ECLI:NL:GHSHE:2016:464
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en de vereisten van goede trouw en minnelijk traject
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 14 december 2015 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 61.580,92, waaronder aanzienlijke schulden aan het CJIB en belastingschulden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 27 januari 2016 gehouden, waarbij de appellant bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. M.J. de Jongh.
Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de wetgever vereist dat een schuldenaar een poging moet doen om een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden voordat hij een verzoek tot schuldsanering indient. De appellant had geen bewijs geleverd dat hij een minnelijk traject had doorlopen, wat een vereiste is volgens artikel 285 lid 1 Fw. Het hof concludeerde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij niet had aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke regeling.
Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was met betrekking tot zijn schulden, vooral gezien de aard van de CJIB-schulden en de belastingschulden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de aanvraag van de appellant voor toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.