ECLI:NL:GHSHE:2016:4751

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
200.152.218_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugbetalingsverplichtingen en beëindiging overeenkomst tussen De Brug Administratie- en belastingadvies en Pensioen Plus

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door De Brug Administratie- en belastingadvies tegen een vonnis van de kantonrechter. De Brug, vertegenwoordigd door de vennoten [appellant] en [appellante], heeft in eerste aanleg verloren en is veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan de geïntimeerde, Pensioen Plus. De zaak betreft de beëindiging van een overeenkomst die in 2011 tot stand kwam, waarbij De Brug verantwoordelijk was voor het opstellen van jaarrekeningen en belastingaangiften voor Pensioen Plus. De overeenkomst werd in maart 2013 beëindigd, maar er ontstond onenigheid over de terugbetaling van voorschotten die door Pensioen Plus waren betaald voor diensten die niet zijn geleverd. Het hof heeft de procedure voortgezet op basis van de stukken van de eerste aanleg en het tussenarrest van 26 augustus 2014. Het hof oordeelt dat de overeenkomst in maart 2013 is geëindigd en dat De Brug geen recht heeft op de voorschotbetalingen, omdat zij geen werkzaamheden hebben verricht. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het De Brug verplichtte om € 2.500,- te betalen en veroordeelt hen in plaats daarvan om € 3.025,- aan Pensioen Plus terug te betalen, inclusief btw, met wettelijke rente vanaf 9 april 2013. De proceskosten in het principaal appel worden voor rekening van De Brug gesteld, terwijl de kosten in het incidenteel appel worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.152.218/01
arrest van 25 oktober 2016
in de zaak van

1.De vennootschap onder firmaDe Brug Administratie- en belastingadvies,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant],
3.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.M.J Saes te Roermond,
tegen
[geïntimeerde] ,h.o.d.n.
Pensioen Plus,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.A.H. Faassen te Veldhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 augustus 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven tussen appellanten in het principaal appel -De Brug, [appellant] , en [appellante] , tezamen De Brug c.s.- als gedaagden in conventie en eisers in reconventie en geïntimeerde in principaal appel - [geïntimeerde] - als eiser in conventie en verweerder in reconventie gewezen vonnis van 20 februari 2014. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 augustus 2014, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 september 2014;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel en akte houdende wijziging eis/grondslag, waarbij producties zijn overgelegd;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens antwoordakte houdende wijziging eis/grondslag, waarbij producties zijn overgelegd;
  • de zijdens [geïntimeerde] genomen akte, waarbij een productie is overgelegd;
  • de zijdens De Brug c.s. genomen antwoordakte
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2390789, rolnr. 13-12711)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 20 februari 2014.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de betreffende memories.

8.De beoordeling

8.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “2. De feiten” een opsomming gegeven van de feiten die in dit geschil vast staan. Die feiten zijn niet bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat. Verder staan nog enkele feiten vast als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle vaststaande feiten.
a. Tussen partijen is in 2011 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen, waarvan de inhoud hierna in sub b is weergegeven. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was [appellant] nog lid van Kubus [plaats] West. Per 30 april 2012 is [appellant] geen lid meer van Kubus [plaats] West en is hij (per 1 mei 2012) verder gegaan onder de naam De Brug. [appellant] en [appellante] zijn de vennoten van De Brug.
b. [appellant] heeft op 6 juli 2011 een offerte aan [geïntimeerde] uitgebracht. Deze offerte (productie 1 dagvaarding eerste aanleg) is door [geïntimeerde] voor akkoord ondertekend. In de offerte is, onder andere, het navolgende bepaald:
"Naar aanleiding van ons prettige gesprek treft u hierbij onze aanbieding aan voor het produceren van uw jaarrekeningen vanaf het boekjaar 2011. We houden daarbij rekening met de volgende uitgangspunten:
De voor u uit te voeren werkzaamheden betreffen uw eenmanszaak: Pensioen Plus Advies.
De invoerwerkzaamheden en de periodieke belastingaangiften geschieden door Kubus de ondernemer.
(...)
5.
KUBUS stelt de jaarrekeningen op en verzorgt de aangiften van de inkomstenbelasting.
6.
KUBUS voert de loonadministratie uit voor 0 medewerkers en levert de gegevens vaar het doen van de loonaangifte en aangifte pensioenfonds. De personeelsadministratie t.b.v.
o.a. de Arbo inclusief de aan- en afmeldingen geschiedt door Pensioen Plus Advies.
