naar de flat van [voornaam slachtoffer] .
V: Hoe laat is het dan?
A: Ongeveer half twaalf.
V: En verder?
A: Toen kwam die kale jongen terug en belde aan. [voornaam slachtoffer] maakte de deur open en liet hem binnen.
V: Die kale jongen kwam binnen?
A: Ja, hij heeft met [voornaam slachtoffer] gesproken. Ze zaten in de woonkamer. Die kale jongen heeft nog iets gedronken en rookte een sigaret.
V: Hoe was de sfeer?
A: Gewoon normaal, er was niks ernstigs.
V: Hoe lang waren jullie daar?
A: Eventjes. Hij dronk een glas water en rookte een sigaretje.
V: Ze gaan weg om te pinnen?
A: [voornaam slachtoffer] en die kale jongen gingen weg.
A: Tussen half één en één uur. [17]

Q.

De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 7 december 2012 onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
(O = Opmerking verbalisanten; V = Vraag verbalisanten: A = Antwoord verdachte)
V: [voornaam verdachte] , vertel eens hoe laat jij (toevoeging hof: op 5 november 2012) van je werk bent thuis gekomen, wat je thuis hebt gedaan, hoe je naar Roermond bent gegaan.
A: Ik denk dat ik rond 19:00 uur ben thuis gekomen. Ik heb “dat ding” gepakt. Ik ben de stad ingegaan naar het station. Ik heb er goed over nagedacht of ik dat “ding” moest meenemen
V: Wat bedoel je met “dat ding”?
A: Dat pistool.
V: Waar heb je “dat ding” gelaten toen je thuis vertrok?
A: In mijn jaszak.
O: Verdachte wijst naar zijn rechterjaszak.
V: Je bent met de trein van Roermond naar Weert gereisd. Wat had jij toen bij je?
A: Werktelefoon, pistool, aardappelschilmesje, contant geld.
V: Waar zat het aardappelmesje?
A: Als het goed is in de broekzak op mijn rechterbovenbeen.
V: We willen nog even terugkomen op wat er bij de woning van [voornaam slachtoffer] gebeurde.
A: Het was al schemer. Toen ik aan de deur kwam bij [voornaam slachtoffer] gaf hij te kennen dat hij geen tijd had omdat er mensen in zijn woning waren. [voornaam slachtoffer] zei dat ik later terug kon komen.
V: En daarna?
A: Toen ben ik gegaan.
A: Bij de bank is dat wapen getrokken. Toen waren er 2 knallen.
Normaal zou je denken als iemand een geweerschot krijgt, dan stopt hij, maar [voornaam slachtoffer] ging maar door en door en door.
V: Wat gebeurde na die 2 knallen?
A: Na die 2 schoten kwam hij op me af.
V: Wat heb je toen gedaan?
A: Ik denk dat ik het wapen heb gebruikt.
V: In welke hand had je het pistool?
A: Rechts. Ik ben rechtshandig.
V: [voornaam verdachte] wij hebben jou eerder enkele foto’s van de camerabeelden van dinsdag 6 november 2012 laten zien. Jij hebt verklaard dat jij op die foto rechts liep en [voornaam slachtoffer] links. Klopt dat?
A: Ja.
V: Op de beelden is te zien dat [voornaam slachtoffer] wegrent en jij gaat er achteraan.
A: Als de beelden dat zeggen, dan is dat zo.
V: Waarom ga jij er achteraan?
Die schoten hadden niet de uitwerking die ik wilde.
Daarna ben ik achter hem aangegaan om het af te maken.
A: Toen die schoten waren gelost, was het hij of ik; en hoe dat gedaan zou worden, maakte mij niets uit. Als ik maar van hem af was.
V: En dat mesje?
A: Ik ben terug gegaan om dat mesje te gaan zoeken.
V: Waar ben je dat gaan zoeken?
A: Ik ben terug gegaan daarheen. Ik ben een paar keer op en neer gelopen.
V: Heb je enig idee waar je dat mesje verloren bent?
A: Ik weet niet waar ik het gegooid heb
V: Waar had je “dat ding” zitten?
A: Volgens mij had ik hem tijdens de ruzie in mijn rechter broekzak.
V: [voornaam slachtoffer] is overleden en dan wordt het lichaam onderzocht op verwondingen. Er is een aantal schotwonden aangetroffen.
A: Dat kan. Op dat moment leek het niet dat ik hem geraakt had, want hij kwam op me af.
A: Ik heb mijn kleren uit voorzorg weggedaan.
V: Welke kleding heb jij weggedaan?
A: De kleding die ik op de foto’s aan heb.
V: De schoenen?
A: Dat valt ook onder kleding.
V: Waar heb je wapen na het schieten gelaten?
A: Ik heb het in de Maas gegooid.
V: Wanneer heb je het daar in gegooid?
A: Een paar dagen later.
V: Waar is jouw werktelefoon?
A: Ook weggegooid.
V: Waar?
A: In de Maas.
V: Is dat op het zelfde moment gebeurd toen je het pistool hebt weggegooid?
A: Ja.
V: Vanaf dezelfde plek gegooid?
A: Ja.
V: Waarom heb je de telefoon weggegooid?
A: Je hebt iets gedaan wat niet mag, dan gooi je ook de spullen daarvan toch weg. [18]

R.

De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 5 februari 2013 onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
(O = Opmerking verbalisanten; V = Vraag verbalisanten: A = Antwoord verdachte)
V: [voornaam verdachte] je hebt bij [voornaam medeverdachte] gewoond. Wij hebben daar nog wat vragen over. Sinds welke datum woonde jij bij [voornaam medeverdachte] op de [adres] ?
A: Volgens mij 3 oktober 2012.
V: Wat versta jij onder een geladen wapen?
A: Dat is waar een patroon in de kamer zit.
V: Wat versta jij onder een doorgeladen wapen?
A: Een doorgeladen wapen als er een kogel in de kamer zit.
V: Wat versta je onder doorladen?
A: Dan moet je de slede naar achter trekken. Dan pakt hij een kogel uit de houder. Die kogel gaat naar de kamer.
V: Kun je het wapen omschrijven?
A: Zwart.
V: Wanneer heb je hem (het pistool) doorgeladen?
