ECLI:NL:GHSHE:2016:457

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.111.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bewijs bedrog bij staalconstructie onder woonwagen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de Gemeente Maastricht. De zaak betreft de beoordeling van bewijs van bedrog in relatie tot de staalconstructie onder de woonwagen van de appellante. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin werd bepaald dat een deskundigenonderzoek zou plaatsvinden. De deskundige heeft in zijn rapport vastgesteld dat er een permanente staalconstructie onder de woonwagen aanwezig was, die in juli 2010 was aangebracht. De deskundige heeft verschillende vragen beantwoord over de constructie, de kosten en de betrokken partijen. De gemeente heeft de deskundige's bevindingen niet voldoende gemotiveerd bestreden. Het hof concludeert dat de gemeente niet heeft aangetoond dat de appellante bedrog heeft gepleegd door te stellen dat de staalconstructie noodzakelijk was, terwijl zij wist dat deze niet zou worden aangebracht. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de gemeente af, waarbij de gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.443/01
arrest van 16 februari 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.K. Decupere te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 januari 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht sector civiel recht onder nummer 162871 / HA ZA 11-588 gewezen vonnis van 25 april 2012. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

18.Het tussenarrest van 27 januari 2015

Bij genoemd arrest heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht en een deskundige benoemd om een aantal in dat arrest geformuleerde vragen te beantwoorden, en is iedere verdere beslissing aangehouden.

19.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het genoemde tussenarrest van 27 januari 2015;
  • het door de deskundige opgemaakte rapport van 21 augustus 2015;
  • de door de gemeente genomen memorie na deskundigenbericht waarbij producties zijn overgelegd;
  • de door [appellante] genomen memorie na deskundigenbericht waarbij als productie twee foto’s zijn overgelegd.
Vervolgens is bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen.

20.De verdere beoordeling

20.1
De deskundige heeft blijkens zijn rapport naar aanleiding van de door het hof aan hem bij tussenarrest van 27 januari 2015 voorgelegde vragen onder de woonwagen gekeken en daar een staalconstructie onder de vloer aangetroffen. Hij heeft daarover in zijn rapport vermeld dat alle stalen profielen die hij daar heeft gezien, met uitzondering van de T-110 profielen, volgens hem een overeenkomstige aftekening in kleur en roestvorming hebben. Op enkele profielen is met krijt een maat geschreven waarbij de kleuren en schrijfwijze volgens de deskundige overeen komen. Hij heeft verder op een stalen T-120 profiel de gelaste letters “ [initialen] ” aangetroffen. Volgens hem zijn dit de initialen van [leverancier] , het bedrijf dat de woonwagen heeft verplaatst. Aan de hand van in elk geval deze opmerkingen en aanwijzingen heeft hij de vragen van het hof beantwoord.
Het hof zal hierna per vraag het betreffende antwoord vermelden.
Vraag a. bevindt zich onder de woonwagen van partij [appellante] een permanente staalconstructie die geschikt is te dienen als volledig dragende constructie bij verplaatsing van de woonwagen?
antwoord:
“De (…) aanwijzingen geven voldoende aan dat de staalconstructies, welke in rood zijn aangegeven op het overzicht in paragraaf 3.1, nieuw zijn aangebracht t.b.v. de verhuizing in juli 2010.
Deze vóór de verplaatsing aanwezige staalconstructie was niet geschikt om als volledig dragende constructie te dienen bij de verplaatsing van de woonwagen. Vandaar dat er een dragend chassis onder de woonwagen is aangebracht om de belasting vanuit de vloeren en wanden van de woonwagen over te brengen op dit chassis.
Daarnaast is er t.b.v. het transport een transportframe aangebracht met zware stalen liggers die tijdens het transport het chassis ondersteunde. Dit transportframe is nadien verwijderd. Het transportframe maakt geen deel uit van de vraagstelling.
Het antwoord op vraag a (…) is dus nee. (…)”.