(. . .)
8. De te verwerken administratie over het boekjaar 2011 omvat 1 ordners.
Onze aanbieding per boekjaar vanaf 2011 is als volgt opgebouwd:
(...)
Totaal pakket prijs vanaf 2011 (excl. BTW) € 1.201,00
De jaarrekening en belastingaangifte IB over de afgelopen jaren kunnen ook wij zowel voor 2009 als 2010 opstellen voor het vaste bedrag van € 1000,=
excl. BTW.
Het betreft een vast overeen te komen prijs. Als KUBUS de ondernemer meer uren nodig heeft voor de uitvoering van de beschreven werkzaamheden. is dit risico voor KUBUS de ondernemer.(…)
KUBUS de ondernemer stelt het volgende betaalschema voor:
Vanaf het boekjaar 2011: 12 termijnen ad € 100,- excl. BTW per maand
(…)
De werkzaamheden vangen aan met ingang van 1 januari 2011 en zullen zonder opzegging van een van de partijen steeds aan het begin van het boekjaar met een jaar worden verlengd. Opzegging dient steeds uiterlijk 3 maanden voor de aanvang van een nieuw boekjaar te geschieden. (…)”
c. [geïntimeerde] heeft (deels met terugwerkende kracht) de voorschotnota’s van € 100,- per maand over de periode 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013, in totaal € 2.500,- exclusief BTW, betaald.
d. Bij factuur van 17 februari 2013 (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) heeft De Brug € 2.260,- exclusief BTW (€ 2.734,60 inclusief BTW) bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft deze factuur volledig betaald. De factuur bevat de volgende specificatie:
“(…)
Jaarrekening en Aangifte IB-PVV 2009 1 € 1.260 (…)
Jaarrekening en Aangifte IB-PVV 2010 1 € 1.000 (…)”.
8.2.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie en na vermindering van eis gevorderd dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
De Brug c.s. zal veroordelen tot:
a. het terugbetalen van de reeds betaalde voorschotten aan [geïntimeerde] , te weten € 2.500,-;
b. het vergoeden van door [geïntimeerde] geleden schade ad € 793,30;
c. terugbetaling van de reeds betaalde factuur van € 2.420,- althans een (gedeeltelijke) terugbetaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
d. vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, alsmede de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
e. vergoeding van de kosten van de procedure, inclusief salaris van de gemachtigde;
Subsidiair
a. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst is ontbonden;
b. De Brug c.s. zal veroordelen tot het terugbetalen van de reeds betaalde voorschotten aan [geïntimeerde] , te weten € 2.500,-;
c. De Brug c.s. zal veroordelen tot het vergoeden van door [geïntimeerde] geleden schade ad € 793,30;
d. De Brug c.s. zal veroordelen tot terugbetaling van de reeds betaalde factuur van € 2.420,- althans een (gedeeltelijke) terugbetaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
e. De Brug c.s. zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, alsmede de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
f. De Brug c.s. zal veroordelen tot vergoeding van de kosten van de procedure, inclusief salaris van de gemachtigde.
8.2.2
De Brug c.s. hebben in reconventie gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] om aan hen te betalen € 5.365,60. Dit bedrag bestaat uit € 3.913,60 voor werkzaamheden aangifte inkomstenbelasting 2008 en € 1.452,- wegens het ontijdig opzeggen van de overeenkomst.
8.2.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie De Brug c.s. veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2013 tot aan de dag van voldoening. Hij heeft verder bepaald dat iedere partij haar eigen kosten draagt en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De vordering in reconventie is afgewezen met veroordeling van De Brug c.s. in de proceskosten.
8.3.1
De Brug c.s. vorderen in het principaal appel onder het voordragen van vier grieven dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
1. vernietigt het vonnis van 20 februari 2014 waarbij de vordering van [geïntimeerde] is toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2013 tot aan de dag van voldoening, en de vordering van De Brug c.s. is afgewezen;
2. bij vernietiging alsnog aan [geïntimeerde] zijn vorderingen zal ontzeggen;
3. bij vernietiging de reconventionele vorderingen van De Brug c.s. zal toewijzen;
4. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties.
[geïntimeerde] voert verweer.