A: Op de dag van het incident.
V: Hoe zagen die kogels eruit?
A: Die persoon zei dat het goeie kogels waren. Als je ze in gevecht zou moeten gebruiken dan zou het een goed resultaat hebben en die zou omliggen.
V: Hoe veel tijd zat er tussen de schoten?
A: Vrij snel.
V: Hoever was de afstand toen je schoot?
A: Misschien 1 meter.
V: Al vechtend verplaatsen jullie je. Hoe verplaatsen jullie je?
A: Ik achteruit. [voornaam slachtoffer] vooruit. Met de gezichten naar elkaar toe.
V: Hoe ver stond je van [voornaam slachtoffer] af toen je schoot?
A: Hetzelfde als ik net verteld heb. Ik schat een halve meter, maximaal een (1) meter.
V: Hoe vaak heb je hem in de rug geschoten?
A: 2 keer.
V: Waar heb je specifiek op gericht?
A: Op hem.
V: Wat was de reactie van [voornaam slachtoffer] ?
A: Omdraaien en terugvechten.
V: Wat zei [voornaam slachtoffer] ?
A: Hij schreeuwde.
V: Wat schreeuwde [voornaam slachtoffer] ?
A: Pijnkreet.
A: Misschien als ik het wapen niet bij me had gehad, dan had ik hem misschien kapot geslagen.
V: Ondanks dat [voornaam slachtoffer] geraakt was komt hij toch op je af.
A: Dat is een vent van 90 kilo.
Hij is een taaie. Hij laat zich niks zeggen. Ik weet dat [voornaam slachtoffer] ruzie heeft gehad met mensen en dat deze mensen het verloren hebben.
[voornaam slachtoffer] is echt een motherfucker. Die jongen ging er gewoon voor. Het doet me een beetje denken aan het verhaal van een kip die je doet slachten. Als je een kip onthoofd dan rent die ook rond door al zijn adrenaline.
V: Hoe sterk was [voornaam slachtoffer] ?
A: Toen ik geschoten had, toen bleef [voornaam slachtoffer] maar komen. Ik stond er paf van. Ik denk “ik heb mis geschoten”. Toch zag ik opeens bloed liggen op de grond
V: Op welk moment merkte je dat de schoten een uitwerking hadden?
A: Dat is in die worsteling geweest.
A: [voornaam slachtoffer] vocht voor zijn leven.
V: Waarom ren jij achter [voornaam slachtoffer] aan?
A: Het was hij of ik. Ik wilde sporen uitwissen. Kasje wijlen. Het was hij of ik.
V: Waar ben je naar toe gerend?
A: Daar waar [voornaam slachtoffer] ligt.
A: Die vent die me het wapen had gegeven, had me verteld als je op iemand schiet en je hebt goed geschoten dan zou je op de grond liggen. Dat is wat me verteld werd.
Hij bleef staan en draaide om. Hij was een beest.
V: Hoe komt het dat die uitwerking er niet was van de kogels?
A: Mij was verteld dat als je goed zou schieten dat ze neer zouden gaan. Dat gebeurde niet.
V: Wat heb je gedaan om het af te maken?
A: Ik ben achter hem aangerend.
V: Waar ben je naar toe gerend?
A: Naar de plaats waar die gevonden is.
A: Ik wilde niet dat hij dat aan iemand kon navertellen.
V: Wat bedoel je met afmaken?
A: Doodmaken.
V: Hoe heb jij het afgemaakt?
A: Op de parkeerplaats. Op een moment dat ik achter hem aanren.
A: Ik heb het pistool doorgeladen op de dag van 5 november.
V: Waar heb jij doorgeladen?
A: In de trein.
V: Als ik het goed begrijp ben jij vanuit Roermond naar Weert gegaan en in de trein heb je het pistool doorgeladen. In dit pistool zaten goeie kogels, zoals jij het noemt. Als je op goeie afstand op iemand schiet dan weet je dat hij het niet overleeft. [voornaam slachtoffer] viel niet en toen ben jij achter hem aangerend om hem af te maken. Klopt dit?
A: Ja.
V: Uit hetgeen wat ik net heb samengevat begrijp ik dat jij [voornaam slachtoffer] dood wilde hebben. En dat was om je familie te beschermen. Klopt dit?
A: Klopt.
V: Wie zijn die dikke jongens?
A: Daar bedoel ik zware jongens mee.
V: En wie zijn dat?
A: In dit geval is dat [voornaam slachtoffer] .
V: Volgens ons bedoel je met “dikke jongens” de jongens waar jij in het verleden problemen me had.
A: Ja dat klopt. Daarvoor heb ik dat (het hof begrijpt: pistool) ook aangeschaft.
V: [voornaam verdachte] , jij rent dus achter [voornaam slachtoffer] aan. Wat gebeurt er dan?
A: Ik ga ervan uit dat we gevochten hebben op de parkeerplaats, want daar wordt [voornaam slachtoffer] gevonden.
A: Ik rende weg. Voorbij die camera kwam ik erachter dat ik een hoop spullen kwijt was.
A: Ik heb het pistool in mijn handen.
V: Waar ren jij naartoe?
A: Dat steegje in en dan kom je bij dat pleintje uit. Toen besefte ik dat ik spullen miste.
V: Toen jij de eerste keer wegliep van [voornaam slachtoffer] . Wat was toen zijn toestand?
A: Ik denk dood.
V: Waarom denk je dat?
A: Omdat hij niet meer bewoog.
V: Wat voor een geluid maakte [voornaam slachtoffer] ?
A: Geen.
V: Hoe komt het dat jij weer in de richting van [voornaam slachtoffer] loopt?
A: Ik ben gaan lopen omdat ik spullen kwijt was.
V: Wat was je kwijt?
A: Mobiele telefoon, patroonhouder en het aardappelmesje.
V: Wat heb je daarvan terug gevonden?
A: Patroonhouder en de mobiele telefoon. Maar het mesje niet.
V: Hoe komt het dat je spullen verloren bent?
A: Ik denk door het gevecht met [voornaam slachtoffer] .
V: Wij zien jou op de foto’s normaal lopen?
A: Ik was aan het zoeken naar die spullen.
A: Ik moest me beheersen, want ik was al die spullen vergeten.
