ECLI:NL:GHSHE:2016:4683

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.171.411_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij instorting van keukenvloer na aankoop woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin zij vorderden dat de geïntimeerde toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van de koopovereenkomst van een woning. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.L. Stegeman, hebben de woning in 2012 gekocht van de geïntimeerde, die werd vertegenwoordigd door haar dochter. Kort na de aankoop is een deel van de keukenvloer ingestort, wat leidde tot de vordering van appellanten om schadevergoeding. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen vastgesteld dat de vloer mogelijk ondeugdelijk was, maar heeft de vorderingen van appellanten afgewezen, onder andere omdat de instorting zou zijn veroorzaakt door de werkzaamheden die appellanten zelf hebben uitgevoerd. In hoger beroep hebben appellanten acht grieven ingediend, waarbij zij onder andere betogen dat de vloer inherent onveilig was en niet voldeed aan de verwachtingen die zij op basis van de koopovereenkomst mochten hebben. Het hof heeft de zaak in behandeling genomen en besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om nadere inlichtingen te verkrijgen en een minnelijke regeling te beproeven. Tevens zijn deskundigen benoemd om de situatie te onderzoeken en hun bevindingen te delen. Het hof heeft de kosten van de deskundigen vastgesteld en bepaald dat appellanten deze kosten voorlopig ten laste van de Rijkskas komen, gezien hun toevoeging. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.171.411/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van
[appellant] ,
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,weduwe van
[overleden echtgenoot] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 mei 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg (per abuis in het petitum van de appeldagvaarding vermeld als “de Rechtbank te Maastricht”), burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht van 8 april 2015, gewezen tussen appellanten - [appellanten c.s.] - als eisers en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. C/03/175350 / HA ZA 12-398)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnis en naar de tussenvonnissen van 30 oktober 2013 en 16 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd;
- de memorie van antwoord;
- de zijdens [appellanten c.s.] genomen akte overlegging producties, waarbij producties zijn overgelegd;
- de zijdens [geïntimeerde] genomen antwoordakte waarbij producties zijn overgelegd.
Tenslotte is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 30 oktober 2013 feiten vastgesteld. Nu die feiten door geen van partijen zijn bestreden, gaat het hof uit van die feiten, waarvan hierna een opsomming volgt. Het hof gaat verder van nog enkele gestelde en niet bestreden feiten uit.
a. Op 4 februari 2012 hebben [appellanten c.s.] van [geïntimeerde] het woonhuis (hierna: de woning) aan de [adres] te [plaats] gekocht voor € 100.000,-. [geïntimeerde] werd daarbij vertegenwoordigd door haar dochter mevr. [dochter van geintimeerde] . Bij de onderhandelingen is meegedeeld dat de woning is gebouwd omstreeks 1900 en na brand omstreeks 1960 deels is herbouwd (pag. 5 conclusie van antwoord en pag. 2 conclusie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] gelezen in samenhang met nr. 15 inleidende dagvaarding en de verklaring van mr. Stegeman zoals vermeld in het proces-verbaal van comparitie na antwoord).
b. De koopovereenkomst (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) houdt in, voor zover van belang:
“(…)
artikel 5 Staat van de onroerende zaak, gebruik
5.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis. Koper is echter bekend met de staat van de woning en dat deze afwijkt van de hedendaagse normen. (…)
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn.
Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst. (…)
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
(…)
10.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)
Artikel 19 bijzondere bepalingen
19.1
Niet bewoond door verkoper
Verkoper heeft koper uitdrukkelijk geattendeerd op het feit dat zij het verkochte alleen als kind heeft bewoond en dat zij derhalve koper niet heeft kunnen informeren over eigenschappen van cq. gebreken aan het verkochte waarvan zij op de hoogte zou zijn geweest als zij het verkochte zelf feitelijk had gebruikt.
In dit kader zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat dergelijke eigenschappen cq. gebreken voor risico en rekening van koper komen en dat bij de vaststelling van de koopprijs hiermee rekening is gehouden. (…)".
c. Bij notariële akte van 12 maart 2012 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) is de woning aan [appellanten c.s.] geleverd.
d. Op 22 maart 2012 is - bij werkzaamheden die [appellanten c.s.] kort na de eigendomsoverdracht in de woning zijn gaan verrichten - een deel van de keukenvloer ingestort en in de onderliggende kelder gevallen.
