ECLI:NL:GHSHE:2016:4735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
200.197.130/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar met gezondheidsproblemen en tekortkomingen in informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, aangeduid als [appellante]. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar informatie- en sollicitatieverplichtingen, waardoor haar schuldsaneringsregeling niet met een schone lei kon worden beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die deze tekortkomingen buiten beschouwing kunnen laten, maar heeft tegelijkertijd geoordeeld dat [appellante] recht heeft op een verlenging van haar schuldsaneringsregeling met twee jaar. Dit besluit is genomen op basis van de recent overgelegde medische informatie die aantoont dat [appellante] lijdt aan een ernstige gezondheidsaandoening, waardoor zij niet in staat is om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder gehoord en heeft geconcludeerd dat, ondanks de tekortkomingen, [appellante] een laatste kans moet krijgen om haar schulden af te lossen. De verlenging van de schuldsaneringsregeling gaat in op de datum waarop het arrest in kracht van gewijsde gaat, en alle verplichtingen blijven onverkort van kracht. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling van [appellante] verlengd tot uiterlijk 29 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 oktober 2016
Zaaknummer : 200.197.130/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/416 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg aan de Geul.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei af te wijzen, primair te oordelen dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met een schone lei, althans subsidiair te oordelen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en wordt verlengd met een jaar dan wel met een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mevrouw [appellante] , bijgestaan door mr. Horsch;
  • de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juli 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 augustus 2016;
- de brief van de advocaat van [appellante] d.d. 30 september 2016 met aanvullende producties 14 t/m 23.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het verloop van de schuldsaneringsregeling te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 30 juli 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht en sollicitatieplicht. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Haar (gezondheids)situatie blijkt uit het aanvangsverslag d.d. 6 augustus 2013. Zij is vervolgens tot 1 september 2014 ontheven van de arbeidsverplichtingen. De stukken aangaande het verweer inzake WAO afwijzing c.q. de beroepsprocedure bij de CRvB heeft zij niet verstrekt. In antwoord op het schrijven van de bewindvoerder d.d. 27 januari 2015 waarin hij onder meer verzoekt om informatie te verstrekken ter zake haar gezondheidssituatie, heeft [appellante] aangegeven niet over meer medische gegevens te beschikken dan hetgeen reeds is overgelegd. De bewindvoerder heeft daarom een medische keuring voorgesteld. Het verzekeringsgeneeskundig rapport is van 30 november 2015. De verzekeringsarts komt daarin tot de conclusie dat [appellante] kan werken. Dit terwijl de afdeling Sociale Zaken [appellante] als sinds 2009 heeft vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, de bewindvoerder zulks eveneens aanvankelijk heeft voorgesteld en een en ander niet is gewijzigd. Het verzekeringsgeneeskundig rapport bevat meerdere onjuistheden. Nadat de bewindvoerder haar bij schrijven d.d. 25 januari 2016 heeft verzocht om te solliciteren, heeft [appellante] zich tot de gemeente gewend. Een medewerker van de gemeente heeft tegen [appellante] gezegd dat zij volgens hem niet kan (gaan) deelnemen aan het arbeidsproces en heeft voorgesteld om te beginnen met vrijwilligerswerk, hetgeen [appellante] heeft gedaan. [appellante] is thans om medische redenen niet meer in staat om het vrijwilligerswerk te verrichten. [appellante] heeft geprobeerd zichzelf te bewijzen, doch zulks is vanwege haar ziektes tot op heden niet gelukt. Daarbij speelt een rol al hetgeen zijzelf en haar familie heeft meegemaakt. [appellante] heeft na het verzekeringsgeneeskundig rapport van 30 november 2015 en de brief van de bewindvoerder van 25 januari 2016 gedurende een (relatief) korte periode niet aantoonbaar gesolliciteerd, eveneens is zij vrijgesteld van de sollicitatieplicht op grond van de WWB (zulks al sinds 2009) en zijn er geen nieuwe schulden noch een boedelachterstand ontstaan. Bij [appellante] heeft de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet ontbroken; wat zij op dat moment (aan)kon, heeft zij gedaan. Daarnaast verzoekt [appellante] om te bepalen dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Indien het hof van oordeel mocht zijn dat sprake is van (ernstige) tekortkomingen, verzoekt [appellante] om een tweede kans, teneinde haar verplichtingen alsnog na te (kunnen) komen, al dan niet middels een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Zolang zij daarvan niet door de rechter-commissaris is ontheven, zal zij aan haar sollicitatieplicht voldoen. Haar depressieve klachten en de gezondheidsproblemen van haar moeder hebben haar belemmerd bij het adequaat informeren van de bewindvoerder, aldus [appellante] .