V: Wat heb je met dat vuurwapen gedaan?
A: In mijn linkerjaszak gedaan. Later heb ik het in mijn broekzak gedaan.
V: Op foto’s is te zien dat jij in de steeg hij de ABN bank loopt. Uit de beelden blijkt dat jij dus minstens 13 seconden in die steeg hebt rondgelopen. Wat is de reden dat je daar gelopen hebt?
A: Toen ben ik weer richting [voornaam slachtoffer] gelopen om de telefoon te zoeken. Ik heb ook gezocht naar het mesje, maar niet gevonden.
V: Op een foto is te zien dat het lichaam van [voornaam slachtoffer] verplaatst is ten opzichte van de positie op een eerdere foto. Wat kun jij daarover vertellen.
A: Ik kon nergens mijn patroonhouder vinden. Ik heb [voornaam slachtoffer] bij zijn jas vastgepakt en een stukje opgetild. Ik heb toen gekeken of de patroonhouder daar lag, maar die lag er niet. Het kan zijn dat [voornaam slachtoffer] daarbij iets verplaatst is.
V: Hoe lag [voornaam slachtoffer] toen?
A: Levenloos. Hij lag op zijn rug.
V: Wanneer heb je [voornaam slachtoffer] opgetild?
A: De eerste keer was ik er met het incident. Daarna ben ik terug gegaan om de spullen te zoeken en toen heb ik [voornaam slachtoffer] ook opgetild.
Toen ik aan kwam gelopen met [voornaam slachtoffer] zag ik rechts een camera aan de muur hangen, bij de bank. Dus heb ik het pistool nog in mijn jas gelaten. We zijn doorgelopen en toen heb ik geschoten. Ik wist niet dat er nog 16 camera’s hingen.
V: Wij hebben op de parkeerplaats bij het winkelcentrum gelegen aan de Willem de Zwijgerstraat een aardappelschilmesje met beige handvat aangetroffen. Wij tonen jou nu een foto van dat mesje.
V: Is dat jouw mesje?
A: Ja, dat is mijn mesje. Ik herken het beige handvat.
V: Op welk moment heb jij dat mes gebruikt?
A: Ik denk erna op de parkeerplaats.
V: Jij was bij [voornaam slachtoffer] . [voornaam slachtoffer] zei dat je terug moest komen op een bepaald tijdstip.
A: Ja.
V: Jij blijft vanaf 5 november 2012, ongeveer 21.45 tot 6 november 2012, omstreeks 01.10 uur in en rond de woning hangen van [voornaam slachtoffer] die jou negeert.
Wat is daar de reden van?
A: Hij wilde niet met mij praten waar die jongens bij waren.
V: En dan blijf jij daar 3 uur rondhangen?
A: Tja.
V: Was jij boos op [voornaam slachtoffer] ?
A: Ja.
A: In de woning was ik geïrriteerd. En boos was ik.
V: Hoe komt het dat jij ervoor kiest met [voornaam slachtoffer] naar de pinautomaat te lopen?
A: Omdat ik met hem wilde praten.
V: [bijnaam medeverdachte 2] is de bijnaam van [medeverdachte 2] ?
A: Ik heb de naam wel eens horen vallen.
V: In welk verband?
A: Via de telefoon.
V: En wie zei dat?
A: [voornaam medeverdachte] .
V: Wat weet jij van de teelt van hennep in Linne?
A: Weinig.
V: Wat is weinig?
A: Dat het er misschien is geweest.
V: [voornaam medeverdachte 2] verklaart dat hij die hennepplantage mee heeft gefinancierd?
A: Zou kunnen.
V: Als hij die gefinancierd heeft dan is hij er ook geweest?
A: Dat kun je wel stellen.
V: [voornaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt [getuige 4] ) verklaart dat de hennepkwekerij plotseling in opdracht van [voornaam medeverdachte] geruimd moest worden.
V: [voornaam getuige 1] verklaart dat [voornaam medeverdachte] en jij daardoor een behoorlijke schuld kregen.
V: Bij wie had je schuld? Bij [bijnaam medeverdachte 2] ?
A: Tja, hij heeft toch meegefinancierd.
V: Hoeveel schuld had je bij hem?
A: Behoorlijk wat.
V: Moeten we dan denken aan een paar honderd euro of een paar duizend euro?
A: Een paar duizend euro.
V: Wat had je met [bijnaam medeverdachte 2] geregeld?
A: [voornaam medeverdachte] heeft dat met [bijnaam medeverdachte 2] geregeld, in overleg met mij. [voornaam medeverdachte] regelde dat allemaal.
V: Over hoeveel planten ging het?
A: De bedoeling was 100 planten
V: Waar stonden die?
V: Op zolder in een tent?
A: Ja.
V: Wat is er gebeurd?
A: Politie.
V: Wat was er toch met de politie?
A: We (het hof begrijpt: de verdachte en [voornaam medeverdachte] [achternaam medeverdachte] ) hadden van die rottige Bulgaren onder ons wonen. De politie heeft daar een inval gedaan. Wij waren bang dat de politie daarvoor bij ons zou komen. Toen werd het ons te heet onder de voeten en toen hebben wij de boel afgebroken, want we waren bang dat de politie misschien ook in onze woning zou kijken.
V: Vertel eens over [bijnaam medeverdachte 2] .
A: Hij is geen lieverdje.
Op een gegeven moment had ik geld problemen. [bijnaam medeverdachte 2] heeft toen aan [voornaam medeverdachte] voorgesteld om een plantage te beginnen. Dat ging verkeerd.
A: [bijnaam medeverdachte 2] is de persoon waarvan ik voorheen heb gezegd: “daar praat ik niet over”.
V: Waarvoor jij het pistool hebt aangeschaft?
A: Onder andere.
A: Ik moest [bijnaam medeverdachte 2] dat geld terug betalen en daar werd hij kribbig om. Daar is hij opvliegerig over geworden.
V: Hoeveel moest hij hebben?
A: In totaal 22.000 euro. [19]

S.