8.3.2
[geïntimeerde] vordert, na wijziging eis, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daartegen in zijn memorie grieven zijn gericht en:
Primair
1. hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting terug te betalen de door [geïntimeerde] betaalde voorschotten ten aanzien van de periode 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013, althans € 3.025,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2013 tot de dag der algehele voldoening;
2. hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 314,60 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2013, althans vanaf de dag der dagvaarding (in eerste aanleg) tot aan de dag der algehele voldoening;
3. hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 962,50 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2015, of zoveel eerder of later als het hof in goede justitie zal vermenen te bepalen, tot de dag der algehele voldoening;
4. hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. in de (na)kosten van de procedure, met bepaling dat zij daarover de wettelijke rente verschuldigd zullen zijn indien zij deze (na)kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest hebben voldaan;
Subsidiair
1. voor recht verklaart dat de tussen partijen gesloten schriftelijke overeenkomst van juli 2011 rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden;
2. hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting terug te betalen de door [geïntimeerde] betaalde voorschotten ten aanzien van de periode 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013, althans € 3.025,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2015, of zoveel eerder of later als het hof in goede justitie zal vermenen te bepalen, een en ander tot de dag der algehele voldoening;
3 ( abusievelijk genummerd “2.”). hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting terug te betalen de door [geïntimeerde] betaalde factuur van € 2.734,60 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2015, of zoveel eerder of later als het hof in goede justitie zal vermenen te bepalen, een en ander tot de dag der algehele voldoening;
4 ( abusievelijk genummerd “3.”). hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 962,50 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2015, of zoveel eerder of later als het hof in goede justitie zal vermenen te bepalen, een en ander tot de dag der algehele voldoening;
5 ( abusievelijk genummerd “4.”). hoofdelijke veroordeling van De Brug c.s. in de (na)kosten van de procedure, met bepaling dat zij daarover de wettelijke rente verschuldigd zullen zijn indien zij deze (na)kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest hebben voldaan.
De Brug c.s. voeren verweer.
In het incidenteel appel
8.4
De Brug c.s. hebben zich niet verzet tegen de door [geïntimeerde] gewijzigde eis, zodat het hof recht zal doen op de vordering van [geïntimeerde] zoals in dit hoger beroep is gewijzigd.
In het principaal en incidenteel appel
8.5
Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven I en II keren De Brug c.s. zich tegen het in rov. 4.4 van het bestreden vonnis gegeven oordeel dat partijen zijn overeengekomen om hun overeenkomst omstreeks maart 2013 te beëindigen althans dat [geïntimeerde] mocht begrijpen dat De Brug c.s. met die beëindiging instemden.
Dat de overeenkomst volgens hun contract van juli 2011 uiterlijk drie maanden voor het nieuwe boekjaar moet worden opgezegd, staat er niet aan in de weg dat partijen omstreeks, in dit geval, 2013 kunnen zijn overeengekomen om de overeenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Vast staat dat [geïntimeerde] toen ook aan [appellant] heeft meegedeeld dat [geïntimeerde] de overeenkomst wilde beëindigen. De Brug c.s. betwisten dat [appellant] toen met de beëindiging heeft ingestemd. De Brug c.s. lichten hierbij toe dat zij de beëindiging toen niet wilden, maar dat staat er niet aan in de weg dat [geïntimeerde] die instemming met de beëindiging uit verklaringen of gedragingen van [appellant] , die zijn toe te rekenen aan De Brug c.s., toen mogelijk heeft kunnen of mogen begrijpen. Waar [appellant] de stukken aan [geïntimeerde] teruggaf toen [geïntimeerde] omstreeks maart 2013 boos naar kantoor kwam om in verband met diens gewilde beëindiging de stukken op te halen én De Brug c.s. sindsdien geen voorschotnota’s meer stuurden én De Brug c.s. geen bezwaar maakten tegen het sindsdien door [geïntimeerde] stopzetten van de maandelijkse voorschotbetalingen, mocht [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat De Brug c.s. met de beëindiging instemden. Daarbij komt nog dat De Brug c.s. volgens [geïntimeerde] niet reageerden toen [geïntimeerde] al op 26 maart 2013 vroeg om terugbetaling van de vanaf 2011 volgens [geïntimeerde] onterecht betaalde voorschotten. De Brug c.s. zeggen daarop wel te hebben gereageerd met de mededeling dat zij niet aan deze sommatie zouden voldoen omdat de overeenkomst niet met inachtneming van de correcte opzegtermijn was geëindigd (nr. 11 memorie van grieven). Een nadere onderbouwing zoals bijvoorbeeld wanneer zij dat hebben meegedeeld, op welke wijze en aan wie hebben De Brug c.s. hierbij niet gegeven, terwijl een dergelijke feitelijke onderbouwing noodzakelijk is omdat [geïntimeerde] heeft ontkend een dergelijke mededeling te hebben ontvangen. Ook voor zover De Brug c.s. aanvoeren dat nadrukkelijk aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt dat De Brug c.s. het voorschot voor 2013 aan [geïntimeerde] in rekening zullen brengen, wordt dit niet geconcretiseerd of verduidelijkt althans is dit door hen onvoldoende onderbouwd met relevante feiten of bescheiden wanneer dat zou zijn gebeurd, laat staan dat dit al omstreeks maart 2013 of zelfs maar vóór de procedure in eerste aanleg zou zijn gebeurd. Daarmee falen de grieven I en II van De Brug c.s.