Vraag b. Indien u de vorige vraag bevestigend beantwoordt, kunt u dan vaststellen wanneer deze constructie is aangebracht, en, zo ja, wanneer die constructie is aangebracht?
Nadat de deskundige vraag a met nee heeft beantwoord, heeft hij vervolgens vermeld
“Daarmee is vraag b (…) niet meer aan de orde.”.
Vraag c. Indien u vaststelt dat zich al eerder dan juli 2010 een staalconstructie onder de wagen bevond die nadien (enkel) is aangepast, kunt en wilt u dan aangeven op welk bedrag de kosten daarvan in redelijkheid kunnen worden begroot indien deze constructie zou zijn aangebracht in juli 2010, welke aanpassingen daaraan hebben plaatsgevonden, op welk bedrag de kosten van deze aanpassingen in redelijkheid kunnen worden begroot en wat de gevolgen van die aanpassing in constructieve zin zijn geweest?
De deskundige heeft het volgende vermeld:
De vóór de verplaatsing aanwezige staalconstructie is niet aangepast. De nieuw aangebrachte stalen liggers zijn aangebracht tegen de onderzijde van de houten balklaag en tegen de onderzijde van de 4 aanwezige stalen T-110 profielen.
Het antwoord op vraag c (…) is met het bovenstaande niet meer aan de orde.”.
Vraag d. Indien zich onder de woonwagen een permanente staalconstructie bevindt, en u heeft vastgesteld dat deze is aangebracht in juli 2010, op welk bedrag kunnen de kosten daarvoor in redelijkheid worden begroot bij het aanbrengen daarvan, uitgaande dat de constructie is aangebracht in juli 2010? Het betreft alle kosten, dus vanaf het eerste (concept)ontwerp tot en met het aanbrengen daarvan, inclusief de kosten van materiaal e.d., waarbij u wordt gevraagd om ook de hoeveelheid en de waarde van het onder de gehele woonwagen van [appellante] aanwezige staal apart vast te stellen.
De deskundige heeft een overzicht van de constructie onder de vloer van de woonwagen gemaakt en op die tekening (zie hieronder) met rood aangegeven welke stalen profielen
nieuw zijn aangebracht. De door hem op die tekening met de letters A t/m G aangeduide stalen ondersteuningen zijn nieuwe ondersteuningen.
De deskundige heeft vervolgens de staalhoeveelheden berekend en het volgende geantwoord:
“(…) De totale hoeveelheid staal komt uit op 6354 kg.
Er is geen toeslag voor kop- en voetplaten, bouten e.d. gerekend omdat deze niet zijn aangebracht.
Hiervan komt 5259 kg voor rekening van de stalen liggers en 1095 kg voor rekening van de stalen ondersteuningen.
De stalen ondersteuningen zijn er in 7 varianten gemaakt. Niet duidelijk is waarom niet gekozen is voor een eenduidige uitvoering van de ondersteuning. Wellicht zijn de ondersteuningen gemaakt van voorradige restanten van stalen profielen.
De ondersteuningen zijn vooraf geproduceerd en van een blauwe laklaag voorzien. De vloerplaten zijn al in behoorlijke mate geroest door de vochtige ondergrond. (…)
Met het voorgaande is vastgesteld dat de eerste vraag uit (…) d positief beantwoord kan worden.
Dus onder de woonwagen bevindt zich een permanente staalconstructie die in juli 2010 is aangebracht.
(…)
Indien ons bureau verzocht zou zijn om voorafgaand aan juli 2010 een constructie ontwerp en -berekening te maken van de staalconstructie t.b.v. het transport en de ondersteuning zoals deze nu is uitgevoerd komen we op de volgende (ruime) kostenopgave:
 Het brengen van een werkbezoek 6 uren á € 79,- € 474,-
t.b.v. een globale opname km-kosten € 125,-
 Ontwerp en berekening 12 uren á € 79,- € 948,-
 Schetsmatig constructieoverzicht 4 uren á € 79,- € 316,-
 Diverse telefonisch overleg 4 uren á € 79,- € 316,-
 Onvoorzien 4 uren á € 79,- € 316,-
-----------
Totale kosten (excl. BTW) € 2.495,-
Totale kosten (incl. BTW) € 3.019,-
Het aandeel van resp. het chassis en de ondersteuningen in de bovenstaande opgave bedraagt:
 Chassis € 2.179,- excl. BTW.