De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2016, voor inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Mevrouw [achternaam getuige 1] is de moeder van [betrokkene 2] . Ik beschouw haar als mijn dochter. [20]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep omtrent het onderhavige gebeuren een verklaring afgelegd. Deze verklaringen komen -zakelijk weergegeven- erop neer dat:
  • hij op 5 november 2012 naar Weert is gegaan om [slachtoffer] € 50,00 te betalen in verband met het beschadigen van een computerscherm dat hij eerder van [slachtoffer] geleend had, zonder dat hij daarover een afspraak met deze [slachtoffer] had en zonder zich er tevoren van te hebben vergewist of [slachtoffer] wel thuis was;
  • hij rond 22:00 uur aankwam bij de woning van [slachtoffer] ;
  • hij niet naar binnen mocht omdat [slachtoffer] problemen had met een aantal mensen;
  • hij toen ook het geld voor het computerscherm niet aan [slachtoffer] mocht geven;
  • hij toen ongeveer 1,5 uur bij de woning van [slachtoffer] is weg geweest en in die tijd met [achternaam medeverdachte] heeft gebeld;
  • hij omstreeks 23:45 uur is teruggegaan naar de woning van [slachtoffer] ;
  • hij vervolgens een tijdje in de woning is geweest, daar wat heeft gedronken en heeft gepraat met [slachtoffer] en de twee andere jongens die bij [slachtoffer] binnen waren;
  • na een tijdje [slachtoffer] tegen de twee anderen zei dat hij ging pinnen met verdachte;
  • het niet daadwerkelijk zijn bedoeling was om te gaan pinnen, omdat hij het geld immers al bij zich had;
  • het de bedoeling was om met [slachtoffer] uit te praten waarom [slachtoffer] zo slecht over hem sprak;
  • hij omstreeks 0.50 uur samen met [slachtoffer] richting het winkelcentrum is gelopen, waarbij de sfeer prikkelig was;
  • hij op enig moment achter [slachtoffer] is gaan lopen, omdat er toen al een hevige discussie was ontstaan over het geld;
  • [slachtoffer] meer geld wilde en hij het gevoel had dat hij nu weer opnieuw werd afgeperst;
  • [slachtoffer] toen bovendien tegen hem zei dat hij zijn dochter zou ontvoeren en verkrachten als hij niet meer geld zou betalen;
  • hij daarop kwaad werd en langzamer ging lopen, waardoor hij achter [slachtoffer] liep;
  • hij een handbeweging maakte omdat hij [slachtoffer] wilde grijpen om hem aan te spreken;
  • [slachtoffer] zich toen omdraaide en met hem begon te vechten;
  • hij toen doorflipte, omdat [slachtoffer] een beweging maakte en hij dacht dat [slachtoffer] hem ging steken of zou gaan schieten;
  • bij hem op dat moment de knop omging en hij het pistool tevoorschijn heeft gehaald, alleen om te dreigen;
  • het pistool toen twee keer per ongeluk is afgegaan;
  • vanaf de knal de 'film' bij hem weg is en hij zich niet meer kan herinneren dat hij achter [slachtoffer] is aangegaan en hem gestoken/gesneden heeft.
  • hij zich wel kan herinneren dat hij nog viermaal is teruggegaan om zijn spullen te zoeken.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de stelling van de verdachte dat er op een gegeven moment tussen [slachtoffer] en hem een hevige discussie is ontstaan over het feit dat [slachtoffer] meer geld van de verdachte wilde en dat hij daarop kwaad werd op [slachtoffer] omdat deze de dochter van verdachte zou ontvoeren en verkrachten indien niet meer geld zou worden betaald, is geen enkele steun te vinden in het proces-verbaal van bevindingen omtrent het uitlezen van de camerabeelden van het winkelcentrum ‘Moesel’, hiervoor opgenomen onder H, en de eigen waarneming van het hof opgenomen onder I. Redelijkerwijs zou immers te verwachten zijn dat in dat geval op de betreffende camerabeelden toch op enig moment enige onrust / opwinding tussen beide mannen waarneembaar zou moeten zijn, terwijl de mannen juist op kennelijk ontspannen/rustige wijze naast elkaar komen aanlopen bij het onderhavige winkelcentrum en tot op het moment van het ontstaan van het gevecht ook op deze ontspannen/rustige wijze blijven lopen.
Voorts lijkt de door de verdachte opgegeven aanleiding voor zijn bezoek aan de woning van [slachtoffer] te Weert niet erg waarschijnlijk. Het ligt immers redelijkerwijs niet voor de hand dat iemand in de avonduren op goed geluk met de trein vanuit Roermond naar Weert reist, om daar een ander in zijn woning te gaan opzoeken voor de afbetaling van een relatief kleine schuld van € 50,00 en voor een gesprek, zonder tevoren daarvoor een afspraak te hebben gemaakt en zonder zich er tevoren van te vergewissen of de betreffende persoon wel thuis is en vervolgens ter plaatse te wachten zelfs tot na middernacht tot de betreffende persoon hem wenst te ontvangen
.
Bovendien heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de reden dat hij op de bewuste avond naar het slachtoffer toeging. In de eerste verklaringen in het kader van het opsporingsonderzoek heeft hij immers beweerd dat [voornaam slachtoffer] ontevreden was over plankjes die verdachte in zijn keuken bevestigd zou hebben en is hij eerst in latere verklaringen met het verhaal gekomen dat hij naar Weert is gegaan omdat hij aan [voornaam slachtoffer] de schade wilde vergoeden die was ontstaan aan een computerscherm dat hij van hem had geleend toen hij (een klein jaar voor het bezoek aan [voornaam slachtoffer] ) van Weert naar Linne verhuisde, waarbij dit scherm kapot was gegaan.
De door de verdachte geschetste gang van zaken is strijdig met de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder met de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd op 5 februari 2013 tegenover de politie, hiervoor weergegeven onder Q.
De verdediging heeft in hoger beroep het in eerste aanleg gevoerde verweer, inhoudende dat laatstgenoemde verklaring op onderdelen strijdig is met de verklaring die de verdachte had willen afleggen en overigens vele malen heeft afgelegd, herhaald. De reden hiervoor zou zijn gelegen in de totale duur van het verhoor (13 uur), waarin de verdachte stevig aan de tand is gevoeld door twee verbalisanten en murw is geslagen met details, hetgeen gevolgen voor de door hem gegeven antwoorden heeft gehad. Bij de totstandkoming van de verklaring hebben in het bijzonder vermoeidheid, persoonlijkheid, verwarring en suggestibiliteit een rol gespeeld, aldus de raadsman. Het hof verstaat het verweer aldus dat de verdediging betoogt dat de inhoud van voormelde verklaring onvoldoende betrouwbaar is en om die reden van de bewijsvoering zou moeten worden uitgesloten en overweegt in dit verband als volgt.
