ECLI:NL:GHSHE:2016:4740

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
20-000668-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1965 en verblijvende in het PPC te Vught, is veroordeeld voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was, en waarbij de dood van een ander, [slachtoffer], is veroorzaakt. De feiten vonden plaats op 20 maart 2015 in Urmond, waar de verdachte een gaskraan opende in zijn woning, waardoor een explosief gasmengsel ontstond. Ondanks waarschuwingen aan de buurman om weg te gaan, heeft de verdachte zijn suïcidepoging voortgezet, wat leidde tot een fatale explosie. Het hof heeft de eerdere veroordeling van 10 jaar gevangenisstraf bevestigd, waarbij rekening is gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door een ernstige depressieve stoornis. De advocaat-generaal had de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of een kortere straf. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een deel van de schadevergoeding is toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000668-16
Uitspraak : 25 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg van 22 februari 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-700207-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
thans verblijvende in het PPC te Vught.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. In het geval het hof evenwel het primair ten laste gelegde bewezen acht, heeft de verdediging het hof verzocht aan verdachte een gevangenisstraf voor een kortere duur op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en dan is gevorderd door de advocaat-generaal.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2015 te Urmond, in de gemeente Stein, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in een woning, gelegen aan de [woonadres verdachte] , in welke woning de elektriciteit/stroomvoorziening in werking was, een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting/verbinding open te draaien en/of vervolgens gas uit die gaskraan heeft doen/laten stromen, in elk geval door gas in die woning te doen/laten stromen en/of (vervolgens) open vuur in aanraking heeft gebracht/heeft laten komen met dat gas, in elk geval dat gas heeft ontstoken/tot ontsteking heeft laten komen, in elk geval aldaar gas in voornoemde woning heeft doen/laten (uit)stromen op zodanige wijze dat aldaar door gasophoping een explosief gasmengsel is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of voor belendende woningen en/of de zich daarin bevindende goederen en/of (een) zich in de nabijheid van voornoemde woning bevindend(e) goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die belendende woningen en/of zich in de directe nabijheid van de woning [woonadres verdachte] bevindende personen, in elk geval levensgevaar of toebrenging van zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl het voornoemde door hem, verdachte, gepleegde handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2015 te Urmond, in de gemeente Stein, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, met dat opzet in een woning, gelegen aan de [woonadres verdachte] , in welke woning de elektriciteit/stroomvoorziening in werking was, een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting/verbinding heeft opengedraaid en/of vervolgens gas uit die gaskraan heeft doen/laten stromen, in elk geval door gas in die woning te doen/laten stromen en/of (vervolgens) open vuur in aanraking heeft gebracht/heeft laten komen met dat gas, in elk geval aldaar gas in voornoemde woning heeft doen/laten (uit)stromen op zodanige wijze dat aldaar door gasophoping een explosief gasmengsel is/zou ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of voor belendende woningen en/of de zich daarin bevindende goederen en/of een (zich) in de nabijheid van voornoemde woning bevindend(e) goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die belendende woningen en/of zich in de directe nabijheid van de woning [woonadres verdachte] bevindende personen, in elk geval levensgevaar of toebrenging van zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2015 te Urmond, in de gemeente Stein, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, in een woning, gelegen aan de [woonadres verdachte] , in welke woning de elektriciteit/stroomvoorziening nog werkte/in werking was, een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting/verbinding heeft opengedraaid en/of vervolgens gas uit die gaskraan heeft doen/laten stromen, in elk geval door gas in die woning te doen/laten stromen en/of heeft nagelaten te verhinderen dat aldaar door gasophoping/concentratie van gas, al dan niet in combinatie met in werking zijnde elektriciteit/elektrische verlichting/elektrische apparatuur een explosieve situatie zou/is ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat er een ontploffing heeft plaatsgevonden in voornoemde woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of voor belendende woningen en/of de zich daarin bevindende goederen en/of (een) zich in de nabijheid van voornoemde woning bevindend(e) goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die belendende woningen en/of zich in de directe nabijheid van de woning [woonadres verdachte] bevindende personen, in elk geval levensgevaar of toebrenging van zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl voornoemd handelen/nalaten de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen [1]
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van de waarnemingen en/of bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of één van hen [2] :
Op 20 maart 2015 kregen wij de melding om te rijden naar de [woonadres verdachte] te Berg aan de Maas. Omstreeks 15.51 uur waren wij ter plaatse en zagen dat bij het voornoemde pand de melder [slachtoffer] stond. [slachtoffer] deelde ons mede dat hij een gaslucht in het genoemde pand had geroken en daarom de politie had gebeld. Tevens vertelde hij ons dat hij zelf in het pand op nummer [huisnummer slachtoffer] woonde en dat er nog twee andere bewoners waren van respectievelijk nummer [huisnummers] . Bij [huisnummer verdachte] had hij de gaslucht waargenomen en hoorde hij het gas “sissen”. Hij deelde ons tevens mede dat hij bij [huisnummer verdachte] op de deur had geklopt en dat een mannenstem had gezegd dat hij, [slachtoffer] , beter weg kon gaan.
