3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1978, lijdt sinds oktober 2005 aan de ziekte MS. In verband met die ziekte is aan haar per 1 juli 2008 een WAJONG-uitkering toegekend.
Per 1 oktober 2008 is [appellante] een arbeidsovereenkomst aangegaan met AVANS Contractactiviteiten B.V., verder te noemen “Avans”. De overeengekomen arbeidsduur betrof 4 x 7 uur per week (0,73684 fte). De overeengekomen werkzaamheden betroffen het leiding geven aan de afdeling P&O.
Avans had met [Schade] een collectieve verzekering afgesloten welke (gedeeltelijk) dekking gaf tegen het risisco van inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. De arbeidsongeschiktheidsverzekering, IPAP genoemd, vult het pensioengevend inkomen bij volledige arbeidsongeschiktheid voor 10% aan.
[appellante] heeft een aanmeldingsformulier ingevuld en [Schade] heeft de aanmelding van [appellante] blanco, zonder nader medisch onderzoek, geaccepteerd, waardoor een verzekeringsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Op de overeenkomst waren de polisvoorwaarden van toepassing die als productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg zijn overgelegd.
[appellante] is zwanger geraakt. Op advies van haar gynaecoloog heeft zij zich met ingang van 9 maart 2009 ziek gemeld met het oog op de gezondheid van de baby. Op [geboortedatum] 2009 is [appellante] bevallen van haar dochter [dochter] .
In de periode van 11 juli 2009 tot en met 23 oktober 2009 heeft [appellante] een uitkering ontvangen op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Na afloop van haar zwangerschapsverlof bleek [appellante] niet in staat om haar werkzaamheden te hervatten. Het UWV heeft in dat verband haar eerste ziektedag bepaald op 23 of 24 oktober 2009. Aan haar is voor de duur van twee jaar een Ziektewet-uitkering toegekend voor de volle 100% van het dagloon.
[appellante] heeft het feit dat zij volledig arbeidsongeschikt was verklaard gemeld bij [Schade] en heeft aanspraak gemaakt op een uitkering op grond van de IPAP. [Schade] heeft deze uitkering met een beroep op artikel 4, lid 3 sub b [hof: de rechtbank vermeldt kennelijk per abuis “sub c”] van de polisvoorwaarden geweigerd.
Artikel 4, lid 3 sub b van de polisvoorwaarden luidt als volgt:
“Eveneens bestaat geen recht op uitkering:
(….)
b) Indien bij aanvang van de verzekering reeds sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, zal toename van de arbeidsongeschiktheid niet tot een uitkering kunnen leiden indien de toename van de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van dezelfde oorzaak als de oorzaak die ten grondslag ligt aan de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die reeds op het moment van aanvang van de verzekering bestond, tenzij verzekerde aantoont dat er sprake is van verschillende oorzaken.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] dat gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wordt veroordeeld:
I. tot toekenning van de aanvullende IPAP-uitkering, inhoudende dat [Schade] binnen 14 dagen na het vonnis in eerste aanleg zal zorgdragen voor een betaling van een bedrag ad € 3.865,29, zijnde het bedrag aan uitkering dat [appellante] tot aan de dagvaarding in eerste aanleg had dienen te ontvangen in het geval [Schade] haar verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst was nagekomen en inhoudende dat vanaf datum wijzing vonnis in eerste aanleg dan wel per oktober 2012 [Schade] maandelijks voor betaling van de aanvullende IPAP-uitkering ten bedrage van € 297,33 zal zorgdragen tot aan de eerste maand waarop [appellante] de leeftijd van 65 jaar bereikt, wat neerkomt op een totaal nog te ontvangen bedrag van € 110.012,10;
II. in het geval van afwijzing van vordering I: tot terugbetaling binnen 14 dagen na dit vonnis van de door [appellante] betaalde verzekeringspremies ten bedrage van € 604,00;
III. tot betaling van de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, neerkomend op een bedrag van € 2.500,00 exclusief btw en verschotten;
IV. tot betaling van de wettelijke rente over de onder I, II of in geval van afwijzing van de vordering I en II, over de onder III genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
V. tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat aan de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid niet dezelfde oorzaak ten grondslag ligt als de oorzaak die ten grondslag ligt aan de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die bestond bij het aangaan van de overeenkomst met [Schade] . Om die reden kan [Schade] niet met een beroep op artikel 4, lid 3 sub b van de polisvoorwaarden weigeren om tot uitkering over te gaan.
Het standpunt van [Schade] in deze zaak vloeit voort uit hetgeen [appellante] ter onderbouwing van haar vordering heeft aangevoerd.
3.2.3.In het vonnis van 24 juni 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.