Deskundige [initialen deskundige] [deskundige] heeft zich in deze zaak, mede naar aanleiding van vragen van de verdediging, uitgelaten over het verhoor van verdachte van 5 februari 2013. Hiertoe had hij onder meer de beschikking over een DVD met daarop een audiovisuele registratie van dat verhoor en het proces-verbaal van het verhoor. In zijn rapport van 19 december 2014 heeft hij onder meer het volgende naar voren gebracht:
Het is een verhoor dat in relatieve harmonie tussen de twee verbalisanten en de verdachte plaatsvond. [achternaam verdachte] sloeg zich, voor zover dat kan worden beoordeeld op basis van de beelden en het gevoerde gesprek, vrij monter door het verhoor heen. (p. 13)
Uit niets blijkt dat [achternaam verdachte] op enig moment aan het einde van zijn latijn was of iets dergelijks, opnieuw voor zover dat op basis van de opnames van het verhoor kan worden beoordeeld. Sterker: toen na het lange verhoor hij ’s avonds laat ook nog de tekst van het proces-verbaal moest doorlezen, maakte hij grapjes met de verbalisanten. (p. 14)
Van volgzaamheid is in het verhoor weinig te merken. [achternaam verdachte] sprak voortdurend de verbalisanten tegen en bleef standvastig bij zijn verhaal. (p. 14)
Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat zij [de door de verbalisanten aan de muur opgehangen teksten en foto’s; Hof] van invloed zijn geweest. Daarvoor is een aantal redenen. De eerste is dat de teksten en foto’s gewoon eerder in het verhoor werden gebruikt en pas toen werden opgehangen. Ten tweede heb ik nergens kunnen zien dat [achternaam verdachte] naar die teksten en foto’s keek als zij eenmaal waren opgehangen of op een andere manier daarop reageerde. Daarvoor was ook geen reden, omdat het verhoor na het ophangen in de regel gewoon over een ander onderwerp door ging. [achternaam verdachte] richtte zich eigenlijk vrijwel voortdurend op de twee verbalisanten. Ten derde deden de verbalisanten niks bijzonders met wat één van hen had opgehangen. Zij vestigden er de aandacht niet op. Zij liepen de teksten niet nog eens door. (pp. 14, 15)
Er is wel een ander probleem in het verhoor. [achternaam verdachte] maakte steeds duidelijk dat hij van alles niet meer weet. Dat is ook wat op grond van geheugenonderzoek kan worden verwacht. De verbalisanten putten zich uit in het opperen van allerlei details. [achternaam verdachte] kon niet anders dan erkennen dat de versies van de verbalisanten wel mogelijk zijn. Dat is natuurlijk wat anders dan toegeven dat hij zich iets zo herinnert. De manier van verhoren van de verbalisanten maakt het zodoende lastig om verklaringen van de verdachte en reacties op geopperde mogelijkheden door de verbalisanten uit elkaar te houden. (p. 16)
Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden dat er bij [achternaam verdachte] bijzondere vermoeidheid en stress was tijdens het verhoor van 5 februari 2013. Hij voerde actief het gesprek met de verbalisanten, sprak hen regelmatig tegen en hield in zijn verklaring voet bij stuk. Ik heb ook geen invloed kunnen vinden van het ophangen van teksten en foto’s. Terzijde zij opgemerkt dat in het verhoor het tonen van de foto’s steeds functioneel was omdat wat erop te zien was met [achternaam verdachte] werd besproken. (…) Er is geen reden om aan te nemen dat in casu de validiteit – in lekentermen betrouwbaarheid – van de verklaringen van [achternaam verdachte] op 5 februari merkbaar beïnvloed is door de wijze van verhoren. (p. 18)
In de onderhavige zaak hanteerden de verbalisanten het onjuiste standpunt dat [achternaam verdachte] zich nog bijzonder veel details zou moeten kunnen herinneren van de gebeurtenis. Hun doorhameren op die details kan er, naast de duur van het verhoor, in het algemeen toe leiden dat verdachten maar daarin meegaan. [achternaam verdachte] hield echter op zoveel punten voet bij stuk dat hij het niet meer wist, dat kan worden aangenomen dat de manier van werken van de verbalisanten niet van bijzondere invloed is geweest op zijn verklaring. (p. 19)
De vraag die ik zou kunnen beantwoorden, is of ik in de manier van verhoren invloeden heb waargenomen die, gezien de persoon van [achternaam verdachte] , ervoor hebben gezorgd dat zijn verklaring misschien niet conform de waarheid is. Die invloeden heb ik in overwegende mate (…) niet waargenomen. (p. 20)
Achteraf gezien, heb ik niet kunnen ontdekken dat de gehanteerde verhoormethode van overwegend sturende invloed is geweest op [achternaam verdachte] . Met andere woorden: ik zou geen delen van de verklaring van [achternaam verdachte] kunnen aanwijzen die zijn ontstaan door de manier van verhoren. (p. 20)
Het hof neemt, evenals de rechtbank, de bevindingen en conclusies van de deskundige [deskundige] over en is op die grond van oordeel dat er geen enkele reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gewraakte verklaring van de verdachte van 5 februari 2013, voor zover die voor het bewijs is gebezigd. Daarbij wijst het hof, evenals de rechtbank, bovendien op de omstandigheid dat de ‘omslag’ in de verklaring van de verdachte reeds in de middag plaatsvond en niet pas tegen het einde van het verhoor, hetgeen in belangrijke mate de invloed van de duur van het verhoor op de gewijzigde verklaring van verdachte nuanceert. Het enige kritiekpunt van de deskundige dat de manier van verhoren van de verbalisanten het lastig maakt om de verklaringen van de verdachte en de reacties op geopperde mogelijkheden door de verbalisanten uit elkaar te houden, wordt door het hof ondervangen door een nauwkeurige selectie en beoordeling van de betreffende passages met het oog op de bewijsvoering.