Toen wij bezig waren met het ontruimen van de naast en nabij gelegen panden, hoorden wij een harde explosie en zagen wij dat het achterste gedeelte van het genoemde pand instortte. Wij zagen vervolgens dat diverse ruiten van de naast en nabij gelegen woningen gesneuveld waren door de harde explosie. Vervolgens zagen wij dat vanaf het genoemde pand een man, die later bleek te zijn [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte
), met ontbloot bovenlijf kwam aangelopen.
Ik, [verbalisant 1] , werd door de bevelvoerder van de brandweer geroepen en tegen mij werd gezegd dat deze persoon met ontbloot bovenlijf zojuist onder het puin van het ingestorte pand vandaan kwam. Voorts deelde de bevelvoerder mij mede dat er nog iemand naast het ingestorte pand op de grond lag. Ik liep naar de plek waar nog iemand op de grond zou liggen en zag dat naast het pand de voornoemde [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat [slachtoffer] niet meer bewoog.
Ik, [verbalisant 1] , liep vervolgens naar de man die onder het puin vandaan was gekomen, [verdachte] . Hij maakte een verwarde indruk en zei tegen mij dat hij dood wilde. Ik hoorde dat hij zei: “Pak je wapen en schiet me maar kapot.”
Een ambtsedig proces-verbaal sporenonderzoek voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van de waarnemingen en/of bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] of één van hen [3] :
Op perceel [adres] stond een vrijstaand pand. In het pand waren vier appartementen gevestigd, genummerd van [huisnummers] . Het pand op perceel [adres] stond ongeveer 1 meter verwijderd van het links daarvan gelegen pand op perceel [naastgelegen adres] .
De explosie had plaatsgevonden in appartement [huisnummer verdachte] .
In het appartement [huisnummer verdachte] was niets op de kraan van de gasleiding aangesloten. Wij zagen dat deze gaskraan open stond.
Samenvatting/conclusie
Zeer waarschijnlijk werd op de begane grond en wel in de woning [woonadres verdachte] een gaskraan opzettelijk opengedraaid. Waarschijnlijk was dit de gaskraan in de keuken. Op enig moment is een explosief mengsel ontstaan dat werd ontstoken. Uit het sporenonderzoek kwam de ontstekingsbron niet vast te staan. Door de explosie werden de rechterzijgevel en de achtergevel naar buiten gedrukt. De eerste verdieping en het dak stortten gedeeltelijk in. [slachtoffer] liep fataal letsel op door de explosie. Dat wil zeggen door de drukgolf en of rondvliegend puin. Buiten het pand raakten diverse zaken zoals panden en personenauto’s door de gasdruk en rondvliegend puin beschadigd.
Gelet op de ontstane schade, de slachtoffers, de ligging van het pand, de aangrenzende bebouwing en de daarin aanwezige personen, is bij deze explosie sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Een proces-verbaal verhoor van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris d.d. 21 oktober 2015, voor zover dit –zakelijk weergeven – inhoudt als verklaring van de getuige [getuige 1] :
De eerste keer toen mijn (brandweer)collega’s en ik een meting gingen doen bij de woning kwam er een sterke gaslucht uit de woning. De geur pakte mij op de adem.