 Ondersteuningen € 316,- excl. BTW.
(…)
Betreffende de kosten voor het opmeten, het produceren, aanvoeren en aanbrengen van het chassis hebben wij overleg gehad met een staalbedrijf. Wij hebben de gegevens overlegd en besproken en het staalbedrijf verzocht om op basis van de prijzen van medio 2010 een reële calculatie te maken indien zij dit werk zouden maken. Hierbij komen zij tot de volgende kostenopgave:
Voor het chassis:
Inmeten en reiskosten € 500,-
Leveren stalen profielen (liggers + koppelingen) 5259 kg á € 1,0 € 5.259,-
Transport € 500,-
Montage en lassen in het werk 80 uren á € 37,- € 2.960,-
Lassen stalen strippen op liggers 5 uren á € 37,- € 185,-
Hulpmaterieel € 450,-
------------
Totale kosten (excl. BTW) € 9.854,-
Totale kosten (incl. BTW) €11.923,-
Voor de stalen ondersteuningen:
Leveren stalen profielen ondersteuningen 1095 kg á € 0,85 € 931,-
Afkorten en lassen ondersteuningen 26 uren à € 37,- € 1.203,-
Verf ondersteuningen € 165,-
Spuiten ondersteuningen 8 uren à € 37,- € 296,-
--------------
Totale kosten (excl. BTW) € 2.595,-
Totale kosten (incl. BTW) €3.140,-
(…)
Resumé bedragen de kosten van de aangebrachte permanente staalconstructie vanaf het ontwerp t/m de realisatie € 14.944,- excl. BTW. (€ 18.082,- incl. BTW).
(Hierbij dient aangetekend te worden dat de kosten ruim zijn berekend met een marge van ± 10% omdat er zich altijd onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen. De kosten zonder deze marge zouden dan resp. € 13.449,- en € 16.274,- bedragen.)
De stalen ondersteuningen die zijn aangebracht behoren niet tot de staalconstructie welke is aangebracht om de woonwagen te verplaatsen.
Indien de onderverdeling wordt gemaakt van de kosten puur sec voor het chassis en puur sec voor de ondersteuningen komen de kosten op:
Kosten chassis: € 2.179,- + € 9.854,- € 12.033,- excl. BTW
€ 14.560,- incl. BTW
Kosten ondersteuningen: € 316,- + € 2.595,- € 2.911,- excl. BTW
€ 3.522,- incl. BTW
Hiermee is vraag d (…) beantwoord.”.
Vraag e. Kunt u vaststellen wie de constructie heeft aangebracht?
De deskundige heeft het volgende geantwoord:
“(…)
In de aangeleverde stukken is in de memorie van grieven (…) aangegeven onder productie 1, de offerte van [leverancier] . Hier wordt aangegeven onder item 8, in te kopen materialen welke worden verwerkt, dat er stalen balken IPE240 en stalen platen worden geleverd t.b.v. het aanpassen van het chassis van hout naar staal voor het bedrag van € 102.181,78.
In paragraaf 16.11.4(noot hof: van de memorie van grieven)
is aangegeven dat het aanbrengen van het frame niet is uitgevoerd door [leverancier] vanwege tijdgebrek. Het frame is aangebracht door [immobilien] Immobilien voor (…) € 94010,-.
Onder productie 5 is hiervan de factuur opgenomen.
Onder productie 4 is een brief, d.d. 31-12-2012, van [leverancier] opgenomen (…) waarin wordt aangegeven dat het permanente frame, met een gewicht van ± 15 ton staalprofielen (…) is aangeschaft en gemonteerd. Hierbij wordt niet expliciet aangegeven dat de staalconstructie door [leverancier] is geleverd, maar dit kan uit de strekking van de brief wel gehaald worden. Ook door de opgelaste initialen van [leverancier] op een stalen profiel (…) kan ervan worden uitgegaan dat de staalconstructie door [leverancier] is geleverd.