4.2.1
[appellanten c.s.] hebben in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [geïntimeerde] jegens hen toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst en aansprakelijk is voor de daaraan toe te rekenen door hen geleden schade;
2. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan hen van primair € 29.731,34 of subsidiair op grond van de contractuele boete € 28.500,-, althans van een bedrag dat door de rechtbank naar billijkheid is te bepalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
3. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
4.2.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat een deskundigenbericht opportuun is en partijen in staat gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en over de aan hem te stellen vragen. Bij vonnis van 16 april 2014 heeft de rechtbank E.J.M. Beeren als deskundige benoemd en hem een aantal vragen voorgelegd. Bij eindvonnis van 8 april 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de constructieve toestand van de vloer de (belangrijkste) oorzaak van de instorting is geweest. Volgens de rechtbank volgt uit het deskundigenrapport veeleer dat als er al een uitspraak kan worden gedaan over de oorzaak van de instorting van de vloer, die uitspraak is dat de verbouwings-/sloopwerkzaamheden van [appellanten c.s.] de directe aanleiding zijn geweest van de instorting, en wel zodanig dat zonder die werkzaamheden de vloer niet zou zijn ingestort. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten c.s.] vervolgens afgewezen met veroordeling van hen in de proceskosten en in de kosten van het deskundigenbericht. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3
[appellanten c.s.] vorderen in dit hoger beroep onder het voordragen van acht grieven, dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen het vonnis van 8 april 2015 en, alsnog rechtdoende:
a. voor recht verklaart dat [geïntimeerde] jegens hen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst terzake het pand [adres] te [plaats] en aansprakelijk is voor de daaraan toe te rekenen schade aan de zijde van [appellanten c.s.] ;
b. [geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellanten c.s.] te betalen € 31.063,18 althans een door het hof naar billijkheid te bepalen bedrag, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest tot aan de dag van volledige voldoening;
c. [geïntimeerde] veroordeelt in de deskundigenkosten en proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest tot aan de dag van volledige voldoening;
d. [geïntimeerde] veroordeelt tot terugbetaling aan [appellanten c.s.] van de deskundigenkosten en proceskosten die zij ingevolge het vernietigde vonnis hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat zij deze bedragen betaald hebben, tot aan de dag van volledige terugbetaling.
[geïntimeerde] voert verweer.
4.4
Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] niet in persoon heeft deelgenomen aan de onderhandelingen die hebben geleid tot de onderhavige koopovereenkomst van de woning. Zij heeft wat die onderhandelingen betreft haar dochter [dochter van geintimeerde] , geboren in 1954, gevolmachtigd. Laatstgenoemde heeft eveneens krachtens door [geïntimeerde] gegeven volmacht de woning geleverd.
Uit de akte van levering van 12 maart 2012 blijkt dat de woning bij akte van 11 juni 1964 is verkregen door [overleden echtgenoot] , de in 1995 overleden echtgenoot van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is geboren in 1930. Het hof begrijpt, gelet op vorenstaande feiten, dat met de bepaling in art. 19.1 van de koopovereenkomst inhoudende “
Verkoper heeft koper uitdrukkelijk geattendeerd op het feit dat zij het verkochte alleen als kind heeft bewoond en dat zij derhalve koper niet heeft kunnen informeren over eigenschappen van cq. gebreken aan het verkochte waarvan zij op de hoogte zou zijn geweest als zij het verkochte zelf feitelijk had gebruikt”, partijen hebben bedoeld te zeggen dat de gevolmachtigde [dochter van geintimeerde] de woning alleen als kind heeft bewoond. Zie wat dit betreft ook het proces-verbaal van comparitie na antwoord waarin is vermeld dat dhr. en mw. [getuige] hebben verklaard dat gedaagde, dus [geïntimeerde] , bijna 50 jaar in de woning heeft gewoond, waaruit logischerwijze voortvloeit dat [geïntimeerde] dus niet de woning alleen als kind heeft bewoond. Het hof volgt dus wat dit betreft het oordeel van de rechtbank die in rov. 4.9 van het tussenvonnis van 30 oktober 2013 heeft geoordeeld dat met “verkoper” in art. 19.1 van de koopovereenkomst is bedoeld de dochter van [geïntimeerde] . De vraag of, en zo ja welke gevolgen dit oordeel heeft, hoeft thans nog niet te worden beantwoord.