Bij een ontploffing kan van alles de ontsteking veroorzaken, zoals een lichtschakelaar of het afgaan van een mobieltje.
Een ambtsedig proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van de waarnemingen en/of bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] of één van hen [4] :
Op basis van het onderzoek aan het lichaam en de bevindingen van de lijkschouwer, wordt gesteld dat [slachtoffer] overleed aan de gevolgen van de massale letsels, opgelopen doordat hij zich in of zeer dicht bij het pand bevond op het moment dat de explosie plaats vond.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van de waarnemingen en/of bevindingen van de verbalisant [verbalisant 7] [5] :
Ik sprak een ambulancepersoneelslid die mij vertelde dat hij had gehoord dat verdachte [verdachte] had geroepen: “Als ik weer de kans krijg….doe ik het weer.” of woorden van gelijke strekking.
Een e-mailbericht d.d. 20 maart 2015 verzonden door [getuige 2] , als bijlage gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudend een kopie van de tekst van een facebookbericht van verdachte aan de getuige [6] :
Maatje schrik niet, 3 jaar chit de laatste 2 jaar 360 graden veranderd vandaag wordt het huis ontruimd, ik vertrek tussen 6 planken ik vertrek niet, ben er klaar voor en mee.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hof mocht begrijpen dat hij, verdachte, met bericht heeft bedoeld “
vandaag wordt het huis ontruimd, ik vertrek tussen 6 plankenof
ik vertrek niet”.
Een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van [getuige 3] , broer van verdachte [7] :
V= Heeft hij (het hof begrijpt: verdachte
) jou nog een sms gestuurd?
A= Ja, ik heb die dag om vier uur een sms gekregen. Daar stond in: feestje is begonnen.
O= Wij keken in de telefoon van de getuige. wij zagen dat het sms bericht op 20 maart 2015 te 15.59 uur is verzonden met de tekst: feestje is begonnen.
A= Ik heb een sms gekregen van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte
) te 13.52 uur met de tekst: Hoe het ook afloopt, neem contact op met [getuige 2] .
V= Heeft [verdachte] nog uitspraken gedaan over het wel of niet verlaten van zijn woning?
A= Hij heeft tegen mij aangegeven dat hij tot de laatste minuut in zijn woning zou blijven.
V= Wat riep dat voor een gevoel op bij je?
A= Ik dacht dat hij een geweer zou hebben en iemand ermee zou neerschieten. Hij heeft ook aangegeven dat als hij ging dan zou hij iemand meenemen. Hij zou in ieder geval niet alleen gaan.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte inbewaringstelling d.d. 1 mei 2015 voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik woonde op [huisnummer verdachte] , daar heb ik mijzelf proberen te vergassen. Boven mij woonde die man die overleden is. Ik weet van die man die overleden is, dat hij nog wat tegen mij heeft gezegd, maar ik weet niet meer wat.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij het navolgende aangevoerd. Volgens haar staat vast dat het opendraaien van de gaskraan door de verdachte, hetgeen uit verschillende bewijsmiddelen blijkt, de oorzaak van de ontploffing is geweest. Het feit dat verdachte kort voor de ontploffing het slachtoffer [slachtoffer] nog heeft weggestuurd bij zijn woning, wijst er volgens de advocaat-generaal duidelijk op dat verdachte zich bewust is geweest van het gevaar dat op dat moment dreigde en dat hij simpelweg wist dat hetgeen hij deed gevaar kon opleveren voor zichzelf en voor een ander. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door een van buiten komende omstandigheid de ontploffing zou kunnen volgen met alle gevolgen van dien. Bovendien heeft verdachte door zo te handelen op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de heer [slachtoffer] : hij wist dat [slachtoffer] in de buurt was en hij heeft hem kort voor de explosie nog gewaarschuwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman het navolgende aangevoerd. De raadsman is van mening dat niet is vast te stellen dat verdachte zich bewust is geweest van de risico’s van zijn handelen, zodat niet kan worden bewezen verklaard dat hij opzettelijk – ook niet in voorwaardelijke zin – de ontploffing teweeg heeft gebracht. De woorden die verdachte heeft gebezigd jegens [slachtoffer] , zijn hiertoe onvoldoende, nu deze voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat het maar zeer de vraag of de dood van [slachtoffer] in redelijkheid is toe te rekenen aan verdachte. [slachtoffer] stond immers vlak voor de explosie op een veilige plaats en als hij was blijven staan was hij niet komen te overlijden.