Het hof neemt bij de beoordeling van de grieven 1 tot en met 6 tot uitgangspunt dat op grond van artikel 7:17 BW de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Dat wil zeggen dat deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik als bij de overeenkomst voorzien. Wat de koper mag verwachten wordt ingekleurd door mededelings- en onderzoeksplichten en de overige omstandigheden van het geval. Een gebrek dat aan normaal gebruik in de weg staat, kan onder omstandigheden meebrengen dat van non-conformiteit sprake is, ook als de verkoper het gebrek niet kende. Art. 5.3 van de koopovereenkomst maakt een en ander niet anders wat de staat van de keukenvloer betreft. In de eerste zin van art. 5.3 wordt immers gegarandeerd dat de woning de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. Het woonhuis is niet geschikt voor normaal gebruik als de vloer van de keuken inherent onveilig is en het aanmerkelijk risico in zich draagt om in te storten, zoals [appellanten c.s.] stellen. De tweede zin van art. 5.3 van de koopovereenkomst houdt weliswaar in dat de koper bekend is met de staat van de woning en dat deze staat afwijkt van de hedendaagse normen, maar uit niets blijkt dat partijen hiermee ook voor ogen hebben gehad dat de staat van de keukenvloer zodanig was dat deze ook bij normaal gebruik van de woning als woonhuis mogelijk zou kunnen instorten. Het hof weegt hierbij mee dat is gesteld noch gebleken dat [appellanten c.s.] bij hun bezichtiging(en) en eventueel onderzoek ook de keukenvloer hebben onderzocht of dat de staat van de vloer zodanig was dat zij de vloer hadden moeten onderzoeken in het kader van art. 5 van de koopovereenkomst. Bovendien hebben [appellanten c.s.] onbetwist aangevoerd dat de door hen gestelde gebreken aan de keukenvloer bij regulier onderzoek niet aan het licht zouden zijn gekomen (vergelijk de derde bullit op pag. 5 memorie van grieven). [geïntimeerde] heeft wat de uitleg van een en ander betreft slechts in zijn algemeenheid gewezen op het feit dat de uitleg van art. 5.3 van de (nvm-)koopovereenkomst dient te geschieden met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (nr. 2.1.3 memorie van antwoord), maar concrete handvatten daarvoor heeft zij niet verstrekt. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet aangevoerd wat volgens haar partijen ter zake over en weer hebben verklaard en/of wat zij vervolgens feitelijk heeft begrepen. Het hof wijst er verder op dat in art. 5.3 van de koopovereenkomst de zin “
Koper is echter bekend met de staat van de woning en dat deze afwijkt van de hedendaagse normen.”, wordt gevolgd door de zin dat als de feitelijke levering eerder plaatsvindt, de woning op dat moment de eigenschappen zal bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn en door de zin
“Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn.”[geïntimeerde] heeft zich nog beroepen op de zinsnede “
Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren” uit artikel 5.3 van de koopovereenkomst (memorie van antwoord onder 2.1.1). Dit kan haar niet baten, nu die zinsnede wordt gevolgd door de woorden “
en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst”. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van kenbare gebreken aan de keukenvloer. Uit dit alles volgt dat [geïntimeerde] er op grond van art. 5.3 van de koopovereenkomst ervoor heeft in te staan dat er geen sprake zou zijn van een inherent onveilige vloer die het aanmerkelijk risico in zich droeg om in te storten.
[appellanten c.s.] hebben nog aangevoerd dat de vloer in kwestie zal zijn aangebracht in de tijd dat [geïntimeerde] in de woning is getrokken, eerste bewoner na de herbouw was en wellicht bij die herbouw was betrokken (nr. 16 dagvaarding in eerste aanleg). Het hof begrijp hieruit dat [appellanten c.s.] ervan uitgaan dat [geïntimeerde] (mogelijk) op de hoogte was van eventuele gebreken aan de vloer. [geïntimeerde] betwist dat. Het hof gaat aan die veronderstellingen als speculatief voorbij. Bewijs van die speculatieve feiten is niet aangeboden.
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat de woning meer dan 100 jaar geleden is gebouwd en dat meer dan 50 jaar geen renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat een woning die zo oud is aan onderhoud onderhevig is (zie onder nr. 2 van haar akte van 6 maart 2013. Zie ook pag. 3-4 van haar conclusie na deskundigenbericht). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ontgaat het het hof welk onderhoud de onderhavige vloer, die in elk geval niet bestond uit houten balken (zie verder rov 4.7.2) nodig zou hebben gehad, zodat het hof aan die stelling van [geïntimeerde] voorbij gaat.