4.5
De grieven 1 tot en met 6 lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en zullen daarom niet afzonderlijk worden beoordeeld. Deze grieven leggen de vraag voor of de vloer constructief ondeugdelijk was, waardoor deze inherent onveilig was en de woning niet de eigenschappen bezit die [appellanten c.s.] op grond van de koopovereenkomst mochten verwachten conform art. 7:17 BW.
4.6
Het hof neemt bij de beoordeling van de grieven 1 tot en met 6 tot uitgangspunt dat op grond van artikel 7:17 BW de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Dat wil zeggen dat deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik als bij de overeenkomst voorzien. Wat de koper mag verwachten wordt ingekleurd door mededelings- en onderzoeksplichten en de overige omstandigheden van het geval. Een gebrek dat aan normaal gebruik in de weg staat, kan onder omstandigheden meebrengen dat van non-conformiteit sprake is, ook als de verkoper het gebrek niet kende. Art. 5.3 van de koopovereenkomst maakt een en ander niet anders wat de staat van de keukenvloer betreft. In de eerste zin van art. 5.3 wordt immers gegarandeerd dat de woning de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. Het woonhuis is niet geschikt voor normaal gebruik als de vloer van de keuken inherent onveilig is en het aanmerkelijk risico in zich draagt om in te storten, zoals [appellanten c.s.] stellen. De tweede zin van art. 5.3 van de koopovereenkomst houdt weliswaar in dat de koper bekend is met de staat van de woning en dat deze staat afwijkt van de hedendaagse normen, maar uit niets blijkt dat partijen hiermee ook voor ogen hebben gehad dat de staat van de keukenvloer zodanig was dat deze ook bij normaal gebruik van de woning als woonhuis mogelijk zou kunnen instorten. Het hof weegt hierbij mee dat is gesteld noch gebleken dat [appellanten c.s.] bij hun bezichtiging(en) en eventueel onderzoek ook de keukenvloer hebben onderzocht of dat de staat van de vloer zodanig was dat zij de vloer hadden moeten onderzoeken in het kader van art. 5 van de koopovereenkomst. Bovendien hebben [appellanten c.s.] onbetwist aangevoerd dat de door hen gestelde gebreken aan de keukenvloer bij regulier onderzoek niet aan het licht zouden zijn gekomen (vergelijk de derde bullit op pag. 5 memorie van grieven). [geïntimeerde] heeft wat de uitleg van een en ander betreft slechts in zijn algemeenheid gewezen op het feit dat de uitleg van art. 5.3 van de (nvm-)koopovereenkomst dient te geschieden met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (nr. 2.1.3 memorie van antwoord), maar concrete handvatten daarvoor heeft zij niet verstrekt. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet aangevoerd wat volgens haar partijen ter zake over en weer hebben verklaard en/of wat zij vervolgens feitelijk heeft begrepen. Het hof wijst er verder op dat in art. 5.3 van de koopovereenkomst de zin “
Koper is echter bekend met de staat van de woning en dat deze afwijkt van de hedendaagse normen.”, wordt gevolgd door de zin dat als de feitelijke levering eerder plaatsvindt, de woning op dat moment de eigenschappen zal bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn en door de zin
“Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn.”[geïntimeerde] heeft zich nog beroepen op de zinsnede “
Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren” uit artikel 5.3 van de koopovereenkomst (memorie van antwoord onder 2.1.1). Dit kan haar niet baten, nu die zinsnede wordt gevolgd door de woorden “
en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst”. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van kenbare gebreken aan de keukenvloer. Uit dit alles volgt dat [geïntimeerde] er op grond van art. 5.3 van de koopovereenkomst ervoor heeft in te staan dat er geen sprake zou zijn van een inherent onveilige vloer die het aanmerkelijk risico in zich droeg om in te storten.