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief aan het hof van 24 augustus 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij heeft geconstateerd dat [appellante] geruime tijd niet aan haar arbeidsplicht heeft voldaan. Aangezien [appellante] aangaf dat zij hieraan niet kan voldoen, werd conform de
Recofa richtlijnen een keuring geïnitieerd. De rechter-commissaris heeft conform de richtlijnen een arbeidsdeskundige (UWV) ingeschakeld om uit deze impasse te geraken. De keuring wijst uit dat [appellante] arbeidsgeschikt is en dus werkzaamheden kan verrichten. De geïnitieerde keuring is op basis van de richtlijnen voor een niet medisch- en arbeidsdeskundige bewindvoerder de enige houvast om koers binnen de wsnp te houden.
In het vasthouden aan die lijn wordt de bewindvoerder gesterkt door de gedachte dat eerder ook een arbeidskeuring heeft plaatsgevonden met een nagenoeg zelfde resultaat. Voorts acht de bewindvoerder de verhouding niet kunnen werken/solliciteren en het wel verrichten van vrijwilligerswerk onlogisch. Het verrichten van vrijwilligerswerk duidt naar de mening van de bewindvoerder op enige capaciteit die zou moeten leiden tot het verrichten van een sollicitatie. De bewindvoerder merkt voorts op dat als de spontane inlichtingenplicht naar behoren was nagekomen, de resultaten met betrekking tot de arbeidsplicht in een eerder stadium waren vastgesteld. Dit was de sanering maar ook [appellante] , ten goede gekomen, zo stelt de bewindvoerder. Het vonnis is dan ook gerechtvaardigd en dient te worden bekrachtigd, aldus de bewindvoerder.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De boedelachterstand van € 845,21 is ingelopen. Het is de bewindvoerder niet bekend of de
nieuwe schuld aan de ziektekostenverzekeraar ter zake tandartskosten van € 800,- is ingelopen. Wellicht zou het goed zijn als [appellante] nogmaals, maar ditmaal door een onafhankelijke keuringsarts wordt gezien, als second-opinion ten aanzien van de rapportage van het UWV van 30 november 2015. Te dien aanzien kan de bewindvoerder het (subsidiaire) verzoek van [appellante] om de looptijd van de schuldsanering te verlengen wel begrijpen en in die zin ondersteunen.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het beschermingsbewind verloopt goed. Door de gezondheidsproblemen van [appellante] ontstaan soms nieuwe schulden, waarvoor dan een oplossing moet worden gezocht. [appellante] werkt goed mee. Door haar depressie is ze soms wel een tijdje uit beeld. De nieuwe schuld aan de ziektekostenverzekeraar ter zake tandartskosten van € 800,- is ingelopen, aldus de beschermingsbewindvoerder.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
In het onderhavige hoger beroep speelt de vraag of [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting en zo ja, of er aanleiding bestaat om te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.3.
Ten aanzien van de informatieplicht overweegt het hof als volgt.
Bij herhaling is [appellante] in gebreke gebleven met de tijdige verstrekking van recente medische stukken, benodigd voor de rechter-commissaris om te kunnen beoordelen of [appellante] (opnieuw) in aanmerking dient te komen voor een ontheffing van de sollicitatie- en arbeidsverplichting. Voorts heeft [appellante] desverzocht geen stukken aangeleverd aangaande haar verweer en het ingestelde hoger beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, noch heeft zij de bewindvoerder desgevraagd - door tussenkomst van haar advocaat - geïnformeerd omtrent de resultaten van dat hoger beroep en het te volgen traject naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB daarin.
3.9.4.
Ten aanzien van de sollicitatieplicht overweegt het hof als volgt.
De rechter-commissaris heeft [appellante] een ontheffing verleend van de aan haar in het kader van de schuldsaneringsregeling opgelegde sollicitatie- en arbeidsverplichting, tot
1 september 2014. Met ingang van 1 september 2014 diende [appellante] zich derhalve weer te houden aan haar sollicitatie- en arbeidsverplichting. Er zijn evenwel geen verificatoire bescheiden overgelegd waaruit van (voldoende) sollicitatieactiviteiten blijkt. Dat [appellante] vrijwilligerswerk heeft verricht en door de gemeente sinds 2009 is vrijgesteld van de arbeidsverplichting, ontslaat haar niet van haar sollicitatie- en arbeidsverplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling.
3.9.5.
Concluderend is het hof dan ook van oordeel dat [appellante] is tekort geschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting.
3.9.6.
Het hof is niet gebleken van omstandigheden waardoor deze tekortkoming [appellante] niet kan worden toegerekend (artikel 354 lid 1 Fw), noch van omstandigheden die maken dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dient te blijven (artikel 354 lid 2 Fw).
[appellante] is zowel door de rechter-commissaris in een waarschuwingsbrief van 4 maart 2014, als door de bewindvoerder in de diverse voortgangsverslagen en bij brieven van 11 juli 2014, 27 januari 2015, 21 juli 2015 en 25 januari 2016 op (haar tekortkoming in de nakoming van) de informatie- en sollicitatieverplichting gewezen.
[appellante] is op 30 november 2015 door het UWV gekeurd. Uit de rapportage van het UWV is gebleken dat [appellante] in staat moet worden geacht arbeid te verrichten tot 30 uur per week, rekening houdend met haar beperkingen.
3.9.7.
Het hof is evenwel van oordeel dat, met gebruikmaking van de in artikel 349a Fw geboden mogelijkheid, de schuldsaneringsregeling van [appellante] kan worden verlengd opdat [appellante] een allerlaatste kans wordt geboden op een schuldenvrije toekomst. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
3.9.8.
De stukken aangaande het verweer inzake WAO afwijzing c.q. de beroepsprocedure bij de CRvB en informatie ter zake de gezondheidssituatie van [appellante] zijn alsnog aan de bewindvoerder verstrekt. [appellante] informeert de bewindvoerder inmiddels beter, getuige de e-mailberichten die als productie 18, 20 en 21 in hoger beroep zijn overgelegd.
3.9.9.
In hoger beroep is ((deels) voor het eerst) de navolgende medische informatie door [appellante] overgelegd:
3.9.10.
De e-mail van mevrouw [verpleegkundig specialist GGZ] , verpleegkundig specialist GGZ, MUMC+ van
12 juli 2016 (productie 4.3), waarin zij - op de vraag van de advocaat van [appellante] naar haar bevindingen/conclusie(s) aangaande [appellante] - schrijft:
“(…) 32-jarige vrouw met het common variable immunodeficiency syndroom (CVID) wordt doorverwezen door de huisarts ivm recidiverende depressieve klachten. Pt is sinds 2009 bekend met een persisterende depressieve stoornis waarvoor patiënt meerdere psychologische behandelingen heeft gehad, zonder goed effect. Ook nu is er sprake van een depressief toestandsbeeld waarbij inactiviteit en beperkte energie duidelijk op de voorgrond staan. Dit bij een vrouw met een beperkte coping en belastbaarheid. Bij overvraging zal patiënt zich terugtrekken en komt nergens meer toe. De klachten voortkomend uit de CVID (o.a. vermoeidheid) zullen onderhoudend zijn aan de depressie.”
3.9.11.
De brief van dr. [medisch specialist GGZ] , medisch specialist GGZ van 11 augustus 2016
(productie 19), waarin hij [appellante] schrijft:
“(…) U bent gediagnosticeerd op de poli psychiatrie met een depressief toestandsbeeld bij CVID waarbij vermoeidheid en beperkte energie op de voorgrond staan. Ik onderschrijf hierbij de eerdere conclusie die door collega Drs. [verpleegkundig specialist GGZ] is geformuleerd. (…)”
3.9.12.
De verklaring van dr. [internist-nefroloog/klinisch immunoloog] , Internist-nefroloog/Klinisch immunoloog d.d.
28 september 2016 (productie 23), inhoudende:
“(…) Patiënte is bij mij bekend op de polikliniek klinische immunologie sinds 2006. (…) Patiënte bezoekt met enige regelmaat de polikliniek waarbij altijd sprake is van sterke vermoeidheid en verminderde inspanningstolerantie. (…) Primaire immuundeficiëntie is een aandoening waarbij levenslang substitutie vereist is. Het beloop bij deze patiënte kan wisselen, van relatief goedaardig met weinig infectie problemen tot het ontwikkelen van secundaire auto-immuunziekten, dan wel secundaire maligniteiten. In het geval van mevrouw [appellante] is het zeer wel mogelijk dat zij door haar onderliggende aandoening en ziektelast niet in staat is om vrijwilligerswerk te verrichten.”
3.9.13.
Op grond van de inhoud van voormelde medische stukken acht het hof met de bewindvoerder een second opinion ten aanzien van de rapportage van het UWV van 30 november 2015 aangewezen. Daartoe dient [appellante] tijdens de uit te spreken verlengde periode (voor de duur van twee jaar) van de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling zo spoedig mogelijk (opnieuw) te worden gekeurd door een onafhankelijke keuringsarts. Het hof spoort [appellante] aan om, in nauw overleg met de bewindvoerder, met de grootst mogelijke voortvarendheid de daarvoor benodigde stappen te zetten, opdat de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk zal kunnen beoordelen of [appellante] alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2014 in aanmerking dient te komen voor een ontheffing van de arbeids- en sollicitatieplicht.
3.9.14.
Nu ten tijde van de onderhavige uitspraak van het hof de materiële looptijd van de wettelijke schuldsanering van [appellante] reeds is beëindigd – blijkens het toelatingsvonnis liep die immers van 30 juli 2013 tot 30 juli 2016 – zal, conform de rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt, de verlengde materiële looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] in beginsel een aanvang nemen op 29 oktober 2016 (dat is de eerste dag waarop dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan) en doorlopen tot uiterlijk 29 oktober 2018).
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verlengt de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] met twee jaar met ingang van de eerste dag waarop dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan, dat is 29 oktober 2016, tot uiterlijk 29 oktober 2018;
bepaalt dat ook gedurende de verlengde looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling alle verplichtingen voor [appellante] onverkort van kracht blijven.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.