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de hiervoor vermelde door het hof gebezigde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte in zijn appartement gelegen aan de [woonadres verdachte] te Berg aan de Maas, gemeente Stein, een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting heeft opengedraaid en daarmee gas heeft laten (uitstromen) in zijn woning op zodanige wijze dat aldaar door gasophoping een explosief gasmengel is ontstaan. Uiteindelijk heeft dit gasmengel een ontploffing teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was en die ontploffing de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Daarbij merkt het hof nog op dat voornoemde gevaarzetting ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing voor verdachte voorzienbaar is geweest, gelet op de – zoals deze blijkt uit de bewijsmiddelen – situatie ter plaatse en de omstandigheid dat verdachte wist dat er op zijn minst genomen nog een ander, te weten [slachtoffer] , zich in of in de nabijheid van de woning bevond.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing.
Het hof stelt voorop dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op het teweeg brengen van een ontploffing en niet op het teweeg brengen van de onder sub 1 tot en met 3 genoemde gevolgen, te weten het gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of dat het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Naar de algemene ervaringsregels heeft te gelden dat de kans aanmerkelijk is dat door het opendraaien van een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting en op die wijze gas in de woning te laten uitstromen, er een explosief gasmengsel ontstaat dat door een van buiten komende omstandigheid gemakkelijk kan leiden tot een ontploffing. Voorts is het hof gebleken dat verdachte kort voor de explosie door het slachtoffer [slachtoffer] is aangesproken. Verdachte heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij beter weg kon gaan. Het hof is van oordeel dat deze uitlating, bezien in het licht van de eerdere uitlatingen van verdachte dat hij tussen 6 planken (
het hof begrijpt: uit zijn woning) vertrekt, dat hij tot de laatste minuut in zijn woning zou blijven en dat hij als hij ging iemand zou meenemen en dat hij in ieder geval niet alleen zou gaan, niet anders gezien kan worden dan als een waarschuwing. Gelet op deze uitlatingen is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen een ontploffing teweeg zou brengen en dat hij deze kans heeft aanvaard, zodat hij – minst genomen – het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing.
Ten aanzien van het verweer over de toerekenbaarheid overweegt het hof het navolgende.
Voor het hof is op grond van het dossier komen vast te staan dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van massale letsels opgelopen door de explosie die door het handelen van verdachte is veroorzaakt. Op grond van deze feiten is het hof van oordeel dat tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] een zodanig verband bestaat dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van de bewezen verklaarde gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof verwerpt het verweer in al haar onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 20 maart 2015 in de gemeente Stein opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in een woning, gelegen aan de [woonadres verdachte] , een gaskraan zonder uitstroom-aansluiting open te draaien en gas in die woning heeft laten (uit)stromen op zodanige wijze dat aldaar door gasophoping een explosief gasmengsel is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de zich in voornoemde woning bevindende goederen en voor belendende woningen en de zich daarin bevindende goederen en zich in de nabijheid van voornoemde woning bevindende goederen en levensgevaar voor zich in die belendende woningen en zich in de directe nabijheid van de woning [woonadres verdachte] bevindende personen te duchten was, terwijl het voornoemde door hem, verdachte, gepleegde handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel psychiater H.E.M. van Beek, als gezondheidszorgpsycholoog, drs. T. ’t Hoen, hebben op respectievelijk 11 augustus 2015 en 8 juli 2015 een rapport over verdachte uitgebracht.