[appellanten c.s.] hebben nog aangevoerd dat de vloer in kwestie zal zijn aangebracht in de tijd dat [geïntimeerde] in de woning is getrokken, eerste bewoner na de herbouw was en wellicht bij die herbouw was betrokken (nr. 16 dagvaarding in eerste aanleg). Het hof begrijp hieruit dat [appellanten c.s.] ervan uitgaan dat [geïntimeerde] (mogelijk) op de hoogte was van eventuele gebreken aan de vloer. [geïntimeerde] betwist dat. Het hof gaat aan die veronderstellingen als speculatief voorbij. Bewijs van die speculatieve feiten is niet aangeboden.
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat de woning meer dan 100 jaar geleden is gebouwd en dat meer dan 50 jaar geen renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat een woning die zo oud is aan onderhoud onderhevig is (zie onder nr. 2 van haar akte van 6 maart 2013. Zie ook pag. 3-4 van haar conclusie na deskundigenbericht). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ontgaat het het hof welk onderhoud de onderhavige vloer, die in elk geval niet bestond uit houten balken (zie verder rov 4.7.2) nodig zou hebben gehad, zodat het hof aan die stelling van [geïntimeerde] voorbij gaat.
4.7.1
De bewijslast dat de zaak niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, in dit geval dus dat de keukenvloer gebrekkig was, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op de koper, dus op [appellanten c.s.]
In het onderhavige geval staat vast dat een deel van de keukenvloer is ingestort tijdens het uitvoeren van werkzaamheden door [appellanten c.s.] en nadat al werkzaamheden waren uitgevoerd door hen. [geïntimeerde] stelt dat zonder die werkzaamheden het betreffende deel van de keukenvloer niet zou zijn ingestort en/of dat die werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Het hof laat die stelling vooralsnog in het midden omdat [appellanten c.s.] aan hun vordering (ook) ten grondslag hebben gelegd dat de keukenvloer zonder meer gebrekkig was, dus los van het antwoord op de vraag of deze zou zijn ingestort als zij bij hun werkzaamheden alle volgens [geïntimeerde] noodzakelijke voorzorgsmaatregelen hadden getroffen. Anders gezegd stellen [appellanten c.s.] dat ook als zij de werkzaamheden hadden verricht op de wijze zoals het volgens [geïntimeerde] had gemoeten, de keukenvloer misschien niet was ingestort, maar dat die vloer dan nog steeds gebrekkig was geweest. Het bestaande gebrek is volgens hen door de werkzaamheden alleen maar aan het licht gekomen (aldus in elk geval de nrs. 13, 19, de tweede volzin van nr. 22 en nr. 43 memorie van grieven).
In dit verband is relevant dat de rechtbank een deskundige heeft benoemd (E.J.M. Beeren, hierna Beeren) en hem onder meer heeft gevraagd of is vast te stellen wat de oorzaak van de instorting was (vraag 1), of de vloer ook zou zijn ingestort zonder uitvoering van de verbouw- en/of sloopwerkzaamheden van [appellanten c.s.] (1A) waarbij is gevraagd (1B) om onderscheid te maken tussen sloop van de tegelvloer met een gewone boormachine (zoals [appellanten c.s.] stellen te hebben gedaan) dan wel met een afbouwhamer (zoals [geïntimeerde] stelt dat zou zijn gedaan), waarbij tevens aandacht moet worden geschonken aan de verwijdering van de muur in de kelder, en of het, gegeven de zichtbare toestand van de vloer(constructie) voorafgaand aan de sloop/verbouwing, verantwoord was om de sloop- en verbouwingswerkzaamheden uit te voeren (3).
