4.1Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
[appellant] heeft op enig moment een huurovereenkomst gesloten met de heer [verhuurder] (verder: [verhuurder] ), waarbij [verhuurder] de op dat moment aan hem in eigendom toebehorende onroerende zaak aan het [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het pand) tegen betaling van een maandelijks verschuldigde huurprijs van € 100,= in gebruik heeft gegeven aan [appellant] . Deze huurovereenkomst is nooit schriftelijk vastgelegd.
Bij brief van 4 april 2014 heeft [verhuurder] de huur van het pand opgezegd. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Zoals reeds mondeling besproken, zeg ik u per 1 juni 2014 de huur op. Het gehuurde dient dan geheel leeg en ontruimd opgeleverd te worden aan mij. Bij het aangaan van de huur, zijn wij nadrukkelijk overeengekomen dat u de opslagruimte zonder gas/water/elektra (of aansluitingen daarvan) aan het [adres 1] te [woonplaats] tegen een zeer lage huursom mocht huren, op voorwaarde dat u alle medewerking zou verlenen wanneer het pand verkocht zou worden. Nu ik het object kan verkopen, wil u aan deze afspraak herinneren.
[appellant] heeft hierop bij brief van 15 mei 2014 onder meer geantwoord dat hij niet akkoord met de huuropzegging aangezien de huurovereenkomst betrekking heeft op een woonhuis en winkelruimte en derhalve niet op een opslagruimte, en dat hij daarom het pand niet zal ontruimen en verlaten. Verder schrijft [appellant] in deze brief onder meer:
Voorts is bij het aangaan van de mondelinge huurovereenkomst tussen u en mij, ondergetekende, inzake het pand [adres 1] te [woonplaats] , welke pand bestaande uit woonhuis en winkelruimte,nadrukkelijk overeengekomen en bepaalddat u het pand geheel zal opknappen en onderhouden en ervoor zorg zal dragen dat op korte termijn het pand aan de verplichte nutsvoorzieningen gas, water en electra worden aangesloten en zolang al deze nog niet zijn uitgevoerd huurt u deze tegen een lagere huursom. Tevens is bij het aangaan van de huurovereenkomst (…) geen afspraken gemaakt over medewerking verlenen indien het pand zal worden verkocht. Hierbij was er helemaal geen sprake geweest van huur als opslagruimte.
Geïntimeerde sub 1 heeft bij brief van 21 augustus 2014 aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
De afgelopen twee maanden heb ik meerdere malen contact met jou gehad over het pand aan het [adres 1] . Aanleiding is dat mijn vrouw en ik het pand medio juni 2014 hebben gekocht van de heer [verhuurder] . Bij mijn persoonlijke bezoeken aan jouw woonadres [adres 2] hebben wij het gehad over de tussen jou en de heer [verhuurder] gemaakte afspraken. Ik heb jou herinnerd aan de afspraak dat je het pand mocht gebruiken als stallingsruimte tegen een zeer lage huursom van 100 euro, onder de voorwaarde dat alle medewerking zou verlenen waanneer het pand verkocht zou worden. (…) Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden maak jij thans onrechtmatig gebruik van het pand. Ik stel je nu voor de laatste maal in de gelegenheid om het pand te ontruimen en wel uiterlijk op 30 september 2014 onder overlegging van de sleutels van het pand. Mocht je geen gevolg aan deze brief geven, dan zal ik juridische stappen ondernemen en de kosten daarvan op jou verhalen.
Bij e-mail van 27 augustus 2014 heeft [appellant] laten weten dat hij daaraan geen uitvoering zal geven.
Bij dagvaarding van 16 oktober 2014 heeft [geïntimeerde 1] de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.