ECLI:NL:GHSHE:2016:4498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200 196 712_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [appellante], die verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De zaak is in hoger beroep aan het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voorgelegd na een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2016. De rechtbank had de GI (Stichting Intervence) de machtiging verleend om [appellante] tot uiterlijk 30 december 2016 uit huis te plaatsen.

[appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een termijn van drie maanden niet toereikend is. Zij stelt dat de gedragswetenschapper heeft geadviseerd om na drie maanden te bekijken of de gesloten plaatsing nog noodzakelijk is. De GI heeft ter zitting betoogd dat drie maanden te kort is voor de noodzakelijke stappen in de behandeling van [appellante].

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht de machtiging voor een periode van zes maanden heeft verleend. Het hof heeft vastgesteld dat voldaan is aan de formele vereisten van de Jeugdwet en dat de instemming van de gedragswetenschapper aanwezig is. De aandachtspunten in de behandeling van [appellante] zijn school, therapie en contact met de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de GI moet rapporteren over de voortgang van de behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 oktober 2016
Zaaknummer : 200.196.712/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02 317161 / JE RK 16-1094
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Almata te [verblijfplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.P. Friperson,
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Intervence,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings en- kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2016, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen, althans toe te wijzen voor de duur van drie maanden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Friperson;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] .
De moeder is door het hof als toehoorder bijzondere toegang verleend tot de zitting.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlage van de GI d.d. 31 augustus 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2012 is [appellante] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , onder voogdij gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland, welke maatregel wordt uitgevoerd door de GI.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [appellante] met ingang van 30 juni 2016 tot uiterlijk 30 december 2016 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellante] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat gezien de aard en duur van de zorgen een termijn van drie maanden niet toereikend is. De gedragswetenschapper heeft met betrekking tot de termijn van de machtiging geadviseerd om na drie maanden te bekijken of de gesloten plaatsing nog noodzakelijk is. Hieruit volgt niet zonder meer dat de gedragswetenschapper heeft ingestemd met gesloten plaatsing voor een termijn langer dan drie maanden.
Mede vanwege de duur van de afgegeven machtiging wordt er thans niet voortvarend gehandeld. Het beperken van de duur van de machtiging zou wellicht voor extra druk op de ketel zorgen.
[appellante] zit thans enkele maanden gesloten. Zij vindt het vreselijk. Zij zal zich niet meer onttrekken aan de hulpverlening.
3.5.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
In Almata wordt de vrijheid van [appellante] stapsgewijs uitgebreid. Gekeken wordt of zij voldoende kan groeien in het maken van eigen keuzes. School en therapie zijn daarbij belangrijk. Daarnaast moet het contact met de moeder vorm gaan krijgen. Drie maanden is te kort voor de stappen die nog gezet moeten worden. [appellante] heeft nog begeleiding/bescherming nodig.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [appellante] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.6.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
- er bij [appellante] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
- de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellante] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.6.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.6.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.6.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub b, lid 5 en lid 6 Jw.
Voor zover [appellante] heeft gesteld dat de gedragswetenschapper niet zonder meer heeft ingestemd met een termijn langer dan drie maanden, overweegt het hof het volgende.
Blijkens de instemmingsverklaring heeft de gedragswetenschapper het noodzakelijk geacht dat [appellante] in een gesloten setting wordt geplaatst. Aldus heeft het verzoek van de GI de instemming van de gedragswetenschapper. Het advies van de gedragswetenschapper omtrent de termijn van de machtiging zal het hof bij zijn afweging daarover betrekken, doch het hof acht dit advies alleen niet maatgevend.
3.6.6.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, betreffende [appellante] een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden heeft verleend.
Ter zitting van het hof is gebleken dat binnen de behandelsetting van Almata ten aanzien van [appellante] de aandacht uitgaat naar school, therapie en het contact met de moeder. [appellante] volgt thans drie dagen per week onderwijs binnen Almata. Aan de contacten met de moeder wordt stapsgewijs vorm gegeven. Leidraad is de wijze waarop [appellante] met de haar daarbij gegeven vrijheid omgaat. Ten tijde van de mondelinge behandeling was de therapie voor [appellante] nog niet gestart. Ter zitting gaf [appellante] aan dat haar voorkeur in dat opzicht uitgaat naar een therapie op het gebied van beeldende kunst om zo haar creativiteit te stimuleren.
Het hof is van oordeel dat een termijn van (in ieder geval) zes maanden noodzakelijk is om op genoemde aandachtsgebieden enige positieve ontwikkeling in gang te kunnen zetten. Dit
leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Het hof wijst er op dat het aan de GI is om ter zitting van de rechtbank van 15 december 2016 duidelijk te laten zien op welke wijze aan voornoemde aandachtsgebieden is gewerkt en welk concreet plan er ligt voor de verdere ontwikkeling van [appellante] .

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juni 2016,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.