4.7.1De bewijslast dat de zaak niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, in dit geval dus dat de keukenvloer gebrekkig was, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op de koper, dus op [appellanten c.s.]
In het onderhavige geval staat vast dat een deel van de keukenvloer is ingestort tijdens het uitvoeren van werkzaamheden door [appellanten c.s.] en nadat al werkzaamheden waren uitgevoerd door hen. [geïntimeerde] stelt dat zonder die werkzaamheden het betreffende deel van de keukenvloer niet zou zijn ingestort en/of dat die werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Het hof laat die stelling vooralsnog in het midden omdat [appellanten c.s.] aan hun vordering (ook) ten grondslag hebben gelegd dat de keukenvloer zonder meer gebrekkig was, dus los van het antwoord op de vraag of deze zou zijn ingestort als zij bij hun werkzaamheden alle volgens [geïntimeerde] noodzakelijke voorzorgsmaatregelen hadden getroffen. Anders gezegd stellen [appellanten c.s.] dat ook als zij de werkzaamheden hadden verricht op de wijze zoals het volgens [geïntimeerde] had gemoeten, de keukenvloer misschien niet was ingestort, maar dat die vloer dan nog steeds gebrekkig was geweest. Het bestaande gebrek is volgens hen door de werkzaamheden alleen maar aan het licht gekomen (aldus in elk geval de nrs. 13, 19, de tweede volzin van nr. 22 en nr. 43 memorie van grieven).
In dit verband is relevant dat de rechtbank een deskundige heeft benoemd (E.J.M. Beeren, hierna Beeren) en hem onder meer heeft gevraagd of is vast te stellen wat de oorzaak van de instorting was (vraag 1), of de vloer ook zou zijn ingestort zonder uitvoering van de verbouw- en/of sloopwerkzaamheden van [appellanten c.s.] (1A) waarbij is gevraagd (1B) om onderscheid te maken tussen sloop van de tegelvloer met een gewone boormachine (zoals [appellanten c.s.] stellen te hebben gedaan) dan wel met een afbouwhamer (zoals [geïntimeerde] stelt dat zou zijn gedaan), waarbij tevens aandacht moet worden geschonken aan de verwijdering van de muur in de kelder, en of het, gegeven de zichtbare toestand van de vloer(constructie) voorafgaand aan de sloop/verbouwing, verantwoord was om de sloop- en verbouwingswerkzaamheden uit te voeren (3).
4.7.2Gelet op het door partijen over en weer aangevoerde dient het hof onder meer aan de hand van het door [appellanten c.s.] in eerste aanleg overgelegde rapport van Adviesbureau [adviesbureau] B.V. van 3 april 2012 (productie 20 akte overlegging producties d.d. 6 maart 2013), de onder andere bij memorie van grieven als producties 4b, 4c en 5a overgelegde foto’s en pag. 8-9 van het rapport van Beeren er van uit te gaan dat de keukenvloer waarvan een deel is ingestort bestond uit een onderste laag van ongewapend beton ( [adviesbureau] stelt van ongeveer 5 cm dik; Beeren heeft deze dikte blijkens pag. 13 onder “Pt. 11” van zijn rapport niet kunnen verifiëren) met stalen liggers. Daarop waren tegels gemetseld. Dit is kennelijk de oorspronkelijke rond het jaar 1900 aangebrachte vloer geweest. Na een brand tussen 1960-1962 is bij herbouwingswerkzaamheden op die tegels een laag van ongeveer 50 cm dik puin gestort. Deze laag puin bestond onder andere uit bakstenen. Genoemd zijn ook een vork, een fietsenframe en een schoen, maar aan het voorkomen van die drie zaken zijn op zichzelf verder geen constructieve gevolgen verbonden. Op die laag puin is een cementvloer (cementgebonden ondergrond volgens Beeren op pag. 9 van zijn rapport) aangebracht, waarin of waarop vloertegels zijn gelegd.
