Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2675145/14-155)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met vijf grieven, tevens houdende wijziging van eis, met één productie;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met één productie;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met één productie;
- de akte, tevens antwoordakte, tevens akte overlegging producties, van [geïntimeerde] ;
- de antwoordakte (voorwaardelijk) tevens akte uitlating producties tevens akte overlegging producties van [appellanten c.s.]
3.De beoordeling
primair: [geïntimeerde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest althans een termijn zoals hof juist acht, schriftelijk toestemming aan [appellanten c.s.] te verlenen om de asbus van moeder [moeder van appellanten] , die is bijgezet in het graf van de ouders van moeder [moeder van appellanten] , te verwijderen
Indien en voor zover het gerechtshof de vordering van [appellanten c.s.] toewijst, en derhalve het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, kamer voor kantonzaken, locatie te Eindhoven, gewezen op 5juni 2014 onder nummer 2675145 14-155 vernietigt, zo vordert [geïntimeerde] het gerechtshof
grief 1 in principaal appel).
grief 2 in principaal appelkeren [appellanten c.s.] zich tegen de vaststelling in rov. 2.8 van het bestreden vonnis, inhoudende de vaststelling dat [appellanten c.s.] hebben meebetaald aan de grafrechten. In
grief 4 in principaal appelkeren zij zich tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de rechtsverwerking. [appellanten c.s.] bestrijden deze feitelijke vaststelling en betogen dat geen sprake is van rechtsverwerking.
grief 3 in het principaal appelwordt erover geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte bij haar beoordeling niet de artikelen 18 lid 1 en lid 2 van de Wet op de lijkbezorging heeft betrokken.
incidenteel appel, evenals in voorwaardelijke reconventie, gaat het om de kosten van het openen van het graf en tot vergoeding van herstel of schade eventueel ontstaan. Ook deze kwestie wordt aangehouden, zij het dat [geïntimeerde] kennelijk bereid is daaraan mee te werken en dat ook niet valt in te zien wat haar belang is om opgraving van de urn te beletten als dat zonder schade aan het graf kan gebeuren.
4.De uitspraak
8 maart 2016, met betekening van dit arrest, en met aanzegging dat alsdan een memorie kan worden genomen;