De psychiater H.E.M. van Beek heeft in zijn rapport het volgende vermeld:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van depressieve stoornis, recidiverend, ernstig (momenteel in gedeeltelijke remissie) en misbruik van alcohol. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een depressieve stoornis, ernstig. (pagina 13)
De depressieve stoornis heeft zodanig doorgewerkt in het ten laste gelegde, dat onderzochte in verminderde mate in staat was om zijn vrije wil te bepalen. Er was geen sprake van een psychotische stoornis, zodat hij nog wel enigszins over zijn vrije wil kon beschikken. Geadviseerd wordt om onderzochte het hem ten laste gelegde voor zover dat zij bewezen, verminderd toe te rekenen. (pagina 11)
Indien de depressieve stoornis niet adequaat behandeld wordt en daardoor ook niet zijn andere problemen, is de kans op herhaling van het ten laste gelegde of een soortgelijk delict enigszins aanwezig. Daarom is het noodzakelijk dat onderzochte een intensieve klinisch-psychiatrische behandeling krijgt; immers ambulante behandelingen in het verleden gaven weinig tot geen resultaten. (pagina 13)
De psycholoog drs. T. ’t Hoen heeft in zijn rapport het volgende vermeld:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis, recidiverend, matig tot ernstig (momenteel in gedeeltelijke remissie) en misbruik van alcohol. De depressieve stoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (pagina 19)
Alles overzien is onderzoeker van mening dat betrokkene weliswaar in staat mag worden geacht de wederrechtelijkheid, maar ook het gevaar, van zijn handelen in te zien, maar als gevolg van zijn ziekelijke stoornis van de geestvermogens onvoldoende in staat was hier naar te handelen en hij in verminderde mate in staat was zijn vrije wil te bepalen. Onderzoeker adviseert dan ook om betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het hem ten laste gelegde feit.
Onderzoeker adviseert om betrokkene middels een klinisch traject te behandelen, gevolgd door een ambulant nazorgtraject. (pagina 20)
Het hof volgt deze bevindingen en conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Nu voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich in haar strafeis achter de door de rechtbank opgelegde straf geschaard.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor een kortere duur dan is opgelegd door de rechtbank en is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof overweegt het navolgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft, in een poging zichzelf van het leven te beroven, zijn woning laten volstromen met gas. Toen het latere slachtoffer [slachtoffer] , de bovenbuurman van verdachte, de gaslucht bemerkte, heeft hij de hulpdiensten ingeschakeld. Ook heeft hij bij de verdachte op de deur geklopt. In plaats van zijn suïcidepoging, gelet op het gevaar voor anderen, te staken, heeft verdachte [slachtoffer] gewaarschuwd dat [slachtoffer] beter weg kon gaan en zijn suïcidepoging voortgezet. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een ontploffing. [slachtoffer] die zich in de nabijheid van de woning bevond ten tijde van de explosie, heeft als gevolg van deze explosie fatale letsels opgelopen en is ter plaatse overleden. De ravage en schade die de explosie heeft veroorzaakt aan het appartementencomplex en de omliggende woningen en goederen, was enorm. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij, nadat hij de enorme gevolgen van zijn handelen had gezien, heeft gezegd dat hij, als hij de kans zou krijgen, het weer zou doen. Hieruit blijkt dat verdachte geen enkele wroeging had over zijn daden. Ook getuigt deze uitlating van verdachte niet van enige empathie voor de andere personen die materiële of immateriële schade hebben geleden door zijn handelen of – nog erger – een dierbare hierdoor hebben verloren.
Voorts heeft het handelen van verdachte zeer verstrekkende gevolgen gehad voor de nabestaanden van [slachtoffer] . Zij worden steeds weer geconfronteerd met het gemis van respectievelijk hun vader, zoon, broer en zwager. De kinderen van [slachtoffer] hebben de dag waarop zij hun vader moesten verliezen omschreven als een nachtmerrie, een dag vol wanhoop en ongeloof. Zij blijven achter met vele vragen, wetende dat het gemis van hun vader nooit zal verdwijnen.