4.7.3Beeren heeft bij de beantwoording van vraag 1 voorop gesteld dat de oorzaak van de instorting enkel kan worden gereconstrueerd op basis van overgelegde stukken en van gesprekken bij bezoek van de locatie. Zijn algehele conclusie bij deze vraag is: “
de trillingen uit de bouwactiviteiten in 2012 zijn, in relatie met de onderstaande opsomming (…) 1 t/m 6, de laatste druppel geweest om de (…) (plaatselijk) te zwakke constructie te doen bezwijken.”.
De genoemde opsomming 1 t/m 6 is de volgende.
1. De puinlaag en afwerklaag geven een extra belasting van 660 kg per m2, waarmee sprake is van een overbelasting van ca. een factor 2,4.
2. [appellanten c.s.] hebben hem aangegeven dat bij de instorting geen sprake was van enige variabele belasting ter plaatse van het ingestorte deel, dat de verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd met een sloophamer van ca. 2,3 tot 2,7 kg (zoals de deskundige op pag. 15 van zijn rapport zijn eerder vermelde 1,5 kg corrigeert), waarbij wandtegels zijn verwijderd op een afstand van ca. 2-2,5 meter van het ingestorte deel en dat op het moment van instorten van het vloerdeel geen andere activiteiten werden verricht.
3. Trillingen uit verbouwingswerkzaamheden kunnen bij een overbelaste vloer (waarbij de deskundige verwijst naar nr. 1 hiervoor) als de druppel die de emmer doet overlopen leiden tot instorten, waarbij de grote massa op de vloer een dempende invloed heeft, zodat lichte trillingen (bij elektrisch handgereedschap) normaal gesproken een zeer beperkte invloed hebben tot vervormen.
4. Onduidelijk is gebleven of de randvoorwaarden voor een deugdelijke constructie nog aanwezig waren. De betonkwaliteit en de dikte van de vloerstrook zijn niet meer te bepalen en er zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor de vloerdiktes van 90 tot 100 mm.
5. De vraag is of de betonnen vloerdelen voldoende waren opgesloten, zodat het de vraag is of het wel verantwoord is om de drukbogen-theorie van [ingenieursbureau] (het door [geïntimeerde] ingeschakelde Ingenieursbureau [ingenieursbureau] B.V., zo begrijpt het hof), die uitgaat van een kleine hefboomsarm (zie naast “5 – Schematisering vloerstrook” op pag. 6 van het rapport ook pag. 13 van het rapport onder “Pt. 12”), aan te hangen. Die theorie geldt niet voor het laatste ingestorte vloerveld omdat daar geen “Zuganker im letzten Feld” of welke wapening dan ook aanwezig is c.q. niet is opgemerkt op de foto’s in de processtukken. In de eindvloerstrook zijn enige vervormingen opgetreden tussen buitenmuur en de vloerligger, waardoor de vloer is verzwakt door een geleidelijk in de tijd veranderende belastingafdracht. Verder is op een door [adviesbureau] gemaakte foto niet te zien dat sprake is van een deugdelijke inkassing in de rechterzijgevel van het ingestorte vloerdeel. In de buitengevels (aan de achterzijde) zijn lichte scheuren waargenomen die duiden op enige vervorming van deze wand c.q. buitenwand welke een reducering van de opsluiting van het ingestorte deel kunnen impliceren.
6. Onder de keukenvloer bevond zich een kelder. In die kelder stond een tussenmuur die voor de instorting is gesloopt, maar het ingestorte deel van de vloer is niet direct in de nabijheid van die gesloopte muur. De gesloopte muur ondersteunde enkel de stalen vloerligger(s) en ondersteunde mogelijk een deel van de betonnen strook en is mogelijk aangebracht medio 1960 om de vloer te versterken in verband met de extra vloerbelasting (660 kg per m2). Op een door [adviesbureau] gemaakte foto is zichtbaar dat de meest rechtse vloerligger naast de wand is gesitueerd en dus hooguit in minimale mate ondersteunend is geweest. De mate daarvan is niet na te gaan. [appellant] heeft verklaard dat de muur niet vloerdragend was bij de verbouw. De muur is alleen op de vloer aangezet, dus niet op een aparte fundatie. Het is niet uit te sluiten dat de vervormingen in de ondergrond hebben geleid tot het vrijkomen van de vloer boven de muur.