Op grond van het vorenstaande wordt de gewraakte verklaring betrouwbaar geacht en tot het bewijs gebezigd en het verweer van de verdediging verworpen.
Gelet op het vorenoverwogene wordt de door de verdachte ter terechtzitting geschetste gang van zaken niet aannemelijk geacht en door het hof terzijde geschoven.
II.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts de betrouwbaarheid van de door de getuigen [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] en [voorletter getuige 2] [getuige 3] in het kader van het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen in twijfel getrokken, zonder daar overigens een uitdrukkelijk standpunt over in te nemen. In dat verband heeft de verdediging erop gewezen -zakelijk weergegeven- dat getuige [achternaam getuige 1] tegenover de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof heeft verklaard dat door de politie ten onrechte een koppeling is gemaakt met de stress over de hennepplantage en het schietincident en voorts dat zij niet weet hoe zij bij de naam [voornaam slachtoffer] is gekomen in haar verhoor van 4 december 2012, welke naam zij in ieder geval niet van de verdachte heeft vernomen.
Het hof ziet echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de gewraakte getuigenverklaringen, voor zover die tot het bewijs zijn gebezigd, te twijfelen. De verklaring van [achternaam getuige 1] is voor wat betreft de jegens haar door verdachte gedane uitlatingen zeer gedetailleerd. Bovendien zijn de verklaringen van haar en van [getuige 3] in de kern consistent, ondersteunen die elkaar op detailpunten en vinden zij in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen. De omstandigheid dat de getuigen bij gelegenheid van hun getuigenverhoor in hoger beroep gedeeltelijk op hun eerdere verklaringen zijn teruggekomen, kan daaraan niet afdoen. Getuige [getuige 3] heeft bij laatstbedoelde gelegenheid bovendien verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Het hof bezigt de verklaringen van [achternaam getuige 1] en [getuige 3] dan ook tot het bewijs.
III.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op de gronden zoals in haar pleitnota verwoord, betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van -kort gezegd- het ten laste gelegde bestanddeel “met voorbedachten rade”.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof de volgende gang van zaken af.
De verdachte heeft op enig moment voorafgaand aan de verhuizing naar Roermond samen met [voornaam medeverdachte] [achternaam medeverdachte] een hennepplantage geplaatst in hun gezamenlijke woning te Linne. De hennepkwekerij is gefinancierd door [medeverdachte 2] , die door de verdachte en [achternaam medeverdachte] ook wel ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ wordt genoemd. Het latere slachtoffer, [voornaam slachtoffer] , een goede vriend van [achternaam medeverdachte] , fungeerde als tussenpersoon tussen verdachte en [achternaam medeverdachte] aan de ene kant en [achternaam medeverdachte 2] aan de andere kant.
Nadat bij de onderburen van verdachte en [achternaam medeverdachte] op enig moment een inval door de politie had plaatsgevonden, hebben zij samen de hennepkwekerij ontmanteld omdat zij bang waren dat die door de politie zou worden ontdekt.
Als gevolg van het ontruimen van de hennepkwekerij, was de financier [achternaam medeverdachte 2] boos op verdachte en [achternaam medeverdachte] en eiste hij van hen een groot geldbedrag in verband met onder meer de apparatuur die verloren was gegaan. De tussenpersoon [voornaam slachtoffer] heeft vervolgens een voorstel gedaan voor een betalingsregeling; er werd genoegen genomen met een lager bedrag dan aanvankelijk werd gevraagd en de verdachte en [achternaam medeverdachte] konden dat bedrag in twee keer afbetalen.
[achternaam medeverdachte] was het echter niet eens met de betalingsregeling omdat de verdachte en hijzelf geen opbrengst van de hennepkwekerij hadden gehad en daarmee niets hadden verdiend. [achternaam medeverdachte] wilde daarom niets betalen en was razend.
[achternaam medeverdachte] heeft vervolgens het plan opgevat om de baas van [voornaam slachtoffer] , het hof begrijpt: [achternaam medeverdachte 2] , te liquideren, zodat [voornaam slachtoffer] genoeg ‘afgeschrokken’ zou zijn en de verdachte en [achternaam medeverdachte] met rust zou laten.
De verdachte heeft vervolgens op een tijdstip in de periode van 2 tot en met 4 november 2012 bij de woning van [achternaam medeverdachte 2] aan de deur gestaan om hem te liquideren, maar omdat het beoogde slachtoffer niet thuiskwam heeft deze liquidatie niet plaatsgevonden.
Op 5 november 2012 is verdachte in de avonduren van zijn woonplaats Roermond met de trein vertrokken naar Weert, de woonplaats van het latere slachtoffer [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] . Vóór zijn vertrek had hij thuis zijn pistool gepakt en in zijn jaszak gestoken. Verder had hij onder meer zijn telefoon en een aardappelschilmesje meegenomen.
In de trein laadde verdachte het pistool door.
De verdachte is op een tijdstip tussen 22.00 uur en 23.00 uur bij de woning van [voornaam slachtoffer] aangekomen en al weer betrekkelijk snel vertrokken. Na 23.30 uur is verdachte teruggekeerd naar de woning van [voornaam slachtoffer] en daar binnengegaan, waarbij de sfeer tussen hen normaal was. Na middernacht, op 6 november 2012, kort vóór het plaatsvinden van de schietpartij, is de verdachte samen met [voornaam slachtoffer] vanaf diens woning lopend vertrokken in de richting van het winkelcentrum ‘Moesel’ te Weert. Afgaand op de hiervoor genoemde camerabeelden liep [voornaam slachtoffer] op dat moment ogenschijnlijk niets vermoedend naast de verdachte en maakten beide mannen een uiterlijk kalme/rustige/beheerste/ontspannen indruk.
De verdachte is op enig moment, kennelijk bewust, langzamer gaan lopen dan [voornaam slachtoffer] zodat hij op korte afstand achter hem kwam te lopen. Al die tijd had hij het doorgeladen pistool in zijn jaszak.