Tot slot hebben de brandweerlieden met gevaar voor eigen leven hun werkzaamheden verricht. Achteraf hebben zij zich gerealiseerd dat zij door het oog van de naald zijn gekropen en dat hun hetzelfde lot als het slachtoffer had kunnen treffen. Ook omwonenden en toevallige voorbijgangers waren getuige van de explosie en werden geconfronteerd met de schokkende gevolgen.
Dat het bewezen verklaarde qua aard en ernst tot één van de ernstigste delicten behoort die een verdachte kan begaan, blijkt uit het hierop gestelde wettelijk strafmaximum, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren of levenslang. Dit is de zwaarste straf die mogelijk is in het Nederlandse strafrecht. Wat het opzettelijk veroorzaken van een dergelijke ontploffing zo ernstig maakt, is dat de gevolgen volstrekt niet zijn te overzien. Door een explosief gasmengsel te laten ontstaan, zoals in onderhavige zaak door de gaskraan open te zetten, is volstrekt onvoorspelbaar wanneer dit gasmengsel tot explosie komt. Hierdoor kunnen op ieder moment (vele) mensen in een levensbedreigende situatie terechtkomen, met alle gevolgen van dien.
Ten voordele van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals overwogen onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte”. Verdachte kan minder dan een willekeurig ander persoon een verwijt worden gemaakt van wat hij heeft gedaan, omdat hij in bepaalde mate werd beïnvloed door zijn depressieve stoornis. Uit de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt blijkt dat de persoonlijke problemen verdachte boven het hoofd waren gestegen. Hij raakte steeds meer geïsoleerd. Zelfmoord leek voor hem de enige uitweg. Het handelen van verdachte lijkt te zijn ingegeven door onmacht. Dat ook anderen hierdoor gevaar liepen, heeft verdachte niet weerhouden van zijn daad.
Al het hier voorstaande afwegende is het hof van oordeel dat de gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, zoals is opgelegd door de rechtbank en is gevorderd door de advocaat-generaal, past bij de aard en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan. Het hof ziet geen reden om hiervan af te wijken en zal deze straf dan ook overnemen.
Dit betekent dat oplegging van een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, zoals is geadviseerd door de deskundigen, niet mogelijk is. Gelet op de ernst van het feit en het recidiverisico, acht het hof met de rechtbank een behandeling vanuit beveiligingsoogpunt, wel noodzakelijk. Dat zal dan echter moeten gebeuren in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling of wellicht tijdens de detentie. Blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is met dit laatste reeds een aanvang genomen.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.029,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.600,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten tot een bedrag van € 5.600,--, zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering nu deze onvoldoende is onderbouwd en derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De benadeelde partij heeft de navolgende posten gevorderd:
Auto total loss ad € 5.400,--
Laptop vernield ad € 2.029,--
Vijf werkdagen niet kunnen werken door het geen vervoer hebben ad € 2.600,--
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de voornoemde schadeposten weliswaar verwezen naar bijlagen, doch uit deze bijlagen blijkt niet dat benadeelde partij de gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden. De verdediging heeft de schadeposten gemotiveerd betwist. Gelet op het vorenstaande acht het hof zich onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schadeposten. Het hof is van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de zaak – het schorsen van de behandeling ter terechtzitting ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen diens schadeposten nader te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 66.743,17. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht de verschillende schadeposten voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt door de benadeelde partij, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde partij 1]

Verklaart de [benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 66.743,17 (zesenzestigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 66.743,17 (zesenzestigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
340 (driehonderdveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 25 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, registratienummer PL2300-2015052597, gesloten op 8 juni 2015, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 303, en het proces-verbaal 1e aanvulling van het onderzoeksdossier, doorgenummerd van pagina 304 tot en met 335, hierna te noemen politiedossier.
2.Pagina’s 37 en 38 van het politiedossier.
3.Pagina’s 151 tot en met 153 van het politiedossier, in combinatie bezien met pagina 310 van het politiedossier.
4.Pagina 184 van het politiedossier.
5.Pagina 39 van het politiedossier.
6.Pagina 50 van het politiedossier in combinatie gezien met de opmerking van verbalisant op pagina 49 van het politiedossier.
7.Pagina’s 74 en 75 van het politiedossier.