8.6.1
In hun derde grief voeren De Brug c.s. aan dat de voorschotbetalingen door [geïntimeerde] van in totaal € 2.500,- (zie rov. 8.1 sub c) niet onverschuldigd zijn betaald. Bij de beoordeling van deze grief staat voorop dat het hof hiervoor in rov. 8.5 heeft geoordeeld dat de overeenkomst in maart 2013 is geëindigd. De voorschotbetalingen hadden betrekking op door De Brug c.s. te verrichten werkzaamheden die bestonden uit het produceren van de jaarrekeningen van [geïntimeerde] vanaf het boekjaar 2011 waarvoor hij vanaf het boekjaar 2011 € 100,- excl. BTW per maand moest betalen. De Brug c.s. hebben niet gegriefd tegen de vaststelling in het bestreden vonnis dat is erkend dat De Brug c.s. over de jaren 2011 en verder wat dat betreft geen werkzaamheden hebben verricht. Met inachtneming van het feit dat het ervoor moet worden gehouden dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat De Brug c.s. met de beëindiging instemden, vloeit daaruit voort dat De Brug c.s. naar het oordeel van het hof geen aanspraak op de voorschotbetalingen toekomt. De Brug c.s. hebben immers ingestemd met de beëindiging van de overeenkomst terwijl vaststaat dat zij geen werkzaamheden hebben uitgevoerd voor de gedane maandelijkse betalingen. Gelet daarop komt De Brug c.s. ook geen beroep toe op schuldeisersverzuim noch op de situatie dat het einde van de overeenkomst aan [geïntimeerde] is toe te rekenen en betaling van loon redelijk is. Voor zover art. 7:411 lid 1 BW al van toepassing is, kan dit evenmin leiden tot toewijzing van enig deel van de betaalde termijnen omdat ervan moet worden uitgegaan dat De Brug c.s. in het geheel geen werkzaamheden hebben verricht die betrekking hadden op de productie van jaarrekeningen vanaf het boekjaar 2011. Daarmee faalt ook de derde grief van De Brug c.s.
8.6.2
In het tweede onderdeel van zijn grief in het incidenteel appel voert [geïntimeerde] aan dat de overeenkomst weliswaar inhield dat hij maandelijks € 100,- zou betalen, doch dat dit exclusief btw was en dat hij inclusief btw geen € 2.500,- heeft betaald, maar in totaal € 3.025,-. De Brug c.s. hebben erkend dat [geïntimeerde] als voorschot inclusief btw € 3.025,- heeft betaald. In het verlengde van het hiervoor in rov. 8.6.1 gegeven oordeel moeten De Brug c.s. inderdaad het volledige bedrag inclusief btw terugbetalen. Dit tweede onderdeel van de grief van [geïntimeerde] slaagt dus.
8.7.1
In hun vierde grief voeren De Brug c.s. aan dat [geïntimeerde] wel gehouden is om de betalen voor de werkzaamheden van De Brug c.s. betrekking hebbende op de jaarstukken 2008. Partijen gingen er namelijk bij het sluiten van de overeenkomst vanuit dat die werkzaamheden ongeveer twee uurtjes zouden kosten, zodat hierover geen afspraken zijn gemaakt. Uiteindelijk bleken het 40 uren te zijn, die verschuldigd zijn. De overeenkomst bevat namelijk de clausule “
Indien er extra buitencontractuele werkzaamheden plaats vinden op verzoek van de klant, dan zullen deze door KUBUS de ondernemer van tevoren aangegeven worden onder vermelding van een raming van de kosten.” (aldus nr. 43 memorie van grieven).