Op de vragen 1A en 1B heeft Beeren geantwoord dat niet geheel is uit te sluiten dat de verbouwingswerkzaamheden een beperkte invloed hebben gehad op de instorting. [appellanten c.s.] hebben hem verteld dat de verwijderde muur niet constructief was waarbij als norm is gehanteerd dat deze niet deugdelijk was gefundeerd en een ondersteunende en niet dragende functie had voor de stalen liggers. Er zullen bij de gestelde wijze van slopen met een elektrische boorhamer van 1,5 kg lichte trillingen zijn ontstaan. Op pag. 15 van zijn rapport vermeldt Beeren dat bij nadere verificatie het gewicht van de boormachine 2,3 tot 2,7 kg is, doch dat dit verschil met het eerder genoemde gewicht van 1,5 kg geenszins invloed heeft op de inschatting met betrekking tot de trillingen.
Op vraag 3 heeft Beeren geantwoord, voor zover relevant, dat leken als [appellanten c.s.] ervan mogen uitgaan dat een vloer veilig is bij normaal gebruik en dat, voor zover bekend, op het moment van instorting van de vloer nog geen constructieve werkzaamheden waren uitgevoerd. De sloopwerkzaamheden hadden het karakter van ontmanteling van de constructie en verwijdering van afwerking op muren. In reactie op een vraag van mr. Stegeman (advocaat van [appellanten c.s.] ) heeft Beeren laten weten dat met ‘ontmantelen van de constructie’ licht, niet constructief sloopwerk is bedoeld en dat slopen van muren of een deel van de vloer daarbuiten valt (pagina 15 van het rapport onder f).
4.8.1Gelet op de vraagstelling van de rechtbank aan de deskundige Beeren staat de oorzaak van de instorting van de vloer daarin centraal. [appellanten c.s.] hebben echter mede aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de vloer op zich zelf reeds constructief ondeugdelijk en daardoor inherent onveilig was. Het hof heeft voor de verdere beoordeling van het geschil nadere vragen waarvan de antwoorden niet zonder meer in het rapport zijn te vinden. Zo is het voor het hof niet duidelijk wat het precies betekent indien sprake is van een overbelasting van ca. een factor 2,4, mede omdat de deskundige niet heeft vermeld met welke tolerantiegraad rekening mag worden gehouden. Bezien in dat verband is voor het hof ook onvoldoende duidelijk wat de deskundige bedoelt met zijn opmerking dat trillingen uit verbouwingswerkzaamheden bij een overbelaste vloer de druppel kunnen zijn die de emmer doet overlopen. Het is voor het hof verder niet voldoende duidelijk hoe de deskundige denkt over de opbouw van de vloer (zie rov. 4.7.2) en of zijn gedachten hieromtrent anders zijn afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vloer rond 1900 is aangebracht, dan wel omstreeks 1961 dan wel heden ten dage. Het komt het hof wat dit betreft het meest geraden voor om de deskundige hieromtrent te raadplegen tijdens een comparitie van partijen, zodat meteen over de antwoorden van de deskundige van gedachten kan worden gewisseld en tevens een minnelijke regeling kan worden beproefd.
4.8.2Het hof heeft contact gezocht met de deskundige Beeren, die desgevraagd heeft geantwoord gehoor te zullen geven aan een uitnodiging om ter zitting te verschijnen. Hij heeft naar aanleiding van de hiervoor door het hof in rov. 4.8.1 aan de orde gestelde vraagpunten meegedeeld dat het zijns inziens dan ook noodzakelijk is om de door hem bij zijn onderzoek ingeschakelde constructeur ter zitting te laten verschijnen. Het hof begrijpt dat het hier betreft dhr. [constructeur] (zie pag. 4 van het rapport en de Bijlage daarbij). Het komt het hof geraden voor om dit voorstel te volgen. Volgens Beeren heeft ook [constructeur] zich bereid verklaart te verschijnen. Nu het aan [appellanten c.s.] is om, kort gezegd, te bewijzen dat de vloer gebrekkig is, dienen zij het door de deskundige gevraagde voorschot van in totaal € 1.436,87 voor te schieten en dienen zij er voor te zorgen voor dat de te houden zitting plaatsvindt op een dagdeel dat ook de deskundigen aanwezig kunnen zijn. Het hof begrijpt dat [appellanten c.s.] ook in hoger beroep met toevoeging procederen, zodat de kosten van de deskundige zullen worden voorgeschoten zoals hierna is bepaald.