4.7.2
Gelet op het door partijen over en weer aangevoerde dient het hof onder meer aan de hand van het door [appellanten c.s.] in eerste aanleg overgelegde rapport van Adviesbureau [adviesbureau] B.V. van 3 april 2012 (productie 20 akte overlegging producties d.d. 6 maart 2013), de onder andere bij memorie van grieven als producties 4b, 4c en 5a overgelegde foto’s en pag. 8-9 van het rapport van Beeren er van uit te gaan dat de keukenvloer waarvan een deel is ingestort bestond uit een onderste laag van ongewapend beton ( [adviesbureau] stelt van ongeveer 5 cm dik; Beeren heeft deze dikte blijkens pag. 13 onder “Pt. 11” van zijn rapport niet kunnen verifiëren) met stalen liggers. Daarop waren tegels gemetseld. Dit is kennelijk de oorspronkelijke rond het jaar 1900 aangebrachte vloer geweest. Na een brand tussen 1960-1962 is bij herbouwingswerkzaamheden op die tegels een laag van ongeveer 50 cm dik puin gestort. Deze laag puin bestond onder andere uit bakstenen. Genoemd zijn ook een vork, een fietsenframe en een schoen, maar aan het voorkomen van die drie zaken zijn op zichzelf verder geen constructieve gevolgen verbonden. Op die laag puin is een cementvloer (cementgebonden ondergrond volgens Beeren op pag. 9 van zijn rapport) aangebracht, waarin of waarop vloertegels zijn gelegd.
4.7.3
Beeren heeft bij de beantwoording van vraag 1 voorop gesteld dat de oorzaak van de instorting enkel kan worden gereconstrueerd op basis van overgelegde stukken en van gesprekken bij bezoek van de locatie. Zijn algehele conclusie bij deze vraag is: “
de trillingen uit de bouwactiviteiten in 2012 zijn, in relatie met de onderstaande opsomming (…) 1 t/m 6, de laatste druppel geweest om de (…) (plaatselijk) te zwakke constructie te doen bezwijken.”.
De genoemde opsomming 1 t/m 6 is de volgende.
1. De puinlaag en afwerklaag geven een extra belasting van 660 kg per m2, waarmee sprake is van een overbelasting van ca. een factor 2,4.
2. [appellanten c.s.] hebben hem aangegeven dat bij de instorting geen sprake was van enige variabele belasting ter plaatse van het ingestorte deel, dat de verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd met een sloophamer van ca. 2,3 tot 2,7 kg (zoals de deskundige op pag. 15 van zijn rapport zijn eerder vermelde 1,5 kg corrigeert), waarbij wandtegels zijn verwijderd op een afstand van ca. 2-2,5 meter van het ingestorte deel en dat op het moment van instorten van het vloerdeel geen andere activiteiten werden verricht.
3. Trillingen uit verbouwingswerkzaamheden kunnen bij een overbelaste vloer (waarbij de deskundige verwijst naar nr. 1 hiervoor) als de druppel die de emmer doet overlopen leiden tot instorten, waarbij de grote massa op de vloer een dempende invloed heeft, zodat lichte trillingen (bij elektrisch handgereedschap) normaal gesproken een zeer beperkte invloed hebben tot vervormen.
4. Onduidelijk is gebleven of de randvoorwaarden voor een deugdelijke constructie nog aanwezig waren. De betonkwaliteit en de dikte van de vloerstrook zijn niet meer te bepalen en er zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor de vloerdiktes van 90 tot 100 mm.
5. De vraag is of de betonnen vloerdelen voldoende waren opgesloten, zodat het de vraag is of het wel verantwoord is om de drukbogen-theorie van [ingenieursbureau] (het door [geïntimeerde] ingeschakelde Ingenieursbureau [ingenieursbureau] B.V., zo begrijpt het hof), die uitgaat van een kleine hefboomsarm (zie naast “5 – Schematisering vloerstrook” op pag. 6 van het rapport ook pag. 13 van het rapport onder “Pt. 12”), aan te hangen. Die theorie geldt niet voor het laatste ingestorte vloerveld omdat daar geen “Zuganker im letzten Feld” of welke wapening dan ook aanwezig is c.q. niet is opgemerkt op de foto’s in de processtukken. In de eindvloerstrook zijn enige vervormingen opgetreden tussen buitenmuur en de vloerligger, waardoor de vloer is verzwakt door een geleidelijk in de tijd veranderende belastingafdracht. Verder is op een door [adviesbureau] gemaakte foto niet te zien dat sprake is van een deugdelijke inkassing in de rechterzijgevel van het ingestorte vloerdeel. In de buitengevels (aan de achterzijde) zijn lichte scheuren waargenomen die duiden op enige vervorming van deze wand c.q. buitenwand welke een reducering van de opsluiting van het ingestorte deel kunnen impliceren.