Op het moment dat verdachte met [voornaam slachtoffer] in de steeg van het winkelcentrum bij de ABN bank liep, zag hij rechts een camera aan de muur bij de bank hangen. Om die reden hield hij het pistool nog in zijn jas. Ze liepen door en vervolgens heeft hij op [voornaam slachtoffer] geschoten, niet wetend dat er nog meer camera’s hingen. Verdachte schoot [voornaam slachtoffer] twee keer in zijn rug. Op dat moment stond de verdachte een halve meter tot maximaal één meter van [voornaam slachtoffer] vandaan. Aanvankelijk dacht verdachte, nadat hij had geschoten, dat hij had misgeschoten. Hij was verbaasd. Hij dacht dat de kogels in zijn pistool ‘goeie kogels’ waren. Hij wist dat als je daarmee op de goede afstand op iemand schiet, hij het niet overleeft.
Na de twee schoten in zijn rug, draaide [voornaam slachtoffer] zich om en begon hij met verdachte te vechten. Vervolgens heeft de verdachte, tijdens de worsteling of kort daarna, [voornaam slachtoffer] in de borst geschoten. [voornaam slachtoffer] vocht voor zijn leven en is op enig moment gevlucht. De verdachte is achter [voornaam slachtoffer] aangerend naar de plaats waar deze later is gevonden. Hij ging achter [voornaam slachtoffer] aan “om het af te maken; om [voornaam slachtoffer] dood te maken”. Op de parkeerplaats heeft verdachte het afgemaakt. Naast de drie inschotverwondingen heeft het slachtoffer meerdere steek-/snijletsels in met name de halsstreek opgelopen, kennelijk door de verdachte toegebracht met het aardappelschilmes. Op het moment dat verdachte wegliep van [voornaam slachtoffer] bewoog deze niet meer.
Tijdens de worsteling met [voornaam slachtoffer] verloor verdachte zijn gsm, de patroonhouder en zijn mesje. Hij liep nog vier keer op en neer om zijn spullen te zoeken. Op de betreffende beelden maakt hij daarbij wederom een beheerste/kalme indruk. Zijn gsm en de patroonhouder vond hij terug. Het mesje niet. Diezelfde dag nog heeft verdachte alle spullen die hem in verband zouden kunnen brengen met de dood van [voornaam slachtoffer] weggegooid: zijn gsm, zijn kleding en het wapen.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte met een geladen vuurwapen (pistool) eerst van dichtbij gericht twee kogels heeft geschoten in de rug van het slachtoffer en later van dichtbij een schot heeft gelost dat in de borst van het slachtoffer terecht is gekomen. De verdachte heeft verklaard dat als hij het wapen niet bij zich had gehad, hij het slachtoffer misschien ‘kapot’ had geslagen. Nadat het slachtoffer was weggevlucht, is de verdachte hem achterna gerend om hem dood te maken. Op de parkeerplaats waar het overleden slachtoffer later is aangetroffen, wilde verdachte het afmaken, waarbij het hof er van uit gaat dat dat is gebeurd door het slachtoffer (meermalen) met een aardappelschilmes in de hals te steken/snijden. Gelet hierop staat ontegenzeggelijk vast dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het doden van het slachtoffer.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte het voornemen heeft opgevat om [slachtoffer] om het leven te brengen en op de late avond van 5 november 2012, voorzien van een schietklaar vuurwapen, is gearriveerd bij de woning van [slachtoffer] om dat voornemen ten uitvoer te brengen. De geruime tijd die is verstreken vanaf het vertrek van verdachte vanaf zijn woning in Roermond en het moment dat hij het slachtoffer tweemaal in zijn rug heeft geschoten, de omstandigheid dat hij tijdens de wandeling met het slachtoffer zich kennelijk weloverwogen heeft laten terugzakken en iets achter hem is gaan lopen, de omstandigheid dat hij nog even wachtte voordat hij zijn - al in de trein op weg naar Weert doorgeladen - pistool uit zijn jaszak haalde omdat hij een camera in het winkelcentrum zag en vervolgens tweemaal gericht in de rug van het slachtoffer heeft geschoten, vormen voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Het hof komt op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte ook daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
In verband met de vastheid van verdachtes voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven, acht het hof voorts van belang dat de verdachte, nadat hij [slachtoffer] reeds met meerdere kogels had getroffen, deze kennelijk niet meer wilde laten gaan. De verdachte heeft de vluchtende [slachtoffer] immers achtervolgd en heeft hem verderop meerdere keren in de hals gestoken/gesneden om ‘het af te maken’.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op basis van het vorenstaande, bepaald niet aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de ontspannen/rustige wijze waarop verdachte en slachtoffer kwamen aanlopen voorafgaand aan de schietpartij (zoals dat op beeld is vastgelegd) en op de verklaring van de verdachte dat hij vanwege de aanwezigheid van een door hem ter plaatse waargenomen camera even heeft gewacht alvorens zijn wapen te hanteren en te schieten.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep als contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad aangemerkte omstandigheden, te weten:
  • de omstandigheid dat het conflict m.b.t. de hennepplantage al geruime tijd was opgelost, zodat een motief voor de moord ontbrak;
  • de omstandigheid dat de verdachte het latere slachtoffer niet meteen aan de deur van zijn woning heeft gedood;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich voorafgaand aan het feit welbewust kenbaar heeft gemaakt aan meerdere getuigen in en bij de woning van [slachtoffer] ;
  • de omstandigheid dat de schoten in de rug van het slachtoffer zijn geplaatst en niet, indien de verdachte daadwerkelijk het slachtoffer op koelbloedige wijze had willen neerschieten, op meer voor de hand liggende plaatsen van het lichaam;
  • de medische/psychische gesteldheid van de verdachte;
  • de omstandigheid dat medeverdachte [achternaam medeverdachte] niet is vervolgd, hetgeen erop duidt dat ‘medeplegen’ van moord en dus ook het aannemen van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden in verband met mislukte hennepplantage, niet voor de hand ligt
  • de omstandigheid dat de verdachte in en bij de woning van [slachtoffer] diverse stille getuigen heeft achtergelaten;
  • de omstandigheid dat de plaats delict gelegen is in een winkelcentrum waarbij verdachte wist van de aanwezigheid van camera’s;
  • de omstandigheid dat de verdachte stille getuigen op de plaats delict heeft achtergelaten;
  • de omstandigheid dat bij de verdachte een vluchtplan ontbrak en dat hij achteraf een taxi heeft gebeld,
door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden weerlegd of in deze bewijsoverweging hun weerlegging vinden, dan wel niet van zodanige aard zijn dat zij aan het bewijs van voorbedachte raad in de weg staan, zodat het verweer in zoverre geen bespreking behoeft.