De vierde grief kan op deze grondslag niet slagen. Ten eerste hebben De Brug c.s. onvoldoende concreet onderbouwd gesteld dat [geïntimeerde] hen heeft verzocht de gestelde werkzaamheden betrekking hebbende op 2008 te verrichten. Zij hebben slechts in nr. 41 van hun memorie van grieven zonder enige verdere concretisering aangevoerd dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst van opdracht voor het boekjaar 2008 tot stand is gekomen. Wanneer dat is gedaan, is niet vermeld en deze door [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwiste stelling is niet vergezeld van een geconcretiseerd bewijsaanbod. Verder hebben De Brug c.s. ook niet gesteld dat die werkzaamheden door hen van tevoren zijn aangegeven onder vermelding van een kostenraming. Het tegendeel lijkt eerder het geval te zijn waar zij in nr. 43 van hun memorie van grieven hebben gesteld dat geen afspraken zijn gemaakt voor wat betreft het honorarium.
8.7.2
De Brug c.s. hebben omtrent de werkzaamheden betrekking hebbende op de jaarstukken 2008 subsidiair aangevoerd dat loon is verschuldigd op grond van art. 7:405 lid 1 en 2 BW (nr. 46 memorie van grieven). Voor deze stelling geldt hetzelfde als hiervoor in rov. 8.7.1 is overwogen: loon op grond van art. 7:405 lid 1 BW is niet verschuldigd indien geen sprake is van daadwerkelijke overeengekomen werkzaamheden. Nu de door [geïntimeerde] betwiste stelling van De Brug c.s. dat partijen zijn overeengekomen dat zij ook werkzaamheden over 2008 zouden uitvoeren niet is onderbouwd, terwijl evenmin voldoende concreet bewijs daarvan is aangeboden, faalt ook hetgeen De Brug c.s. ter zake deze grief subsidiair hebben aangevoerd. Dit betekent dat ook de vierde grief in het principaal appel faalt.
8.8.1
De enige door [geïntimeerde] in zijn incidenteel appel voorgedragen grief kent drie onderdelen. Hij voert allereerst aan dat het door hem betaalde bedrag van € 260,- (€ 314,60 incl. btw) onverschuldigd is betaald omdat dit bedrag in rekening is gebracht voor werkzaamheden ten aanzien van boekjaar 2008 die volgens De Brug c.s. noodzakelijk waren voor het doen van aangifte over het jaar 2009. Dit betekent dat De Brug c.s. dus meer uren nodig had voor het doen van de aangifte van 2009, hetgeen echter op grond van de inhoud van de overeenkomst voor hun risico komt, aldus [geïntimeerde] .
In eerste aanleg is dit bedrag eveneens onderwerp van debat geweest. De kantonrechter heeft wat dat betreft onweersproken in rov. 3.1 vermeld dat [geïntimeerde] ter zitting zijn vordering met dit bedrag van € 260,- heeft verminderd omdat hem inmiddels is gebleken dat dit bedrag betrekking heeft op werkzaamheden over 2008. Hieruit moet worden afgeleid dat hij willens en wetens de verschuldigdheid van dit bedrag heeft erkend. Het hof ziet geen reden om [geïntimeerde] niet aan die erkenning te houden, mede bezien in het licht van de stelling van De Brug c.s. dat de werkzaamheden die met dit bedrag zijn gefactureerd betrekking hadden op werkzaamheden die moesten worden verricht omdat de eindbalans van 2008 niet klopte, zodat daarmee de beginbalans van 2009, immers de eindbalans van 2008 zijnde, moest worden aangepast, zodat van deze werkzaamheden niet kan worden gezegd dat zij alleen betrekking hadden op de jaarstukken 2009.
8.8.2
In het derde onderdeel van zijn grief (zie voor het tweede onderdeel rov. 8.6.2) voert [geïntimeerde] aan dat hij de werkzaamheden betrekking hebbende op de boekjaren 2011 en 2012 nu door een andere boekhouder heeft moeten laten doen. Die boekhouder heeft voor de werkzaamheden over het jaar 2011 € 1.487,27 excl. btw in rekening gebracht en voor de werkzaamheden over het jaar 2012 € 1.877,23 excl. btw. Het verschil tussen het met De Brug c.s. voor deze twee jaren overeengekomen bedrag van € 2.402,- ( 2 x € 1201,-) en € 3.364,50 (€ 1.487,27 + € 1.877,23), zijnde € 962,50 excl. btw moet als schadevergoeding door De Brug c.s. worden betaald. De Brug c.s. hebben immers, aldus [geïntimeerde] , wanprestatie gepleegd en zijn daarom deze aanvullende schade verschuldigd.