6. Onder de keukenvloer bevond zich een kelder. In die kelder stond een tussenmuur die voor de instorting is gesloopt, maar het ingestorte deel van de vloer is niet direct in de nabijheid van die gesloopte muur. De gesloopte muur ondersteunde enkel de stalen vloerligger(s) en ondersteunde mogelijk een deel van de betonnen strook en is mogelijk aangebracht medio 1960 om de vloer te versterken in verband met de extra vloerbelasting (660 kg per m2). Op een door [adviesbureau] gemaakte foto is zichtbaar dat de meest rechtse vloerligger naast de wand is gesitueerd en dus hooguit in minimale mate ondersteunend is geweest. De mate daarvan is niet na te gaan. [appellant] heeft verklaard dat de muur niet vloerdragend was bij de verbouw. De muur is alleen op de vloer aangezet, dus niet op een aparte fundatie. Het is niet uit te sluiten dat de vervormingen in de ondergrond hebben geleid tot het vrijkomen van de vloer boven de muur.
Op de vragen 1A en 1B heeft Beeren geantwoord dat niet geheel is uit te sluiten dat de verbouwingswerkzaamheden een beperkte invloed hebben gehad op de instorting. [appellanten c.s.] hebben hem verteld dat de verwijderde muur niet constructief was waarbij als norm is gehanteerd dat deze niet deugdelijk was gefundeerd en een ondersteunende en niet dragende functie had voor de stalen liggers. Er zullen bij de gestelde wijze van slopen met een elektrische boorhamer van 1,5 kg lichte trillingen zijn ontstaan. Op pag. 15 van zijn rapport vermeldt Beeren dat bij nadere verificatie het gewicht van de boormachine 2,3 tot 2,7 kg is, doch dat dit verschil met het eerder genoemde gewicht van 1,5 kg geenszins invloed heeft op de inschatting met betrekking tot de trillingen.
Op vraag 3 heeft Beeren geantwoord, voor zover relevant, dat leken als [appellanten c.s.] ervan mogen uitgaan dat een vloer veilig is bij normaal gebruik en dat, voor zover bekend, op het moment van instorting van de vloer nog geen constructieve werkzaamheden waren uitgevoerd. De sloopwerkzaamheden hadden het karakter van ontmanteling van de constructie en verwijdering van afwerking op muren. In reactie op een vraag van mr. Stegeman (advocaat van [appellanten c.s.] ) heeft Beeren laten weten dat met ‘ontmantelen van de constructie’ licht, niet constructief sloopwerk is bedoeld en dat slopen van muren of een deel van de vloer daarbuiten valt (pagina 15 van het rapport onder f).
4.8.1
Gelet op de vraagstelling van de rechtbank aan de deskundige Beeren staat de oorzaak van de instorting van de vloer daarin centraal. [appellanten c.s.] hebben echter mede aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de vloer op zich zelf reeds constructief ondeugdelijk en daardoor inherent onveilig was. Het hof heeft voor de verdere beoordeling van het geschil nadere vragen waarvan de antwoorden niet zonder meer in het rapport zijn te vinden. Zo is het voor het hof niet duidelijk wat het precies betekent indien sprake is van een overbelasting van ca. een factor 2,4, mede omdat de deskundige niet heeft vermeld met welke tolerantiegraad rekening mag worden gehouden. Bezien in dat verband is voor het hof ook onvoldoende duidelijk wat de deskundige bedoelt met zijn opmerking dat trillingen uit verbouwingswerkzaamheden bij een overbelaste vloer de druppel kunnen zijn die de emmer doet overlopen. Het is voor het hof verder niet voldoende duidelijk hoe de deskundige denkt over de opbouw van de vloer (zie rov. 4.7.2) en of zijn gedachten hieromtrent anders zijn afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vloer rond 1900 is aangebracht, dan wel omstreeks 1961 dan wel heden ten dage. Het komt het hof wat dit betreft het meest geraden voor om de deskundige hieromtrent te raadplegen tijdens een comparitie van partijen, zodat meteen over de antwoorden van de deskundige van gedachten kan worden gewisseld en tevens een minnelijke regeling kan worden beproefd.
