3.6.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.[appellante] heeft - aanvankelijk in de vorm van een vennootschap onder firma en (blijkens het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel) van 15 oktober 2012 tot en met 31 december 2014 als eenmanszaak - een winkel in dameskleding, genaamd ELLE Fashion & Styling geëxploiteerd. Het merendeel van de schulden van [appellante] zou zijn ontstaan uit de onderneming die zij heeft gedreven. Het zou veelal gaan om schulden aan leveranciers uit 2014.
3.6.3.Het hof is op basis van de thans voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat vooralsnog voldoende aannemelijk is geworden dat
[appellante] op een verantwoorde wijze met haar onderneming is gestart. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.6.4.[appellante] werkte voordat zij haar onderneming startte reeds meer dan 20 jaren in de mode- en verkoopbranche. Zij heeft eerder een eigen modezaak gehad met meerdere vestigingen.
3.6.5.[appellante] is haar modezaak gestart op de benedenverdieping van haar woning om de kosten van de onderneming alsmede haar woonlasten zo laag mogelijk te houden. Ook heeft zij de winkelinrichting zelf verzorgd.
3.6.6.Anders dan de rechtbank overweegt, is [appellante] niet onvoorbereid begonnen met haar kledingzaak. Samen met bureau [bureau] B.V. heeft [appellante] een ondernemingsplan opgesteld. Tevens is er door bureau [bureau] van tevoren een uitvoerig concurrentieonderzoek verricht.
3.6.7.Aangezien [appellante] op administratief vlak minder onderlegd is, heeft zij de hulp ingeroepen van een boekhouder, die de administratie van haar onderneming verzorgde en haar wekelijks op de hoogte hield van de financiële situatie van de onderneming. Daarmee zorgde [appellante] er tevens voor dat zij zich ten volle kon inzetten om haar onderneming, waarvoor zij alleen verantwoordelijk was, tot een succes te maken.
3.6.8.Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken, dat de reden dat verschillende banken hebben geweigerd aan [appellante] een lening te verstrekken, is gelegen in het feit dat deze banken onvoldoende vertrouwen hadden in de modebranche, gelet op de ontwikkelingen in deze branche. Het is een feit van algemene bekendheid dat banken sinds de kredietcrisis zeer terughoudend zijn met het verstrekken van kredieten, met name aan winkelbedrijven als van [appellante] . Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat dit [appellante] niet behoefde te weerhouden om een eigen onderneming te beginnen (met andere financiering), temeer nu zij een ondernemingsplan had laten opstellen en uitvoerig concurrentieonderzoek had laten verrichten.
3.6.9.Voorts is uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de schuld die [appellante] had toen zij haar onderneming startte, geen € 27.000,- maar € 20.000,- bedroeg en bestond uit een doorlopend krediet bij de SNS bank op naam van de ex-partner van [appellante] , waarvoor [appellante] als partner ter meerdere zekerheid van de bank bij het afsluiten ervan diende mee te tekenen. De andere schuld bij de SNS bank ad
€ 7.000,- betreffende een debetstand op de lopende rekening van [appellante] is eerst naderhand ontstaan.
3.6.10.Verder is gebleken dat [appellante] haar onderneming heeft beëindigd, zodra zij financieel niet meer in staat was de kwalitatief hoogwaardige kleding van de wat duurdere merken in te kopen die paste bij hetgeen haar onderneming uitstraalde en waarvoor haar klanten en relaties kwamen. Gedurende een korte poging om in een lager segment voort te gaan, heeft zij gezien dat de omzet van haar onderneming te ver terugliep. Zo beschouwd, heeft [appellante] haar onderneming tijdig beëindigd.
3.6.11.Weliswaar is de schuldenlast mede ontstaan doordat [appellante] in goed vertrouwen kleding heeft meegegeven aan een goede klant, zonder bon of betaling, maar gebleken is dat deze handelwijze van [appellante] werd ingegeven door de goede relatie die zij had met deze klant. Bovendien beslaat de vordering op deze klant slechts een klein gedeelte van de totale schuldenlast van [appellante] .
3.6.12.Gezien het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
3.6.13.Het hof is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt, dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw).
3.6.14.Bij [appellante] zijn op enig moment psychische problemen ontstaan, mede als gevolg van het verloop van haar onderneming. Ter zitting in hoger beroep is overgelegd een verklaring d.d. 10 oktober 2016 van psycholoog drs. [psycholoog] bij wie [appellante] sinds september 2015 voor haar psychische problemen in behandeling is geweest. Uit deze verklaring blijkt dat een afsluitend gesprek heeft plaatsgevonden op 23 mei 2016. Bij de start van de behandeling was, aldus de verklaring, sprake van (sociaal) maatschappelijke en individuele problematiek en een inadequate coping daartegenover. Tijdens de laatste gesprekken liet [appellante] duidelijk zien op een meer aangepaste wijze om te kunnen gaan met voornoemde problematiek. Met [appellante] is afgesproken om contact op te nemen indien een en ander niet goed zou verlopen. [appellante] heeft zich vooralsnog niet genoodzaakt gezien om hiertoe over te gaan.
3.6.15.Bij [appellante] is onlangs borstkanker geconstateerd. Voor deze aandoening heeft [appellante] zich onder behandeling gesteld van het UMC te [vestigingsplaats] . Tevens zal [appellante] op korte termijn in verband hiermee een operatie ondergaan. Voormelde wijziging in de persoonlijke omstandigheden van [appellante] behoeft naar het oordeel van het hof niet aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg te staan. Het hof merkt daarbij wel op dat niettegenstaande de ontheffing van de arbeidsverplichtingen die [appellante] in verband met het voorgaande door de gemeente vanaf augustus 2016 voor de duur van zes maanden is verleend, de rechter-commissaris na toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling zal dienen te beoordelen of haar tevens een ontheffing van de in het kader van de schuldsaneringsregeling op haar rustende sollicitatie- en arbeidsverplichting dient te worden verleend. Zolang daarvan geen sprake is, zal [appellante] de geldende verplichtingen dienen na te komen.