Echter de ± 15 ton staal is ruim 2 keer zoveel als wij onder de woonwagen hebben aangetroffen.
Wij hebben telefonisch contact gezocht met het bedrijf van [leverancier] . [leverancier] is eind 2013 overgenomen (…). Op mijn vraag wie de staalconstructie heeft geleverd en heeft aangebracht kon men geen antwoord geven.
Vraag e (…) kan hiermee niet eenduidig beantwoord worden, anders dan uit de bovenstaande documenten blijkt.”.
Naar aanleiding van vraag f, inhoudende of de deskundige verder nog opmerkingen heeft die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak, heeft de deskundige geen relevante opmerkingen gemaakt.
20.2.1
De gemeente heeft in zijn memorie na deskundigenbericht nergens voldoende duidelijk en gemotiveerd enig antwoord van de deskundige bestreden. Het hof houdt het er van ook voor dat de gemeente zich kan vinden in de door de deskundige gegeven antwoorden.
20.2.2
[appellante] heeft wat de door de deskundige gegeven antwoorden betreft twee opmerkingen. Ten eerste heeft volgens haar de deskundige in zijn begroting de volgende werkzaamheden niet meegenomen:
  • insnijden hakken en verwijderen betonnen vloer;
  • aanbrengen van gaten met een graafmachine omdat zonder die gaten de balken niet konden worden ingebracht onder de wagen;
  • het met de schop graven van 4 sleuven met een lengte van 15 meter en een diepte van 1.20 meter voor het doorvoeren van de stalen balken;
  • het onder deze omstandigheden aanbrengen van het frame;
  • de continu aanwezigheid van twee personen met brandblusser voor brandgevaar als gevolg van het lassen onder de houten vloer en houten balken;
  • 204 verbindingsstukken die op het frame zijn gelast en dienen om het gebouwde frame onlosmakelijk te verbinden met het oorspronkelijke frame;
  • huur van materiaal zoals hijsmachine, heftruck, betonzager, luchtbeitels en overig materiaal;
  • het feit dat de grond onder de woonwagen opliep.
Onder andere al deze hiervoor opgesomde werkzaamheden, zo begrijpt het hof [appellante] , zijn wel meegenomen in de factuur van [immobilien] Immobilien van € 94.010,- (productie 5 memorie van grieven).
[appellante] voert verder aan dat de deskundige vijf jaar na dato en zonder rekening te houden met de toenmalige verplaatsingsmarkt stelt dat hij het anno nu goedkoper zou hebben gedaan vanuit een andere beginsituatie en waarbij hij kennelijk inkoopprijzen van staal zonder marge doorberekent naar een klant (zie nrs. 12-13 memorie na deskundigenonderzoek).
20.2.3
Het hof stelt bij de vraag of het hof de antwoorden van de deskundige zal volgen voorop dat een eventuele beslissing om de zienswijze van de door het hof benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder hoeft te worden gemotiveerd dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt. Het hof dient hierbij wel in te gaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door het hof benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.
Het hof ziet, met inachtneming van hetgeen partijen hebben aangevoerd, geen redenen om de antwoorden van de deskundige niet te volgen, nu deze antwoorden voldoende overtuigend zijn gemotiveerd. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de deskundige de hiervoor in r.o. 20.2.2 genoemde werkzaamheden ten onrechte niet heeft meegenomen, gaat het hof daaraan voorbij omdat de deskundige geen vragen zijn voorgelegd betrekking hebbende op die werkzaamheden. Daarmee zijn die opmerkingen in elk geval voor wat betreft de door de deskundige gegeven antwoorden op de hem gestelde vragen niet relevant.