Het hof stelt voorop dat de door [geïntimeerde] hier gevorderde schade in beginsel ook kan worden gevorderd terwijl de overeenkomst tussen partijen met onderling goedvinden is geëindigd. Hij vordert immers geen vervangende schadevergoeding.
[geïntimeerde] stelt dat het een feit is dat de belastingaangifte 2011 en de voor het indienen daarvan noodzakelijke jaarrekening -behoudens de uitstelmogelijkheid van één maand- uiterlijk op 1 april 2012 ingediend moest zijn (nr. 123 memorie van antwoord in het principaal appel). Die stelling heeft hij onvoldoende onderbouwd, terwijl, als die door De Brug c.s. betwiste stelling juist zou zijn geweest, het ervoor gehouden moet worden dat de fiscus hierover reeds zou hebben gecorrespondeerd en/of een boete zou hebben opgelegd wegens te late indiening van die stukken. Het hof houdt het er dan ook voor dat De Brug c.s. die stukken nog hadden kunnen opmaken zonder fiscale gevolgen voor [geïntimeerde] indien [geïntimeerde] hen niet de mogelijkheid daartoe had ontnomen omdat hij de stukken bij De Brug c.s. heeft opgeëist. Zo er dus al sprake is van tekortkoming aan de zijde van De Brug c.s. is die niet aan hen toerekenbaar.
Voor wat betreft de werkzaamheden ter zake het jaar 2012 moet de gevorderde schade worden afgewezen omdat op grond van het voorgaande tot uitgangspunt dient dat de overeenkomst met wederzijdse instemming voor 1 april 2013 is geëindigd. Daarmee is die overeenkomst geëindigd voor het verstrijken van de door [geïntimeerde] gestelde fatale termijn waarbinnen De Brug c.s. nog hadden kunnen presteren, namelijk 1 april 2013. [geïntimeerde] heeft het dus De Brug c.s. door die beëindiging onmogelijk gemaakt die prestatie te leveren, niet alleen doordat de overeenkomst met onmiddellijke ingang is geëindigd, maar ook omdat [geïntimeerde] het De Brug c.s. onmogelijk heeft gemaakt om de prestatie alsnog te leveren. Hij heeft immers in maart 2013 alle stukken die nodig waren voor het verrichten van de prestatie door De Brug c.s van hen opgeëist. Daarmee faalt dit onderdeel van de grief.
8.9
Uit al het vorenstaande volgt dat het principaal appel niet leidt tot toewijzing van enige vordering van De Brug c.s. De vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van De Brug c.s. om aan hem € 3.025,- te betalen slaagt. Dit betekent dat het vonnis voor zover in reconventie gewezen moet worden bekrachtigd en het vonnis in conventie moet worden vernietigd, behoudens voor zover daarin de proceskosten zijn gecompenseerd, welk oordeel het hof juist acht. De Brug c.s. hebben in het principaal appel te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten van dat appel worden veroordeeld. In het incidenteel appel worden beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld, zodat het hof de kosten daarvan zal compenseren.

9.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en het incidenteel appel:
vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis voor zover De Brug c.s. daarin zijn veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2013 tot aan de dag van voldoening en doet wat dat betreft opnieuw recht als volgt:
veroordeelt De Brug c.s. hoofdelijk om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de door [geïntimeerde] betaalde voorschotten ten aanzien van de periode 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013, zijnde € 3.025,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2013 tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt voor het overige het in conventie en reconventie gewezen vonnis;
in het principaal appel:
veroordeelt De Brug c.s. hoofdelijk in de aan de zijde van [geïntimeerde] gerezen kosten van het principaal appel, tot op heden begroot op € 308,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- indien dit arrest wel wordt betekend, met bepaling dat zij daarover de wettelijke rente verschuldigd zullen zijn indien zij deze (na)kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest hebben voldaan;
in het incidenteel appel:
compenseert de kosten van dit appel aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in het principaal en het incidenteel appel:
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 oktober 2016.
griffier rolraadsheer