Het hof is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
IV.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg, te weten nabij een winkelcentrum, in de nachtelijke uren vermoord met meerdere schoten uit een vuurwapen. Gelet op de wijze waarop het feit is begaan, waaronder de korte afstand waarop de schoten op het slachtoffer zijn afgevuurd en het slachtoffer nog met een mes is bewerkt, heeft deze moord alle kenmerken van een kille en brute liquidatie.
De verdachte heeft welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee een onomkeerbaar verlies en groot leed toegebracht aan de familie en vrienden van het slachtoffer.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan moord, een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
Door een delict als het onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde is voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest;
  • de inhoud van het hem betreffend psychiatrisch briefrapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 19 december 2012, opgemaakt door [deskundige 2] , psychiater;
  • de inhoud van het hem betreffend psychologisch rapport, d.d. 15 april 2013, opgemaakt door [deskundige 3] , GZ-psycholoog;
  • de inhoud van het hem betreffend psychologisch rapport, d.d. 11 december 2015, opgemaakt door [deskundige 4] , GZ-psycholoog, waaruit naar voren komt dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis c.q. aan PDD-NOS en dat er bij hem sprake is van antisociale persoonlijkheidskenmerken, op grond waarvan hij als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd;
  • de inhoud van het hem betreffend reclasseringsadvies van 4 oktober 2016;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger is gebleken.
Het hof neemt voormelde conclusie van de deskundige Moerland over en legt die mede ten grondslag aan zijn beslissing. Op grond daarvan acht het hof de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft wat betreft de duur van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
Alles overwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
14 jaren passend en geboden. Deze straf is enigszins lager dan de rechtbank heeft opgelegd omdat het hof, anders dan de rechtbank, niet bewezen acht dat verdachte het feit in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 415,04. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt daarom van rechtswege voort in hoger beroep.
De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag.
De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 415,04 (vierhonderdvijftien euro en vier cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 415,04 (vierhonderdvijftien euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 27 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Noord opgemaakte proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012107540, onderzoek ‘23TG1208’, d.d. 3 april 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2733.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012, pagina 79- 80.
3.Het proces-verbaal relaterende de inbeslagneming, het vervoer, identificatie en de vrijgave van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] d.d. 19 november 2012, pagina’s 2467-2470.
4.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door [naam patholoog] , arts en patholoog, d.d. 29 november 2012 met zaaknummer 2012.11.06.174, pagina’s 2350-2355.
5.Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek op de plaats delict (PD1) Willem de Zwijgerstraat te Weert d.d. 23 januari 2013, pagina’s 2492-2495.
6.Het proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake de moord cq doodslag op [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] [slachtoffer] , gepleegd op 6 november 2012 te Weert d.d. 6 februari 2013, pagina 2250-2259.
7.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door [deskundige 5] , d.d. 5 december 2012 met zaaknummer 2012.11.06.174, pagina’s 2342-2349, met name pagina 2346 (spoor AAFO5578NL#01 en sporen AAFO5578NL#02 tot en met #14), in combinatie met de kennisgeving inbeslagneming op pagina 2406, de sporenlijst behorende bij proces-verbaalnummer 2012107540 (PL2300) op pagina 2263, de benoeming en opdracht deskundige DNA-onderzoek op de pagina’s 2303 (celmateriaal slachtoffer [slachtoffer] ), 2304 (celmateriaal verdachte [initialen verdachte] [achternaam verdachte] ) en 2309 (aardappelschilmes).
8.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door [deskundige 5] d.d. 26 juni 2013 met zaaknummer 2012.11.06.174, als bijlage gevoegd bij het aanvullende proces-verbaal relaterende de uitslag van het DNA-onderzoek van een bloedspat aangetroffen op de container op de plaats delict d.d. 12 juli 2013 met proces-verbaalnummer 2012107540-FO-00a, (spoor AAEF5979NL#01) in combinatie met: de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 2407, de sporenlijst behorende bij proces-verbaalnummer 2012107540 (PL2300) op pagina 2275, de benoeming en opdracht deskundige DNA-onderzoek op pagina 2303 (celmateriaal slachtoffer [slachtoffer] ) en de benoeming en opdracht deskundige DNA-onderzoek, als bijlage gevoegd bij het in deze voetnoot genoemde aanvullende proces-verbaal (bloedmonster container).
9.Eigen waarneming van het hof.
10.Het proces-verbaal relaterende de analyse en interpretatie van het bloedsporenbeeld op/aan het slachtoffer [voornaam slachtoffer] [tweede voornaam slachtoffer] [slachtoffer] d.d. 28 januari 2013, pagina’s 2705-2709.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2013, pagina’s 159-203.
12.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 december 2012 op de pagina’s 1620 en 1621.
13.Het proces-verbaal verhoor getuige [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] d.d. 29 november 2012, pagina’s 1574-1579.
14.Het proces-verbaal verhoor getuige [initialen getuige 1] [achternaam getuige 1] d.d. 4 december 2012 op de pagina’s 1580-1587.
15.Het proces-verbaal verhoor getuige [initialen getuige 2] [getuige 3] d.d. 4 december 2012 op de pagina’s 1626 t/m 1629.
16.Het proces-verbaal verhoor [initialen medeverdachte 2] [achternaam medeverdachte 2] d.d. 29 januari 2013, pagina 1693-1712
17.Het proces-verbaal verhoor van [getuige 5] d.d. 6 november 2012, pagina 1247-1259
18.Het proces-verbaal verhoor verdachte [initialen verdachte] [achternaam verdachte] d.d. 7 december 2012, pagina 1900-1914.
19.Het proces-verbaal verhoor verdachte [initialen verdachte] [achternaam verdachte] d.d. 5 februari 2013 op pagina 1946-1977.
20.Verklaring verdachte ter terechtzitting van dit hof van 13 oktober 2016.