De opmerking van [appellante] dat de deskundige vijf jaar na dato en zonder rekening te houden met de toenmalige verplaatsingsmarkt stelt dat hij het anno nu goedkoper zou hebben gedaan, miskent dat de deskundige met zoveel woorden heeft geantwoord dat als zijn bureau voorafgaand aan juli 2010 een constructie-ontwerp en -berekening zou maken van de staalconstructie ten behoeve van het transport, dit bureau in rekening zou brengen € 3.019,-. Verder heeft de deskundige een staalbedrijf verzocht om een reële calculatie te maken op basis van de prijzen van medio 2010 indien zij het werk zouden maken. Uit die vraagstelling blijkt dat juist is gevraagd om een prijsbepaling naar de stand van medio 2010. [appellante] heeft wat dit betreft niet voldoende onderbouwd aangevoerd dat zou zijn geabstraheerd van de omstandigheden van de toenmalige verplaatsingsmarkt. Het hof gaat dan ook voorbij aan de opmerkingen van [appellante] over de antwoorden van de deskundige. De conclusie is dan ook dat het hof de antwoorden van de deskundige als voldoende overtuigend zal volgen, hetgeen overigens niet wegneemt dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat er bijkomende werkzaamheden waren die door de deskundige, gelet op de hem gestelde vragen, niet hoefden te worden meegenomen, maar die wel prijsverhogend gewerkt kunnen hebben.
20.3
De gemeente voert in zijn memorie na deskundigenbericht aan dat mede aan de hand van de door de deskundige gegeven antwoorden het bewijs is geleverd van de aan de gemeente gegeven bewijsopdracht. Dit bewijs is alleen al geleverd, aldus de gemeente in nr. 15 van de memorie na deskundigenbericht, door de enorme wanverhouding tussen de door [appellante] geclaimde kosten en betaalde vergoeding voor de staalconstructie van € 127.000,- enerzijds en de werkelijk daarvoor gemaakte kosten van € 11.923,- anderzijds.
heeft deze conclusie van de gemeente bestreden.
20.4
Het hof overweegt als volgt.
Het grote verschil tussen deze twee bedragen is zonder meer duidelijk, maar enkel uit dit grote verschil kan niet worden afgeleid wat de gemeente diende te bewijzen, te weten dat sprake was van bedrog in die zin dat “door of namens [appellante] tijdens de onderhandelingen is gesteld dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was, maar dat is verzwegen dat zo’n permanente staalconstructie niet zou worden aangebracht” (zie ook r.o. 8.2 van het tussenarrest van 1 april 2014). Voor zover alle in dit geding overgelegde offertes betrekking hebben op “dure, zware permanente staalconstructies” is daarmee nog niet gegeven dat door of namens [appellante] bij de onderhandelingen is aangevoerd dat de plaatsing daarvan noodzakelijk was, maar dat zij al wist dat zij dit niet zou doen. Duidelijk is slechts dat alle partijen bij de berekening van de verplaatsingskosten er rekening mee hielden of ervan zijn uitgegaan dat een permanente staalconstructie meer dan € 100.000,- zou kosten. Dat door of namens [appellante] bij de besprekingen is gesteld dat het plaatsen van een dergelijke constructie noodzakelijk zou zijn, waarbij zij vervolgens heeft verzwegen dat zij dit niet zou doen, blijkt daaruit niet. Uit de inhoud van het aan het hof overgelegde dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het [appellante] is geweest die “een dure, zware permanente staalconstructies” heeft voorgesteld én daarbij heeft aangevoerd dat dit noodzakelijk zou zijn. Het hof wijst er hierbij op dat de gemeente zich bij de besprekingen heeft laten bijstaan door een kennelijk door de gemeente als deskundig aangemerkte partij, en wel [management & consulting] Management & Consulting B.V. (VSMC of [management & consulting] , zie het tussenarrest van 3 september 2013, r.o. 4.1.1 sub c). Geen der partijen heeft wat dit betreft verder getuigen laten horen over de inhoud van de besprekingen die tussen partijen zijn gevoerd. Uit de twee overgelegde gespreksverslagen (productie 2 dagvaarding eerste aanleg en productie 7 memorie van grieven) blijkt in elk geval niet dat een en ander zijdens [appellante] is gesteld. Ook uit het feit dat een of meer offertes door [appellante] zijn ingebracht, kan niet worden afgeleid dat [appellante] heeft aangevoerd dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was voor de verplaatsing en dat zij daarbij heeft verzwegen dat zo’n constructie niet zou worden aangebracht. De gemeente miskent met die stelling alleen al dat het slechts een of meer offertes betrof die ter tafel lagen voor bespreking en bovendien dat de gemeente zelf kennelijk werd bijgestaan door een eigen deskundige, en wel de eerder genoemde [management & consulting] (zie onder meer nr. 21 memorie van antwoord). Geen der offertes bevat wat dit betreft de opmerking dat plaatsing van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk is.
Het ontgaat het hof waarom het voor deze zaak “ter dege relevant is” zoals de gemeente nog aanvoert (nrs. 23-25 memorie na deskundigenbericht) dat de voormalige schoonouders van [appellante] zijn veroordeeld tot terugbetaling van de verplaatsingsvergoeding van hun woonwagen waarbij de ex-man van [appellante] een rol zou hebben gespeeld, en dat de ex-man van [appellante] in eerste aanleg niet-onherroepelijk is veroordeeld voor het frauduleus opzetten van een btw-carrousel. Het hof neemt voor kennisgeving aan dat de gemeente uiteindelijk zijn reeds bij memorie van antwoord van 19 maart 2013 aangekondigde voornemen heeft uitgevoerd om aangifte te doen van de vermeende valsheid van de als productie 5 bij memorie van grieven overgelegde factuur van [immobilien] Immobilien van 17 juli 2010.
Zonder voldoende onderbouwing, die ontbreekt, kan het door de gemeente te bewijzen bedrog evenmin worden afgeleid uit het feit dat het onduidelijk is wie de staalconstructie uiteindelijk heeft aangebracht. Het hof gaat dan ook voorbij aan hetgeen de gemeente daarover heeft aangevoerd. Zo er al van kan worden uitgegaan dat [appellante] heeft gelogen bij de beantwoording van de vraag wie die constructie uiteindelijk feitelijk heeft aangebracht, volgt daaruit niet dat zij bij de onderhandelingen heeft gesteld dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was.
Uit de stelling van de gemeente dat [management & consulting] eerst een calculatie had gemaakt conform de thans door [appellante] uitgevoerde transportwijze waarna op instigatie van [appellante] nieuwe veel duurdere calculaties zijn gemaakt, volgt evenmin noodzakelijkerwijze dat [appellante] het te bewijzen bedrog heeft gepleegd, alleen al omdat daaruit niet volgt dat zij toen beter wist, maar dat heeft verzwegen.
Het ontgaat het hof waarom uit de pas bij memorie van grieven door [appellante] overgelegde offerte van [leverancier] zou voortvloeien dat zij bedrog heeft gepleegd, alleen al omdat die begroting sluit op een totaalbedrag voor de kosten van de verplaatsing van € 426.964,-. Het hof merkt wat die offerte betreft verder nog op dat [leverancier] voor huurkosten diverse benodigdheden (van vijzelbruggen, vijzelbalken en vijzelhout tot en met rijplaten t.b.v. transport en schaftunit, toilet en kantine benodigdheden) in november 2006, dus bijna vier jaar voor de verplaatsing omstreeks juli 2010, ook al € 60.980,- exclusief 19% btw offreert.
20.5
Al met al, en met inachtneming van de eerder door het hof gegeven oordelen over de grondslagen van de vordering van de gemeente, betekent dit dat de grief slaagt, dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd en dat de gemeente moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de kosten van de deskundige, die reeds door de gemeente zijn voorgeschoten, en dus voor haar rekening blijven.

21.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
wijst de vorderingen van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 588,- aan griffierecht en € 2.842,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 666,- aan griffierecht, € 90,64 kosten betekening dagvaarding en op € 6.580,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, J.R. Sijmonsma en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2016.
griffier rolraadsheer