4.8.2
Het hof heeft contact gezocht met de deskundige Beeren, die desgevraagd heeft geantwoord gehoor te zullen geven aan een uitnodiging om ter zitting te verschijnen. Hij heeft naar aanleiding van de hiervoor door het hof in rov. 4.8.1 aan de orde gestelde vraagpunten meegedeeld dat het zijns inziens dan ook noodzakelijk is om de door hem bij zijn onderzoek ingeschakelde constructeur ter zitting te laten verschijnen. Het hof begrijpt dat het hier betreft dhr. [constructeur] (zie pag. 4 van het rapport en de Bijlage daarbij). Het komt het hof geraden voor om dit voorstel te volgen. Volgens Beeren heeft ook [constructeur] zich bereid verklaart te verschijnen. Nu het aan [appellanten c.s.] is om, kort gezegd, te bewijzen dat de vloer gebrekkig is, dienen zij het door de deskundige gevraagde voorschot van in totaal € 1.436,87 voor te schieten en dienen zij er voor te zorgen voor dat de te houden zitting plaatsvindt op een dagdeel dat ook de deskundigen aanwezig kunnen zijn. Het hof begrijpt dat [appellanten c.s.] ook in hoger beroep met toevoeging procederen, zodat de kosten van de deskundige zullen worden voorgeschoten zoals hierna is bepaald.
4.9
Het hof merkt nog op dat het uit de wijze waarop de vordering bij memorie van grieven is geformuleerd, begrijpt dat [appellanten c.s.] kennelijk anders dan in eerste aanleg niet meer (subsidiair) op grond van artikel 10 van de koopovereenkomst de contractuele boete van € 28.500,- vorderen, zodat daarover niet hoeft te worden beslist. Voor zover dit anders is, dient die vordering overigens te worden afgewezen omdat niet is gegriefd tegen rov. 4.10 van het tussenvonnis van 30 oktober 2013 waarin de rechtbank de gevorderde contractuele boete heeft afgewezen.
4.1
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
gelast een comparitie van partijen ter verkrijging van nadere inlichtingen van partijen en van de hierna te benoemen deskundigen en ten einde een minnelijke regeling te beproeven;
benoemt in deze tot deskundigen met de bepaling dat zij tezamen met partijen ter zitting zullen verschijnen in verband met in elk geval de hiervoor in rov. 4.8.1 gesignaleerde onduidelijkheden:
dhr. E.J.M. Beeren,
en
dhr. A.A.M. Ory ,
correspondentieadres: [correspondentie-adres] , [postcode] [plaats] ,
tel: [net en- telefoonnummer] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundigen toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint en/of ter zitting zal verschijnen nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundigen op het door de deskundigen begrote bedrag van in totaal € 1.436,87, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hoftegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat indien bezwaar tegen het voorschot wordt gemaakt, daarvan een afschrift aan de wederpartij dient te worden verzonden en dat de wederpartij binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof, wederom met afschrift aan de andere partij;
bepaalt dat [appellanten c.s.] worden belast met genoemd voorschot van € 1.436,87;
bepaalt dat het voorschot van [appellanten c.s.] , nu aan hen een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt;
verzoekt de deskundigen, indien hun kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.W.M. Pols tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffier dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 1 november 2016 voor opgave van de verhinderdata van partij(en), hun advocaten en van de deskundigen, waarbij het aan [appellanten c.s.] is om de verhinderdata van de deskundigen op te geven, in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitiezitting zal vaststellen en dat [appellanten c.s.] die dag en dat uur tijdig aan de deskundigen zullen meedelen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Pols, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer